ECLI:NL:RBAMS:2024:5632

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
13/296528-19 (eindvonnis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van gewoontewitwassen en ondergronds bankieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van gewoontewitwassen en ondergronds bankieren. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 26 oktober 2023 en 5 maart 2024, waarbij ook een tussenvonnis op 9 november 2023 is uitgesproken. De officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.I.B. Hoffman, heeft gepleit voor vrijspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij ondergronds bankieren, ook wel bekend als Hawala-bankieren, waarbij geldbedragen werden overgedragen zonder dat deze afkomstig waren uit een misdrijf. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om aan te nemen dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, en de rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen goederen gelast. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs dat geldbedragen daadwerkelijk uit een misdrijf afkomstig zijn voor een veroordeling wegens witwassen.

Uitspraak

eindvonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/296528-19
Datum uitspraak: 19 maart 2024
Eindvonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1979,
ingeschreven in Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op
26 oktober 2023 en 5 maart 2024, alsmede naar aanleiding van het tussenvonnis van
9 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.M. Hoogerheide, en van wat de gemachtigd raadsvrouw van verdachte,
mr. E.I.B. Hoffman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
(mede)plegen van gewoontewitwassen van meerdere geldbedragen in de periode van 13 september 2018 tot en met 11 december 2019 te Amsterdam;
(mede)plegen van witwassen van een geldbedrag van in totaal € 40.000,- op
11 december 2019 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder 1 en 2. Voor zover al kan worden aangenomen dat er sprake van is ondergronds bankieren is er alsnog geen sprake van witwassen, want uit niets blijkt dat het hier gaat om gelden met een criminele herkomst. Daarnaast was verdachte alleen voor de gezelligheid aanwezig in de winkel. Hij heeft daar geen ondersteunende, beveiligende of samenwerkende rol gespeeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Aanleiding onderzoek
Bij het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Amsterdam is in de maand augustus 2018 via een informant de navolgende informatie binnengekomen:
“In het pand aan de [adres 2] (in een later bericht werd nummer [nummer] genoemd) zit een winkeltje met een bord met daarop de tekst ‘ [tekst 1] ’. In deze winkel zit dagelijks een vrouw die ‘ [roepnaam] ’ wordt genoemd. Criminelen die hun geld willen verplaatsen naar het buitenland, brengen dit geld bij deze vrouw. ‘ [roepnaam] ’ rekent voor deze dienst commissie door aan de klant, die afhankelijk van het te versturen bedrag wordt bepaald.”
In de maand februari 2019 kwam nog het volgende bericht binnen:
“ [roepnaam] ontvangt haar klanten in een kamertje achterin de winkel. Het geld wordt in het kamertje aan haar overgedragen, waarop een derde persoon het geld in een rugtas stopt en meeneemt voor verder transport.”
4.3.2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
4.3.2.1 Start onderzoek
Naar aanleiding van voornoemde TCI-informatie is een onderzoek gestart onder de naam 13Populus. Gebleken is dat ‘ [roepnaam] ’ of ‘ [roepnaam] ’ [medeverdachte ] (hierna: [medeverdachte ] ) blijkt te zijn. [2]
Gelet op de tegen [medeverdachte ] gerezen witwasverdenking is in het onderzoek op 2 april 2019 door de officier van justitie een bevel afgegeven om [medeverdachte ] stelselmatig te observeren. Daarbij is toestemming verleend tot het aanwenden van technische hulpmiddelen, zoals fotoapparatuur en videoapparatuur. In het bijzonder is toestemming verleend voor het plaatsen van videoapparatuur in het kamertje achter in de winkel aan de [adres 2] in Amsterdam. Dit kamertje betreft het kantoor van [medeverdachte ] . [3] Het bevel tot observatie is op 27 juni 2019 en 25 september 2019 verlengd tot en met 23 december 2019.
4.3.2.2 Uitkijken camerabeelden, werkwijze verdachte en [medeverdachte ]
Verbalisanten hebben de camerabeelden bekeken en beschreven in diverse processen-verbaal wat zij op die beelden hebben waargenomen. Daaruit blijkt onder meer de volgende werkwijze.
Camerabeelden 1 juli 2019
De beschikbare camerabeelden duren van 09:28 uur tot en met 16:08 uur. Op de camerabeelden is – samengevat – te zien dat [medeverdachte ] aanwezig is in het kantoor, dat er in totaal 11 personen het kantoor binnenkomen van wie [medeverdachte ] bankbiljetten overhandigt krijgt. [medeverdachte ] telt de bankbiljetten en lijkt aantekeningen te maken in een schrift. Meer specifiek hebben verbalisanten het volgende op de beelden waargenomen.
Op 1 juli 2019 is te zien dat [medeverdachte ] de ruimte opent, het licht aan doet en naar binnen loopt. [medeverdachte ] heeft een bruine handtas mee. Er is een tweede vrouw in beeld om 09.28 uur. Op de beelden is te zien dat de tweede vrouw om 10.04 uur iets aan [medeverdachte ] geeft, wat lijkt op een kleine hoeveelheid geld. [medeverdachte ] telt het geld en rolt het op.
Vervolgens komt er om 10.50 uur een man binnen met een grijze jas aan. [medeverdachte ] overhandigt iets aan de man wat lijkt op een bos sleutels. De man verlaat de kantoorruimte en na een minuut keert hij terug en neemt hij plaats naast [medeverdachte ] . Om 10.55 uur verlaat de man de ruimte en om 11.29 uur komt hij weer terug en neemt hij plaats naast [medeverdachte ] .
Om 11.30 uur komt er een man binnen met een plastic tas in zijn hand. Hij draagt een blauwe cap en oranje T-shirt. Om 11.31 uur komt er nog een man binnen met een zwarte portefeuille in zijn hand. De man draagt een oranje T-shirt met opdruk. De man met de grijze jas krijgt iets lijkend op geld van de man met de blauwe cap. Hij telt het geld en geeft het aan [medeverdachte ] . Om 11.35 uur telt [medeverdachte ] het geld en rolt het op. [medeverdachte ] is daarna om 11.40 uur met één van de drie telefoons bezig.
Om 11.46 uur komt er een man in een mouwloos T-shirt binnen lopen. Hij loopt naar [medeverdachte ] en haalt iets lijkend op geld uit zijn broekzak. Hij geeft het geld aan [medeverdachte ] . [medeverdachte ] stopt een deel van het geld in een zwarte portefeuille. De man vertrekt, maar komt om 11.47 uur terug en geeft [medeverdachte ] nog een geldbiljet dat op 50 euro lijkt. Na 5 minuten stopt [medeverdachte ] het geld in de zwarte portefeuille.
Om 11.55 uur pakt [medeverdachte ] haar schrift. Aan de voorkant van het schrift zijn twee witte cijfers te zien lijkend op ‘86’. [medeverdachte ] doet het schrift open en schrijft iets op. [medeverdachte ] kijkt vervolgens op haar telefoon en schrijft weer iets in het schrift.
Om 12.00 uur geeft de man met de grijze jas een stapel papier dat lijkt op geld aan [medeverdachte ] . [medeverdachte ] telt het geld. [4]
Op de camerabeelden is te zien dat bij de transacties vaak ook een manspersoon aanwezig is die door verbalisanten wordt omschreven als de ‘assistent’ van [medeverdachte ] . Deze man is geïdentificeerd als zijnde [verdachte] (hierna: verdachte). [5]
Camerabeelden 11 december 2019
Op 11 december 2019 is van 13.30 uur tot en met 14.30 uur door verbalisanten live meegekeken met de camerabeelden die werden gemaakt in het kantoor van [medeverdachte ] . Op deze beelden hebben zij het volgende waargenomen.
Om 13.40 uur komt [medeverdachte ] het kantoor binnen. Verdachte is aanwezig in het kantoor. Verdachte verlaat het kantoor. Om 13.54 uur komt een persoon het kantoor binnen, die later bleek te zijn genaamd [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). [medeverdachte 2] krijgt diverse bundels geld van [medeverdachte ] en telt het geld. Verdachte komt het kantoor weer binnen en overhandigt [medeverdachte 2] ook een bundeltje met geld. [medeverdachte 2] staat op en opent zijn jas en stopt de bundels met geld daarin weg. [medeverdachte 2] sluit zijn jas en voert handelingen op zijn telefoon uit. [medeverdachte ] opent een schrift en begint hierin ogenschijnlijk te schrijven terwijl ze ook handelingen op een rekenmachine verricht. Om 14.29 uur verlaat [medeverdachte 2] het vertrek. Om 14.30 uur verlaat [medeverdachte 2] het perceel [adres 2] waarna hij vervolgens wordt aangehouden. [6]
4.3.2.3 Aanhouding verdachten en inbeslaggenomen voorwerpen
Op 11 september 2019 (de rechtbank begrijpt 11 december 2019) werd binnengetreden in het bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] in Amsterdam. Achter in het pand werden in het kantoor [medeverdachte ] en verdachte aangehouden.
In het kantoor werd een bruine lederen handtas aangetroffen met daarin een witte enveloppe met een stapeltje bankbiljetten. Op het bureau lagen een witte en een zwarte Nokia-telefoon, alsmede een paarse smartphone. Ook werd op het bureau een paarse agenda met aantekeningen en een notitieblok met aantekeningen aangetroffen. In een bureaulade werd diverse administratie aangetroffen. [7]
Het in de bruine handtas aangetroffen geldbedrag bedraagt in totaal € 3.450,- (namelijk een bedrag van € 1.750,-, van € 100,- en van € 1.600,-). [8]
De inhoud van het notitieblok is onderzocht en daaruit blijkt dat de aantekeningen bestaan uit een cluster van de naam van een persoon, de naam van een bank (zijnde bestaande Nigeriaanse banken), een reeks cijfers (waarvan vermoed wordt dat dit bankrekeningnummers zijn), een getal waar een hoofdletter E (vermoed wordt een bedrag in euro’s) voor staat en een getal waar de hoofdletter N (zijnde vermoedelijk Naira’s, de Nigeriaanse munteenheid) met twee gedachtestreepjes voor staat. Op het inbeslaggenomen paarse schrift staat de achternaam van [medeverdachte ] vermeld met de tekst ‘ [tekst 2] ’. Dit schrift past volledig bij de omschrijving van het schrift dat bij de observatie op 1 juli 2019 is gezien. De inhoud van dit schrift bestaat voornamelijk uit namen, banknamen en rekeningnummers en (vermoedelijk) berekeningen van geldbedragen naar Naira’s. [9]
Bij de fouillering van [medeverdachte 2] werden twee smartphones aangetroffen, waarvan hij er één tijdens de aanhouding probeerde onbruikbaar te maken door deze te breken. In de binnenzakken van [medeverdachte 2] werden in totaal vier bundels geld aangetroffen. [10] Het bij [medeverdachte 2] aangetroffen geldbedrag bedraagt in totaal € 40.000 (namelijk een bundel van € 23.200,-, van € 8.800,-, van € 5.000,- en van € 3.000,-, in coupures van € 20, € 50, € 100 en € 200 ). [11]
4.3.2.4 Verklaring verdachte
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij altijd bij [medeverdachte ] in de winkel was en dat er soms mensen kwamen die hem geld gaven om aan [medeverdachte ] te geven. Verdachte heeft over 11 december 2019 verklaard dat hij in het kantoor zat en geld kreeg van [medeverdachte ] om het na te tellen of het klopte. Verdachte heeft het geld geteld en gaf het daarna weer terug aan [medeverdachte ] . Verdachte weet niet waar het geld vandaan kwam.
4.3.3
Ondergronds bankieren
Ondergronds bankieren houdt in dat zonder vergunning financiële transacties worden verricht buiten de gereguleerde financiële instellingen om en is (als misdrijf) strafbaar gesteld in artikel 2:11 eerste lid van de Wet op het financieel toezicht jo. de artikelen 1 onder 2 en 2 eerste lid van de Wet op de economische delicten. ‘Ondergronds’ verwijst naar de onttrekking aan het toezicht van de overheid en niet naar de herkomst van het geld waarmee gebankierd wordt. De bankier ontvangt voor zijn/haar diensten een commissie.
De rechtbank stelt op basis van de onder 4.3.2 genoemde feiten en omstandigheden vast dat verdachte zich samen met [medeverdachte ] heeft schuldig gemaakt aan ondergronds bankieren, in casu zogenoemd Hawala-bankieren. Uit de beschikbare stills van camerabeelden en de omschrijvingen van die beelden in het dossier maakt de rechtbank op dat verdachte samen met [medeverdachte ] , van 1 juli 2019 tot en met 11 december 2019 - op verschillende data gelegen in die periode - aanwezig was in het kantoor, dat er gedurende de dag verschillende mensen binnenkwamen, dat die mensen bankbiljetten aan [medeverdachte ] overhandigden, dat [medeverdachte ] dat geld telde en aantekeningen maakte in een schrift. Uit de notitieboekjes blijkt vervolgens dat daarin een naam van een persoon, een naam van een bank, een bankrekeningnummer en Euro’s en Naira’s werden genoteerd. Ook verdachte was in veel gevallen bij deze transacties aanwezig. Bij meerdere transacties is op de camerabeelden te zien dat hij het geld telde en bankbiljetten overhandigde aan [medeverdachte ] of aan klanten.
Overtreding van de Wet financieel toezicht is echter niet aan verdachte ten laste gelegd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden, hetgeen wel ten laste is gelegd, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ondergronds bankieren met
illegaalgeld, wat witwassen oplevert. Daarvoor moet aannemelijk zijn dat het voorwerp, de geldbedragen, afkomstig is/zijn uit enig misdrijf.
4.3.4
Vrijspraak feit 1 en feit 2
De rechtbank acht het witwassen dat onder feit 1 en feit 2 is ten laste gelegd niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Toetsingskader
Voor een bewezenverklaring van het in de tenlastelegging van witwassen opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van artikel 420bis Sr vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit
enigmisdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit kan volgen dat het voorwerp niet uit misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo’n verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet uit misdrijf afkomstig is.
Wanneer de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Toepassing toetsingskader op onderhavige zaak
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting af dat de door verdachte en [medeverdachte ] verrichte transacties plaatsvonden buiten het formele geldcircuit, ook wel aangeduid als ondergronds of Hawala-bankieren. Van géén van deze transacties is komen vast te staan dat de overgedragen geldbedragen direct uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De door verdachte en [medeverdachte ] in het kader van ondergronds bankieren verrichte geldtransacties hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die onmiskenbaar voldoen aan zogenoemde typologieën van witwassen. De contante geldbedragen werden immers vervoerd in een plastic tas of in de binnenzak van een jas. Daarbij komt dat het fysiek vervoeren van contante geldbedragen een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
Uit het dossier en de bestaande literatuur over ondergronds bankieren valt echter ook op te maken dat deze omstandigheden ook kunnen worden verklaard vanuit de werkwijze van ondergronds bankieren op zichzelf. Gelet op de specifieke wijze van ondergronds bankieren kan daarom niet reeds uit het zich voordoen van deze (voornoemde) witwastypologieën worden vastgesteld dat sprake is van een vermoeden van transacties met criminele gelden. Ondergronds bankieren is als zodanig niet uitsluitend gericht op criminele gelden en transacties via het systeem van ondergronds bankieren leveren op zich dus geen witwassen op. Hiervoor zijn aanvullende omstandigheden vereist die het vermoeden dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn ondersteunen.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier van deze aanvullende omstandigheden niet is gebleken. Een mogelijke criminele herkomst van de gelden komt uit het dossier niet naar voren. De rechtbank betrekt bij dat oordeel dat in casu juist contra-indicaties bestaan voor het vermoeden van witwassen. De geldbedragen werden immers steeds door verschillende personen aangeleverd en de personen waren regelmatig lange tijd aanwezig in het kantoor van verdachte en [medeverdachte ] . Ook werd steeds een naam van een persoon, een naam van een bank, een bankrekeningnummer en een geldbedrag genoteerd, hetgeen er op duidt dat hiermee werd beoogd te beschrijven dat het geld afkomstig van een persoon, moest worden overgeboekt naar dat betreffende bankrekeningnummer. Ook ging het niet steeds om hele grote geldbedragen. Integendeel, in het paarse schrift en het notitieblok zijn ook juist relatief kleinere bedragen terug te zien. Uit het dossier blijkt verder niet dat tussen verdachte en [medeverdachte ] sprake was van versluierd taalgebruik of dat de geldbedragen voornamelijk uit kleine coupures onder de € 50,- bestonden.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden, ook in onderling verband en samenhang bezien, onvoldoende zijn om daaraan een gerechtvaardigd vermoeden te ontlenen dat verdachte zich (samen met [medeverdachte ] ) heeft beziggehouden met witwassen, zodat niet kan worden bewezen dat de transacties zijn verricht met geld afkomstig uit enig misdrijf.
Nu het dossier ook overigens geen op witwassen duidende aanwijzingen bevat die niet door verdachtes werkzaamheden als ondergronds bankier kunnen worden verklaard, dient verdachte te worden vrijgesproken van feit 1 en feit 2.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde onder 1 en 2 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- een Smartphone van het merk Samsung, met goednummer 5850488.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en M. Wiltjer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2024.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2018199694, p. 4-5.
3.Proces-verbaal van verdenking met nummer 2018199694, p. P 1-2 – P 1-10.
4.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 25, p. 10-29.
5.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 52, p. 152-153.
6.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2018199694, p. 157-159.
7.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 63, p. 163-165.
8.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2018199694-53, pagina niet doorgenummerd.
9.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 69, p. 173-174.
10.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 63, p. 163-165.
11.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2018199694-52, pagina niet doorgenummerd.