ECLI:NL:RBAMS:2024:5634

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
13/296503-19 (eindvonnis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen van een geldbedrag van € 40.000,- en bewezenverklaring van eenvoudig witwassen van € 3.455,- in het kader van Hawala-bankieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig zou hebben gemaakt aan witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlasteleggingen met betrekking tot een geldbedrag van € 40.000,-, omdat niet bewezen kon worden dat dit bedrag afkomstig was uit enig misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de transacties, die plaatsvonden via Hawala-bankieren, niet konden worden aangemerkt als witwassen, omdat er onvoldoende bewijs was dat het geld uit een misdrijf afkomstig was. De verdachte heeft echter wel een geldbedrag van € 3.455,- voorhanden gehad, dat afkomstig was uit haar eigen misdrijf van Hawala-bankieren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen, omdat het geldbedrag onmiddellijk afkomstig was uit een door haar zelf begaan misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen uitgesproken.

Uitspraak

eindvonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/296503-19
Datum uitspraak: 19 maart 2024
Eindvonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1965,
ingeschreven in Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 26 oktober 2023 en 5 maart 2024, alsmede naar aanleiding van het tussenvonnis van 9 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.M. Hoogerheide, en van wat verdachte en haar (gemachtigd) raadsman,
mr. M.S. Rozenbeek, op die zittingen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
(mede)plegen van gewoontewitwassen van meerdere geldbedragen in de periode van 13 september 2018 tot en met 11 december 2019 te Amsterdam;
(mede)plegen van witwassen van een geldbedrag van in totaal € 43.455,- (€ 40.000,- en € 3.455,-) op 11 december 2019 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Er is sprake van Hawala-bankieren, maar niet van witwassen. Hoewel bij verdachte geld is aangetroffen, blijkt uit het dossier niet dat verdachte de geldbedragen heeft verborgen of verhuld wie daarvan de rechthebbende is. Er is namelijk een complete administratie bijgehouden met namen, banknamen, bankrekeningnummers, Euro’s en Naira’s. Ook blijkt uit het dossier niet dat ze geldbedragen onder zich had waarvan ze wist of moest vermoeden dat die uit misdrijf afkomstig waren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Aanleiding onderzoek
Bij het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Amsterdam is in de maand augustus 2018 via een informant de navolgende informatie binnengekomen:
“In het pand aan de [adres 2] (in een later bericht werd nummer [nummer] genoemd) zit een winkeltje met een bord met daarop de tekst ‘ [tekst] ’. In deze winkel zit dagelijks een vrouw die ‘ [roepnaam] ’ wordt genoemd. Criminelen die hun geld willen verplaatsen naar het buitenland, brengen dit geld bij deze vrouw. ‘ [roepnaam] ’ rekent voor deze dienst commissie door aan de klant, die afhankelijk van het te versturen bedrag wordt bepaald.”
In de maand februari 2019 kwam nog het volgende bericht binnen:
“ [roepnaam] ontvangt haar klanten in een kamertje achterin de winkel. Het geld wordt in het kamertje aan haar overgedragen, waarop een derde persoon het geld in een rugtas stopt en meeneemt voor verder transport.”
4.3.2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
4.3.2.1 Start onderzoek
Naar aanleiding van voornoemde TCI-informatie is een onderzoek gestart onder de naam 13Populus. Gebleken is dat ‘ [roepnaam] ’ of ‘ [roepnaam] ’ [verdachte] (hierna: verdachte) blijkt te zijn. [2]
Gelet op de tegen verdachte gerezen witwasverdenking is in het onderzoek op 2 april 2019 door de officier van justitie een bevel afgegeven om verdachte stelselmatig te observeren. Daarbij is toestemming verleend tot het aanwenden van technische hulpmiddelen, zoals fotoapparatuur en videoapparatuur. In het bijzonder is toestemming verleend voor het plaatsen van videoapparatuur in het kamertje achter in de winkel aan de [adres 2] in Amsterdam. Dit kamertje betreft het kantoor van verdachte. [3] Het bevel tot observatie is op 27 juni 2019 en 25 september 2019 verlengd tot en met 23 december 2019.
4.3.2.2 Uitkijken camerabeelden, werkwijze verdachte
Verbalisanten hebben de camerabeelden bekeken en beschreven in diverse processen-verbaal wat zij op die beelden hebben waargenomen. Daaruit blijkt onder meer de volgende werkwijze.
Camerabeelden 1 juli 2019
De beschikbare camerabeelden van 1 juli 2019 duren van 09:28 uur tot en met 16:08 uur. Op de camerabeelden is – samengevat – te zien dat verdachte aanwezig is in het kantoor, dat er in totaal 11 personen het kantoor binnenkomen van wie verdachte bankbiljetten overhandigt krijgt. Verdachte telt de bankbiljetten en lijkt aantekeningen te maken in een schrift. Meer specifiek hebben verbalisanten het volgende op de beelden waargenomen.
Op 1 juli 2019 is te zien dat verdachte de ruimte opent, het licht aan doet en naar binnen loopt. Verdachte heeft een bruine handtas mee. Er is een tweede vrouw in beeld om 09.28 uur. Op de beelden is te zien dat de tweede vrouw om 10.04 uur iets aan verdachte geeft, wat lijkt op een kleine hoeveelheid geld. Verdachte telt het geld en rolt het op.
Vervolgens komt er om 10.50 uur een man binnen met een grijze jas aan. Verdachte overhandigt iets aan de man wat lijkt op een bos sleutels. De man verlaat de kantoorruimte en na een minuut keert hij terug en neemt hij plaats naast verdachte. Om 10.55 uur verlaat de man de ruimte en om 11.29 uur komt hij weer terug en neemt hij plaats naast verdachte.
Om 11.30 uur komt er een man binnen met een plastic tas in zijn hand. Hij draagt een blauwe cap en oranje T-shirt. Om 11.31 uur komt er nog een man binnen met een zwarte portefeuille in zijn hand. De man draagt een oranje T-shirt met opdruk. De man met de grijze jas krijgt iets lijkend op geld van de man met de blauwe cap. Hij telt het geld en geeft het aan verdachte. Om 11.35 uur telt verdachte het geld en rolt het op. Verdachte is daarna om 11.40 uur met één van de drie telefoons bezig.
Om 11.46 uur komt er een man binnen lopen in een mouwloos T-shirt. Hij loopt naar verdachte en haalt iets lijkend op geld uit zijn broekzak. Hij geeft het geld aan verdachte. Verdachte stopt een deel van het geld in een zwarte portefeuille. De man vertrekt, maar komt om 11.47 uur terug en geeft verdachte nog een geldbiljet dat op 50 euro lijkt. Na 5 minuten stopt verdachte het geld in de zwarte portefeuille.
Om 11.55 uur pakt verdachte haar schrift. Aan de voorkant van het schrift zijn twee witte cijfers te zien lijkend op ‘86’. Verdachte doet het schrift open en schrijft iets op. Verdachte kijkt vervolgens op haar telefoon en schrijft weer iets in het schrift.
Om 12.00 uur geeft de man met de grijze jas een stapel papier dat lijkt op geld aan verdachte. Verdachte telt het geld. [4]
Op de camerabeelden is te zien dat bij de transacties vaak ook een manspersoon aanwezig is die door verbalisanten wordt omschreven als de ‘assistent’ van verdachte. Deze man is geïdentificeerd als zijnde [Mede] (hierna: [Mede] ). [5]
Camerabeelden 11 december 2019
Op 11 december 2019 is van 13.30 uur tot en met 14.30 uur door verbalisanten live meegekeken met de camerabeelden die werden gemaakt in het kantoor van verdachte. Op deze beelden hebben zij het volgende waargenomen.
Om 13.40 uur komt verdachte het kantoor binnen. [Mede] is aanwezig in het kantoor. [Mede] verlaat kort daarna het kantoor. Om 13.54 uur komt een persoon het kantoor binnen, die later bleek te zijn genaamd [mede] (hierna: [mede] ). [mede] krijgt diverse bundels geld van verdachte overhandigd en telt het geld. [Mede] komt het kantoor weer binnen en overhandigt [mede] ook een bundeltje met geld. [mede] staat op en opent zijn jas en stopt de bundels met geld daarin weg. [mede] sluit zijn jas en voert handelingen op zijn telefoon uit. Verdachte opent een schrift en begint hierin ogenschijnlijk te schrijven terwijl ze ook handelingen op een rekenmachine verricht. Om 14.29 uur verlaat [mede] het vertrek. Om 14.30 uur verlaat [mede] het perceel [adres 2] waarna hij vervolgens wordt aangehouden. [6]
4.3.2.3 Aanhouding verdachten en inbeslaggenomen voorwerpen
Op 11 september 2019 (de rechtbank begrijpt 11 december 2019) werd binnengetreden in het bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] in Amsterdam. Achter in het pand werden in het kantoor verdachte en [Mede] aangehouden.
In het kantoor werd een bruine lederen handtas aangetroffen met daarin een witte enveloppe met een stapeltje bankbiljetten. Op het bureau lagen een witte en een zwarte Nokia-telefoon, alsmede een paarse smartphone. Ook werd op het bureau een paarse agenda met aantekeningen en een notitieblok met aantekeningen aangetroffen. In een bureaulade werd diverse administratie aangetroffen. [7]
Het in de bruine handtas aangetroffen geldbedrag bedraagt in totaal € 3.450,- (namelijk een bedrag van € 1.750,-, van € 100,- en van € 1.600,-). [8]
De inhoud van het notitieblok is onderzocht en daaruit blijkt dat de aantekeningen bestaan uit een cluster van de naam van een persoon, de naam van een bank (zijnde bestaande Nigeriaanse banken), een reeks cijfers (waarvan vermoed wordt dat dit bankrekeningnummers zijn), een getal waar een hoofdletter E (vermoed wordt een bedrag in euro’s) voor staat en een getal waar de hoofdletter N (zijnde vermoedelijk Naira’s, de Nigeriaanse munteenheid) met twee gedachtestreepjes voor staat. Op het inbeslaggenomen paarse schrift staat de achternaam van verdachte vermeld met de tekst ‘mama@86’. Dit schrift past volledig bij de omschrijving van het schrift dat bij de observatie op 1 juli 2019 is gezien. De inhoud van dit schrift bestaat voornamelijk uit namen, banknamen en rekeningnummers en (vermoedelijk) berekeningen van geldbedragen naar Naira’s. [9]
Bij de fouillering van verdachte [mede] werden twee smartphones aangetroffen, waarvan hij er één tijdens de aanhouding probeerde onbruikbaar te maken door deze te breken. In de binnenzakken van [mede] werden in totaal vier bundels geld aangetroffen. [10] Het bij medeverdachte [mede] aangetroffen geldbedrag bedraagt in totaal € 40.000 (namelijk een bundel van € 23.200,-, van € 8.800,-, van € 5.000,- en van € 3.000,-, in coupures van € 20, € 50, € 100 en € 200). [11]
4.3.2.4 Doorzoeking woning
Op 11 december 2019 vond een doorzoeking plaats in de woning van verdachte op het adres [adres 1] . In de woning werden onder meer contante geldbedragen aangetroffen, een portemonnee met daarin de identiteitskaart en het rijbewijs van verdachte, alsmede zes bankpassen en twee creditcards. In de woning werden verder meerdere dure merkschoenen aangetroffen, waarvan de waarde uiteenliep van € 200,- tot € 6.500,-. [12]
4.3.2.5 Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter zitting erkend dat zij aan ondergronds bankieren deed. Verdachte ontvangt een uitkering. [13]
4.3.3
Ondergronds bankieren
Ondergronds bankieren houdt in dat zonder vergunning financiële transacties worden verricht buiten de gereguleerde financiële instellingen om en is (als misdrijf) strafbaar gesteld in artikel 2:11 eerste lid van de Wet op het financieel toezicht jo. de artikelen 1 onder 2 en 2 eerste lid van de Wet op de economische delicten. ‘Ondergronds’ verwijst naar de onttrekking aan het toezicht van de overheid en niet naar de herkomst van het geld waarmee gebankierd wordt. De bankier ontvangt voor zijn/haar diensten een commissie.
De rechtbank stelt op basis van de onder 4.3.2 genoemde feiten en omstandigheden vast dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan ondergronds bankieren, in casu zogenoemd Hawala-bankieren. Uit de beschikbare stills van camerabeelden en de omschrijvingen van die beelden in het dossier maakt de rechtbank op dat verdachte van 1 juli 2019 tot en met 11 december 2019 - op verschillende data gelegen in die periode - aanwezig is in het kantoor, dat er gedurende de dag verschillende mensen binnenkomen, dat die mensen bankbiljetten aan verdachte overhandigen, dat verdachte dat geld telt en aantekeningen maakt in een schrift. Uit die notitieboekjes blijkt vervolgens dat daarin een naam van een persoon, een naam van een bank, een bankrekeningnummer en Euro’s en Naira’s werden genoteerd. Verdachte heeft ter zitting van 26 oktober 2023, geconfronteerd met de inhoud van het dossier, verklaard dat zij aan ondergronds bankieren deed.
Dat verdachte het ondergronds bankieren samen met medeverdachte [Mede] deed stelt de rechtbank vast op basis van de in het dossier beschreven camerabeelden waarop te zien is dat medeverdachte [Mede] veel aanwezig was bij de transacties en dat hij zich onder meer bezig hield met het tellen en overhandigen van geldbiljetten.
Overtreding van de Wet financieel toezicht is echter niet aan verdachte ten laste gelegd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden, hetgeen wel ten laste is gelegd, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ondergronds bankieren met
illegaalgeld, wat witwassen oplevert. Daarvoor moet aannemelijk zijn dat het voorwerp, de geldbedragen, afkomstig is uit enig misdrijf.
4.3.4
Vrijspraak feit 1 en feit 2, ten aanzien van het geldbedrag van € 40.000,-
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 1 en feit 2, ten aanzien van het geldbedrag van € 40.000,-, is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Toetsingskader
Voor een bewezenverklaring van het in de tenlastelegging van witwassen opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van artikel 420bis Sr vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit
enigmisdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit kan volgen dat het voorwerp niet uit misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo’n verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet uit misdrijf afkomstig is.
Wanneer de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Toepassing toetsingskader op deze zaak
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting af dat de door verdachte verrichte transacties plaatsvonden buiten het formele geldcircuit, ook wel aangeduid als ondergronds of Hawala-bankieren. Van geen van deze transacties is komen vast te staan dat de overgedragen geldbedragen direct uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De door verdachte in het kader van ondergronds bankieren verrichte geldtransacties hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die onmiskenbaar voldoen aan zogenoemde typologieën van witwassen. De contante geldbedragen werden immers vervoerd in een plastic tas of in de binnenzak van een jas. Daarbij komt dat het fysiek vervoeren van contante geldbedragen een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
Uit het dossier en de bestaande literatuur over ondergronds bankieren valt echter ook op te maken dat deze omstandigheden kunnen worden verklaard vanuit de werkwijze van ondergronds bankieren op zichzelf. Gelet op de specifieke wijze van ondergronds bankieren kan daarom niet reeds uit het zich voordoen van deze (voornoemde) witwastypologieën worden vastgesteld dat sprake is van een vermoeden van transacties met criminele gelden. Ondergronds bankieren is als zodanig niet uitsluitend gericht op criminele gelden en transacties via het systeem van ondergronds bankieren leveren op zich dus geen witwassen op. Hiervoor zijn aanvullende omstandigheden vereist die het vermoeden dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn ondersteunen.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier van deze aanvullende omstandigheden niet is gebleken. Een mogelijke criminele herkomst van de gelden komt uit het dossier niet naar voren. De rechtbank betrekt bij dat oordeel dat in casu juist contra-indicaties bestaan voor het vermoeden van witwassen. De geldbedragen werden immers steeds door verschillende personen aangeleverd en zij waren regelmatig lange tijd aanwezig in het kantoor van verdachte. Ook werd steeds een naam van een persoon, een naam van een bank, een bankrekeningnummer en een geldbedrag genoteerd, hetgeen er op duidt dat hiermee werd beoogd te beschrijven dat het geld afkomstig van een persoon, moest worden overgeboekt naar dat betreffende bankrekeningnummer. Ook ging het niet steeds om hele grote geldbedragen. Integendeel, in het paarse schrift en het notitieblok zijn ook juist relatief kleinere bedragen terug te zien.
Uit het dossier blijkt verder niet dat tussen verdachte en medeverdachten sprake was van versluierd taalgebruik of dat de geldbedragen voornamelijk uit kleine coupures onder de € 50,- bestonden.
De rechtbank merkt in dit verband nog op dat ook het zich bezighouden met ondergronds bankieren op zichzelf een criminele activiteit is, die de in eerste instantie ontkennende houding van verdachte kan verklaren. Het feit dat medeverdachte [mede] bij zijn aanhouding zijn telefoon onbruikbaar wilde maken kan eveneens hierdoor worden verklaard, zodat dit evenmin (zonder meer) indiceert dat het geld dat bij hem gevonden is een criminele herkomst had – nog los van de vraag of verdachte van de herkomst van die gelden op de hoogte was.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden, ook in onderling verband en samenhang bezien, onvoldoende zijn om daaraan een gerechtvaardigd vermoeden te ontlenen dat verdachte zich heeft beziggehouden met witwassen, zodat niet kan worden bewezen dat de transacties zijn verricht met geld afkomstig uit enig misdrijf.
Nu het dossier ook overigens geen op witwassen duidende aanwijzingen bevat die niet door verdachte’s werkzaamheden als ondergronds bankier kunnen worden verklaard, dient verdachte te worden vrijgesproken van feit 1 en feit 2, ten aanzien van het geldbedrag van
€ 40.000,-.
4.3.5
Bewezenverklaring feit 2, ten aanzien van het geldbedrag van € 3.455,-
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen wel tot een bewezenverklaring van feit 2, ten aanzien van het geldbedrag van € 3.455,-. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.3.5.1 Criminele herkomst
Op 11 december 2019 is een geldbedrag van in totaal € 3.455,- aangetroffen in een bruine handtas. Verdachte wordt verweten dat zij dit geldbedrag heeft witgewassen. Zoals hiervoor overwogen moet voor een bewezenverklaring van witwassen vast komen te staan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een vermoeden van witwassen bestaat kan van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Bij de beantwoording van de vraag of in deze zaak sprake is van een vermoeden van witwassen, houdt de rechtbank rekening met de volgende feiten en omstandigheden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan Hawala-bankieren. Het is bekend dat de ondergrondse bankier een commissie krijgt voor het verrichten van zijn of haar werkzaamheden. In een handtas, die in het kantoor van verdachte is aangetroffen, is het genoemde bedrag aan contant geld aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zij het vermoeden van een criminele herkomst van het in beslag genomen geldbedrag zonder meer rechtvaardigen. Waargenomen is immers dat verdachte, los van de geldbedragen die zij van de klanten kreeg ook kleinere bedragen in ontvangst nam, welke zij afzonderlijk van de andere geldbedragen in een zwarte portemonnee stopte. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat zij een uitkering ontving, hetgeen de hoogte van het contante geldbedrag niet kan verklaren. Ook acht de rechtbank het tegen deze achtergrond opmerkelijk dat in de woning van verdachte diverse dozen met dure merkschoenen zijn aangetroffen, waaronder in ieder geval één paar schoenen met een waarde van € 6.500,- dat blijkens de bijbehorende factuur contant was betaald.
Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Verdachte heeft verklaard dat de in beslag genomen handtas en het daarin aangetroffen geldbedrag van haar dochter was. De rechtbank volgt deze verklaring van verdachte niet. Uit de camerabeelden blijkt immers dat verdachte over een langere periode gebruik maakte van deze handtas hetgeen het vermoeden rechtvaardigt dat de handtas aan verdachte toebehoort. De enkele stelling dat de tas met inhoud niet van verdachte was, wordt dan ook niet aannemelijk geacht.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte daarmee, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven. Aan een vervolgstap in die zin dat het openbaar ministerie de herkomst van het geldbedrag (nader) had kunnen en moeten verifiëren wordt dan ook niet toegekomen.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat het, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde geldbedrag van in totaal € 3.455,- van misdrijf afkomstig is, namelijk uit de opbrengsten van het door verdachte zelf begane misdrijf, zijnde Hawala-bankieren.
4.3.5.2 Witwassen, artikel 420bis Sr
Nu het geldbedrag naar het oordeel van de rechtbank (onmiddellijk) afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moet de rechtbank vervolgens beoordelen of op grond van de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden een gedraging van de verdachte kan worden vastgesteld, die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben van het geldbedrag. Die gedraging moet gericht zijn op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het door het eigen misdrijf verkregen geldbedrag.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier hiervoor geen aanknopingspunten. Het enkel fysiek voorhanden hebben van het contante geldbedrag in een handtas is, gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, daarvoor onvoldoende. De rechtbank komt dus niet tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen, als bedoeld in artikel 420bis Sr en zal de verdachte in zoverre vrijspreken.
4.3.5.3 Eenvoudig witwassen, artikel 420bis.1 Sr
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of zij op grond van de tekst van de tenlastelegging wel tot bewezenverklaring kan komen van eenvoudig witwassen, als bedoeld in artikel 420bis.1 Sr, nu in de tenlastelegging ontbreekt dat het geldbedrag afkomstig was uit enig “(eigen)” misdrijf. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend.
Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet aanpassing witwasregeling vult artikel 420bis.1 Sr de bestaande witwasbepalingen in die zin aan dat het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, ook kan worden bestraft als vorm van witwassen, zonder de vaststelling van gedragingen van de verdachte die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. In een dergelijk geval moet het bewezen verklaarde verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, worden gekwalificeerd als eenvoudig witwassen, artikel 420bis.1 Sr. Wanneer er, bij dezelfde bewezenverklaring, naar het oordeel van de rechter wel sprake is van gedragingen die meer omvatten dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat onmiddellijk door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter hebben, dan kan het bewezenverklaarde worden gekwalificeerd als (gewoon) witwassen, artikel 420bis Sr. [14]
De strafbaarstelling van eenvoudig witwassen richt zich specifiek op de situatie van het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, waarbij de vermelding in de tenlastelegging dat het gaat om een eigen misdrijf niet is vereist. Voor een bewezenverklaring van dit feit is voldoende dat is ten laste is gelegd en is komen vast te staan dat het voorwerp onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf, waarbij onder enig misdrijf ook een eigen misdrijf kan worden verstaan. Daaraan is in deze zaak voldaan.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan voorhanden hebben van een contant geldbedrag van € 3.455,‑, dat onmiddellijk afkomstig was uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, te weten ondergronds bankieren (Hawala-bankieren). De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit samen met een ander heeft begaan. Verdachte zal daarom van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in 4.3.2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 2
op 11 december 2019 te Amsterdam, een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 3.455,-voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de haar ten laste gelegde feiten en aan haar dus geen straf of maatregel op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen van een geldbedrag. Verdachte heeft een geldbedrag voorhanden gehad dat afkomstig was uit eigen misdrijf, namelijk Hawala-bankieren. Verdachte heeft meegewerkt aan het (grensoverschrijdend) laten verplaatsen, verrekenen en uitbetalen van vele contante geldbedragen, buiten het formele geldcircuit. Hiermee heeft verdachte geld (commissie) verdiend. Gelet op de bij verdachte aangetroffen contante geldbedragen en de vele luxe goederen met een aanzienlijke waarde (die blijkens bijbehorende facturen in ieder geval deels contant zijn betaald) en het feit dat deze geldbedragen en goederen niet zijn te verklaren uit legaal verkregen inkomsten, is het aannemelijk dat verdachte grote geldbedragen heeft verdiend met het ondergronds bankieren. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk. Immers, wanneer crimineel geld in het legale economische verkeer wordt gebracht en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft, wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer in de kern geschonden. Het is ernstig dat crimineel geld op deze manier aan het zicht van justitie wordt onttrokken.
Voor het bepalen van strafmaat en de hoogte daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Voor het plegen van fraude, waaronder ook witwassen valt, tot een benadelingsbedrag van € 10.000,- wordt doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van één week tot twee maanden.
De rechtbank acht het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Nu verdachte de opgelegde gevangenisstraf reeds heeft uitgezeten wordt het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

9.Beslag

Onder verdachte zijn meerdere voorwerpen in beslag genomen, zoals weergegeven op de beslaglijst. Deze beslaglijst is als
bijlage IIaan dit vonnis gehecht en de inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
9.1
Verbeurdverklaring
De voorwerpen onder 1, 2, 3 en 4 (zijnde geldbedragen) behoren aan verdachte toe. Zij kan deze voorwerpen geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden. Nu deze voorwerpen uit de baten van het bewezen geachte zijn verkregen, worden deze voorwerpen verbeurd verklaard.
9.2
Teruggave in beslaggenomen voorwerpen
De voorwerpen onder 5 tot en met 18 (betreffende vijf telefoons en administratie) worden teruggegeven aan verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2
eenvoudig witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
1. EUR (5850826)
2. 5 euro (5850823)
3. 100 EUR (5850824)
4. 1600 EUR (5850827)
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
5. 1 STK document (5850487)
6. 1 STK document (5850491)
7. 1 STK document (5850494)
8. 1 STK Telefoontoestel (5850493)
9. 1 STK Telefoontoestel Nokia (5850495)
10. 1 STK Telefoontoestel Nokia (5850496)
11. 1 STK Map (5850498)
12. 9 STK Papier (5850510)
13. 1 STK Boek (5850514)
14. 1 STK Boek (5850534)
15. 1 STK Handgereedschap (5850559)
16. 1 STK Telefoontoestel (5850923)
17. 1 STK Telefoontoestel (5850483)
18. 12 STK Papier (5850540)
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en M. Wiltjer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2024.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2018199694, p. 4-5.
3.Proces-verbaal van verdenking met nummer 2018199694, p. P 1-2 – P 1-10.
4.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 25, p. 10-29.
5.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 52, p. 152-153.
6.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2018199694, p. 157-159.
7.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 63, p. 163-165.
8.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2018199694-53, pagina niet doorgenummerd.
9.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 69, p. 173-174.
10.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 63, p. 163-165.
11.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2018199694-52, pagina niet doorgenummerd.
12.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 12195873, p. P 1-40 – P 1-47.
13.Proces-verbaal ter terechtzitting van 26 oktober 2023.