4.3.2Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Naar aanleiding van voornoemde TCI-informatie is een onderzoek gestart onder de naam 13Populus. Gebleken is dat ‘ [roepnaam] ’ of ‘ [roepnaam] ’ [verdachte] (hierna: verdachte) blijkt te zijn.
Gelet op de tegen verdachte gerezen witwasverdenking is in het onderzoek op 2 april 2019 door de officier van justitie een bevel afgegeven om verdachte stelselmatig te observeren. Daarbij is toestemming verleend tot het aanwenden van technische hulpmiddelen, zoals fotoapparatuur en videoapparatuur. In het bijzonder is toestemming verleend voor het plaatsen van videoapparatuur in het kamertje achter in de winkel aan de [adres 2] in Amsterdam. Dit kamertje betreft het kantoor van verdachte.Het bevel tot observatie is op 27 juni 2019 en 25 september 2019 verlengd tot en met 23 december 2019.
4.3.2.2 Uitkijken camerabeelden, werkwijze verdachte
Verbalisanten hebben de camerabeelden bekeken en beschreven in diverse processen-verbaal wat zij op die beelden hebben waargenomen. Daaruit blijkt onder meer de volgende werkwijze.
Camerabeelden 1 juli 2019
De beschikbare camerabeelden van 1 juli 2019 duren van 09:28 uur tot en met 16:08 uur. Op de camerabeelden is – samengevat – te zien dat verdachte aanwezig is in het kantoor, dat er in totaal 11 personen het kantoor binnenkomen van wie verdachte bankbiljetten overhandigt krijgt. Verdachte telt de bankbiljetten en lijkt aantekeningen te maken in een schrift. Meer specifiek hebben verbalisanten het volgende op de beelden waargenomen.
Op 1 juli 2019 is te zien dat verdachte de ruimte opent, het licht aan doet en naar binnen loopt. Verdachte heeft een bruine handtas mee. Er is een tweede vrouw in beeld om 09.28 uur. Op de beelden is te zien dat de tweede vrouw om 10.04 uur iets aan verdachte geeft, wat lijkt op een kleine hoeveelheid geld. Verdachte telt het geld en rolt het op.
Vervolgens komt er om 10.50 uur een man binnen met een grijze jas aan. Verdachte overhandigt iets aan de man wat lijkt op een bos sleutels. De man verlaat de kantoorruimte en na een minuut keert hij terug en neemt hij plaats naast verdachte. Om 10.55 uur verlaat de man de ruimte en om 11.29 uur komt hij weer terug en neemt hij plaats naast verdachte.
Om 11.30 uur komt er een man binnen met een plastic tas in zijn hand. Hij draagt een blauwe cap en oranje T-shirt. Om 11.31 uur komt er nog een man binnen met een zwarte portefeuille in zijn hand. De man draagt een oranje T-shirt met opdruk. De man met de grijze jas krijgt iets lijkend op geld van de man met de blauwe cap. Hij telt het geld en geeft het aan verdachte. Om 11.35 uur telt verdachte het geld en rolt het op. Verdachte is daarna om 11.40 uur met één van de drie telefoons bezig.
Om 11.46 uur komt er een man binnen lopen in een mouwloos T-shirt. Hij loopt naar verdachte en haalt iets lijkend op geld uit zijn broekzak. Hij geeft het geld aan verdachte. Verdachte stopt een deel van het geld in een zwarte portefeuille. De man vertrekt, maar komt om 11.47 uur terug en geeft verdachte nog een geldbiljet dat op 50 euro lijkt. Na 5 minuten stopt verdachte het geld in de zwarte portefeuille.
Om 11.55 uur pakt verdachte haar schrift. Aan de voorkant van het schrift zijn twee witte cijfers te zien lijkend op ‘86’. Verdachte doet het schrift open en schrijft iets op. Verdachte kijkt vervolgens op haar telefoon en schrijft weer iets in het schrift.
Om 12.00 uur geeft de man met de grijze jas een stapel papier dat lijkt op geld aan verdachte. Verdachte telt het geld.
Op de camerabeelden is te zien dat bij de transacties vaak ook een manspersoon aanwezig is die door verbalisanten wordt omschreven als de ‘assistent’ van verdachte. Deze man is geïdentificeerd als zijnde [Mede] (hierna: [Mede] ).
Camerabeelden 11 december 2019
Op 11 december 2019 is van 13.30 uur tot en met 14.30 uur door verbalisanten live meegekeken met de camerabeelden die werden gemaakt in het kantoor van verdachte. Op deze beelden hebben zij het volgende waargenomen.
Om 13.40 uur komt verdachte het kantoor binnen. [Mede] is aanwezig in het kantoor. [Mede] verlaat kort daarna het kantoor. Om 13.54 uur komt een persoon het kantoor binnen, die later bleek te zijn genaamd [mede] (hierna: [mede] ). [mede] krijgt diverse bundels geld van verdachte overhandigd en telt het geld. [Mede] komt het kantoor weer binnen en overhandigt [mede] ook een bundeltje met geld. [mede] staat op en opent zijn jas en stopt de bundels met geld daarin weg. [mede] sluit zijn jas en voert handelingen op zijn telefoon uit. Verdachte opent een schrift en begint hierin ogenschijnlijk te schrijven terwijl ze ook handelingen op een rekenmachine verricht. Om 14.29 uur verlaat [mede] het vertrek. Om 14.30 uur verlaat [mede] het perceel [adres 2] waarna hij vervolgens wordt aangehouden.
4.3.2.3 Aanhouding verdachten en inbeslaggenomen voorwerpen
Op 11 september 2019 (de rechtbank begrijpt 11 december 2019) werd binnengetreden in het bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] in Amsterdam. Achter in het pand werden in het kantoor verdachte en [Mede] aangehouden.
In het kantoor werd een bruine lederen handtas aangetroffen met daarin een witte enveloppe met een stapeltje bankbiljetten. Op het bureau lagen een witte en een zwarte Nokia-telefoon, alsmede een paarse smartphone. Ook werd op het bureau een paarse agenda met aantekeningen en een notitieblok met aantekeningen aangetroffen. In een bureaulade werd diverse administratie aangetroffen.
Het in de bruine handtas aangetroffen geldbedrag bedraagt in totaal € 3.450,- (namelijk een bedrag van € 1.750,-, van € 100,- en van € 1.600,-).
De inhoud van het notitieblok is onderzocht en daaruit blijkt dat de aantekeningen bestaan uit een cluster van de naam van een persoon, de naam van een bank (zijnde bestaande Nigeriaanse banken), een reeks cijfers (waarvan vermoed wordt dat dit bankrekeningnummers zijn), een getal waar een hoofdletter E (vermoed wordt een bedrag in euro’s) voor staat en een getal waar de hoofdletter N (zijnde vermoedelijk Naira’s, de Nigeriaanse munteenheid) met twee gedachtestreepjes voor staat. Op het inbeslaggenomen paarse schrift staat de achternaam van verdachte vermeld met de tekst ‘mama@86’. Dit schrift past volledig bij de omschrijving van het schrift dat bij de observatie op 1 juli 2019 is gezien. De inhoud van dit schrift bestaat voornamelijk uit namen, banknamen en rekeningnummers en (vermoedelijk) berekeningen van geldbedragen naar Naira’s.
Bij de fouillering van verdachte [mede] werden twee smartphones aangetroffen, waarvan hij er één tijdens de aanhouding probeerde onbruikbaar te maken door deze te breken. In de binnenzakken van [mede] werden in totaal vier bundels geld aangetroffen.Het bij medeverdachte [mede] aangetroffen geldbedrag bedraagt in totaal € 40.000 (namelijk een bundel van € 23.200,-, van € 8.800,-, van € 5.000,- en van € 3.000,-, in coupures van € 20, € 50, € 100 en € 200).
4.3.2.4 Doorzoeking woning
Op 11 december 2019 vond een doorzoeking plaats in de woning van verdachte op het adres [adres 1] . In de woning werden onder meer contante geldbedragen aangetroffen, een portemonnee met daarin de identiteitskaart en het rijbewijs van verdachte, alsmede zes bankpassen en twee creditcards. In de woning werden verder meerdere dure merkschoenen aangetroffen, waarvan de waarde uiteenliep van € 200,- tot € 6.500,-.
4.3.2.5 Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter zitting erkend dat zij aan ondergronds bankieren deed. Verdachte ontvangt een uitkering.
4.3.3Ondergronds bankieren
Ondergronds bankieren houdt in dat zonder vergunning financiële transacties worden verricht buiten de gereguleerde financiële instellingen om en is (als misdrijf) strafbaar gesteld in artikel 2:11 eerste lid van de Wet op het financieel toezicht jo. de artikelen 1 onder 2 en 2 eerste lid van de Wet op de economische delicten. ‘Ondergronds’ verwijst naar de onttrekking aan het toezicht van de overheid en niet naar de herkomst van het geld waarmee gebankierd wordt. De bankier ontvangt voor zijn/haar diensten een commissie.
De rechtbank stelt op basis van de onder 4.3.2 genoemde feiten en omstandigheden vast dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan ondergronds bankieren, in casu zogenoemd Hawala-bankieren. Uit de beschikbare stills van camerabeelden en de omschrijvingen van die beelden in het dossier maakt de rechtbank op dat verdachte van 1 juli 2019 tot en met 11 december 2019 - op verschillende data gelegen in die periode - aanwezig is in het kantoor, dat er gedurende de dag verschillende mensen binnenkomen, dat die mensen bankbiljetten aan verdachte overhandigen, dat verdachte dat geld telt en aantekeningen maakt in een schrift. Uit die notitieboekjes blijkt vervolgens dat daarin een naam van een persoon, een naam van een bank, een bankrekeningnummer en Euro’s en Naira’s werden genoteerd. Verdachte heeft ter zitting van 26 oktober 2023, geconfronteerd met de inhoud van het dossier, verklaard dat zij aan ondergronds bankieren deed.
Dat verdachte het ondergronds bankieren samen met medeverdachte [Mede] deed stelt de rechtbank vast op basis van de in het dossier beschreven camerabeelden waarop te zien is dat medeverdachte [Mede] veel aanwezig was bij de transacties en dat hij zich onder meer bezig hield met het tellen en overhandigen van geldbiljetten.
Overtreding van de Wet financieel toezicht is echter niet aan verdachte ten laste gelegd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden, hetgeen wel ten laste is gelegd, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ondergronds bankieren met
illegaalgeld, wat witwassen oplevert. Daarvoor moet aannemelijk zijn dat het voorwerp, de geldbedragen, afkomstig is uit enig misdrijf.
4.3.4Vrijspraak feit 1 en feit 2, ten aanzien van het geldbedrag van € 40.000,-
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 1 en feit 2, ten aanzien van het geldbedrag van € 40.000,-, is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Toetsingskader
Voor een bewezenverklaring van het in de tenlastelegging van witwassen opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van artikel 420bis Sr vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit
enigmisdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit kan volgen dat het voorwerp niet uit misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo’n verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet uit misdrijf afkomstig is.
Wanneer de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Toepassing toetsingskader op deze zaak
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting af dat de door verdachte verrichte transacties plaatsvonden buiten het formele geldcircuit, ook wel aangeduid als ondergronds of Hawala-bankieren. Van geen van deze transacties is komen vast te staan dat de overgedragen geldbedragen direct uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De door verdachte in het kader van ondergronds bankieren verrichte geldtransacties hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die onmiskenbaar voldoen aan zogenoemde typologieën van witwassen. De contante geldbedragen werden immers vervoerd in een plastic tas of in de binnenzak van een jas. Daarbij komt dat het fysiek vervoeren van contante geldbedragen een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
Uit het dossier en de bestaande literatuur over ondergronds bankieren valt echter ook op te maken dat deze omstandigheden kunnen worden verklaard vanuit de werkwijze van ondergronds bankieren op zichzelf. Gelet op de specifieke wijze van ondergronds bankieren kan daarom niet reeds uit het zich voordoen van deze (voornoemde) witwastypologieën worden vastgesteld dat sprake is van een vermoeden van transacties met criminele gelden. Ondergronds bankieren is als zodanig niet uitsluitend gericht op criminele gelden en transacties via het systeem van ondergronds bankieren leveren op zich dus geen witwassen op. Hiervoor zijn aanvullende omstandigheden vereist die het vermoeden dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn ondersteunen.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier van deze aanvullende omstandigheden niet is gebleken. Een mogelijke criminele herkomst van de gelden komt uit het dossier niet naar voren. De rechtbank betrekt bij dat oordeel dat in casu juist contra-indicaties bestaan voor het vermoeden van witwassen. De geldbedragen werden immers steeds door verschillende personen aangeleverd en zij waren regelmatig lange tijd aanwezig in het kantoor van verdachte. Ook werd steeds een naam van een persoon, een naam van een bank, een bankrekeningnummer en een geldbedrag genoteerd, hetgeen er op duidt dat hiermee werd beoogd te beschrijven dat het geld afkomstig van een persoon, moest worden overgeboekt naar dat betreffende bankrekeningnummer. Ook ging het niet steeds om hele grote geldbedragen. Integendeel, in het paarse schrift en het notitieblok zijn ook juist relatief kleinere bedragen terug te zien.
Uit het dossier blijkt verder niet dat tussen verdachte en medeverdachten sprake was van versluierd taalgebruik of dat de geldbedragen voornamelijk uit kleine coupures onder de € 50,- bestonden.
De rechtbank merkt in dit verband nog op dat ook het zich bezighouden met ondergronds bankieren op zichzelf een criminele activiteit is, die de in eerste instantie ontkennende houding van verdachte kan verklaren. Het feit dat medeverdachte [mede] bij zijn aanhouding zijn telefoon onbruikbaar wilde maken kan eveneens hierdoor worden verklaard, zodat dit evenmin (zonder meer) indiceert dat het geld dat bij hem gevonden is een criminele herkomst had – nog los van de vraag of verdachte van de herkomst van die gelden op de hoogte was.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden, ook in onderling verband en samenhang bezien, onvoldoende zijn om daaraan een gerechtvaardigd vermoeden te ontlenen dat verdachte zich heeft beziggehouden met witwassen, zodat niet kan worden bewezen dat de transacties zijn verricht met geld afkomstig uit enig misdrijf.
Nu het dossier ook overigens geen op witwassen duidende aanwijzingen bevat die niet door verdachte’s werkzaamheden als ondergronds bankier kunnen worden verklaard, dient verdachte te worden vrijgesproken van feit 1 en feit 2, ten aanzien van het geldbedrag van
€ 40.000,-.
4.3.5Bewezenverklaring feit 2, ten aanzien van het geldbedrag van € 3.455,-
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen wel tot een bewezenverklaring van feit 2, ten aanzien van het geldbedrag van € 3.455,-. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.3.5.1 Criminele herkomst
Op 11 december 2019 is een geldbedrag van in totaal € 3.455,- aangetroffen in een bruine handtas. Verdachte wordt verweten dat zij dit geldbedrag heeft witgewassen. Zoals hiervoor overwogen moet voor een bewezenverklaring van witwassen vast komen te staan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een vermoeden van witwassen bestaat kan van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Bij de beantwoording van de vraag of in deze zaak sprake is van een vermoeden van witwassen, houdt de rechtbank rekening met de volgende feiten en omstandigheden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan Hawala-bankieren. Het is bekend dat de ondergrondse bankier een commissie krijgt voor het verrichten van zijn of haar werkzaamheden. In een handtas, die in het kantoor van verdachte is aangetroffen, is het genoemde bedrag aan contant geld aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zij het vermoeden van een criminele herkomst van het in beslag genomen geldbedrag zonder meer rechtvaardigen. Waargenomen is immers dat verdachte, los van de geldbedragen die zij van de klanten kreeg ook kleinere bedragen in ontvangst nam, welke zij afzonderlijk van de andere geldbedragen in een zwarte portemonnee stopte. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat zij een uitkering ontving, hetgeen de hoogte van het contante geldbedrag niet kan verklaren. Ook acht de rechtbank het tegen deze achtergrond opmerkelijk dat in de woning van verdachte diverse dozen met dure merkschoenen zijn aangetroffen, waaronder in ieder geval één paar schoenen met een waarde van € 6.500,- dat blijkens de bijbehorende factuur contant was betaald.
Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Verdachte heeft verklaard dat de in beslag genomen handtas en het daarin aangetroffen geldbedrag van haar dochter was. De rechtbank volgt deze verklaring van verdachte niet. Uit de camerabeelden blijkt immers dat verdachte over een langere periode gebruik maakte van deze handtas hetgeen het vermoeden rechtvaardigt dat de handtas aan verdachte toebehoort. De enkele stelling dat de tas met inhoud niet van verdachte was, wordt dan ook niet aannemelijk geacht.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte daarmee, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven. Aan een vervolgstap in die zin dat het openbaar ministerie de herkomst van het geldbedrag (nader) had kunnen en moeten verifiëren wordt dan ook niet toegekomen.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat het, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde geldbedrag van in totaal € 3.455,- van misdrijf afkomstig is, namelijk uit de opbrengsten van het door verdachte zelf begane misdrijf, zijnde Hawala-bankieren.
4.3.5.2 Witwassen, artikel 420bis Sr
Nu het geldbedrag naar het oordeel van de rechtbank (onmiddellijk) afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moet de rechtbank vervolgens beoordelen of op grond van de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden een gedraging van de verdachte kan worden vastgesteld, die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben van het geldbedrag. Die gedraging moet gericht zijn op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het door het eigen misdrijf verkregen geldbedrag.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier hiervoor geen aanknopingspunten. Het enkel fysiek voorhanden hebben van het contante geldbedrag in een handtas is, gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, daarvoor onvoldoende. De rechtbank komt dus niet tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen, als bedoeld in artikel 420bis Sr en zal de verdachte in zoverre vrijspreken.
4.3.5.3 Eenvoudig witwassen, artikel 420bis.1 Sr
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of zij op grond van de tekst van de tenlastelegging wel tot bewezenverklaring kan komen van eenvoudig witwassen, als bedoeld in artikel 420bis.1 Sr, nu in de tenlastelegging ontbreekt dat het geldbedrag afkomstig was uit enig “(eigen)” misdrijf. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend.
Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet aanpassing witwasregeling vult artikel 420bis.1 Sr de bestaande witwasbepalingen in die zin aan dat het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, ook kan worden bestraft als vorm van witwassen, zonder de vaststelling van gedragingen van de verdachte die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. In een dergelijk geval moet het bewezen verklaarde verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, worden gekwalificeerd als eenvoudig witwassen, artikel 420bis.1 Sr. Wanneer er, bij dezelfde bewezenverklaring, naar het oordeel van de rechter wel sprake is van gedragingen die meer omvatten dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat onmiddellijk door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter hebben, dan kan het bewezenverklaarde worden gekwalificeerd als (gewoon) witwassen, artikel 420bis Sr.
De strafbaarstelling van eenvoudig witwassen richt zich specifiek op de situatie van het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, waarbij de vermelding in de tenlastelegging dat het gaat om een eigen misdrijf niet is vereist. Voor een bewezenverklaring van dit feit is voldoende dat is ten laste is gelegd en is komen vast te staan dat het voorwerp onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf, waarbij onder enig misdrijf ook een eigen misdrijf kan worden verstaan. Daaraan is in deze zaak voldaan.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan voorhanden hebben van een contant geldbedrag van € 3.455,‑, dat onmiddellijk afkomstig was uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, te weten ondergronds bankieren (Hawala-bankieren). De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit samen met een ander heeft begaan. Verdachte zal daarom van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.