4.3.1Aanleiding onderzoek
Bij het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Amsterdam is in de maand augustus 2018 via een informant de navolgende informatie binnengekomen:
“In het pand aan de [adres 1] (in een later bericht werd nummer [nummer] genoemd) zit een winkeltje met een bord met daarop de tekst ‘ [tekst 1] ’. In deze winkel zit dagelijks een vrouw die ‘ [naam] ’ wordt genoemd. Criminelen die hun geld willen verplaatsen naar het buitenland, brengen dit geld bij deze vrouw. ‘ [naam] ’ rekent voor deze dienst commissie door aan de klant, die afhankelijk van het te versturen bedrag wordt bepaald.”
In de maand februari 2019 kwam nog het volgende bericht binnen:
“ [naam] ontvangt haar klanten in een kamertje achterin de winkel. Het geld wordt in het kamertje aan haar overgedragen, waarop een derde persoon het geld in een rugtas stopt en meeneemt voor verder transport.”
4.3.2Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Naar aanleiding van voornoemde TCI-informatie is een onderzoek gestart onder de naam 13Populus. Gebleken is dat ‘ [naam] ’ of ‘ [naam] ’ [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) blijkt te zijn.
Gelet op de tegen [medeverdachte 1] gerezen witwasverdenking is in het onderzoek op 2 april 2019 door de officier van justitie een bevel afgegeven om [medeverdachte 1] stelselmatig te observeren. Daarbij is toestemming verleend tot het aanwenden van technische hulpmiddelen, zoals fotoapparatuur en videoapparatuur. In het bijzonder is toestemming verleend voor het plaatsen van videoapparatuur in het kamertje achter in de winkel aan de [adres 2] in Amsterdam. Dit kamertje betreft het kantoor van [medeverdachte 1] .Het bevel tot observatie is op 27 juni 2019 en 25 september 2019 verlengd tot en met 23 december 2019.
4.3.2.2 Uitkijken camerabeelden, werkwijze [medeverdachte 1]
Verbalisanten hebben de camerabeelden bekeken en beschreven in diverse processen-verbaal wat zij op die beelden hebben waargenomen. Daaruit blijkt onder meer de volgende werkwijze.
Camerabeelden 1 juli 2019
De beschikbare camerabeelden duren van 09:28 uur tot en met 16:08 uur. Op de camerabeelden is – samengevat – te zien dat [medeverdachte 1] aanwezig is in het kantoor, dat er in totaal 11 personen het kantoor binnenkomen van wie [medeverdachte 1] bankbiljetten overhandigt krijgt. [medeverdachte 1] telt de bankbiljetten en lijkt aantekeningen te maken in een schrift.
Op de camerabeelden is te zien dat bij de transacties vaak ook een manspersoon aanwezig is die door verbalisanten wordt omschreven als de ‘assistent’ van [medeverdachte 1] . Deze man is geïdentificeerd als zijnde [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ).
Camerabeelden 11 december 2019
Op 11 december 2019 is van 13.30 uur tot en met 14.30 uur door verbalisanten live meegekeken met de camerabeelden die werden gemaakt in het kantoor van [medeverdachte 1] . Op deze beelden hebben zij het volgende waargenomen.
Om 13.40 uur komt [medeverdachte 1] het kantoor binnen. [medeverdachte 2] is aanwezig in het kantoor. [medeverdachte 2] verlaat het kantoor. Om 13.54 uur komt een persoon het kantoor binnen, die later bleek te zijn genaamd [verdachte] (hierna: verdachte). Verdachte krijgt diverse bundels geld van [medeverdachte 1] overhandigd en telt het geld. [medeverdachte 2] komt het kantoor weer binnen en overhandigt verdachte ook een bundeltje met geld. Verdachte staat op en opent zijn jas en stopt de bundels met geld daarin weg. Verdachte sluit zijn jas en voert handelingen op zijn telefoon uit. [medeverdachte 1] opent een schrift en begint hierin ogenschijnlijk te schrijven terwijl ze ook handelingen op een rekenmachine verricht. Om 14.29 uur verlaat verdachte het vertrek. Om 14.30 uur verlaat verdachte het perceel [adres 2] waarna hij vervolgens wordt aangehouden.
4.3.2.3 Aanhouding verdachten en inbeslaggenomen voorwerpen
Op 11 september 2019 (de rechtbank begrijpt 11 december 2019) werd binnengetreden in het bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] in Amsterdam. Achter in het pand werden in het kantoor verdachte en [medeverdachte 2] aangehouden.
In het kantoor werd een bruine lederen handtas aangetroffen met daarin een witte enveloppe met een stapeltje bankbiljetten. Op het bureau lagen een witte en een zwarte Nokia-telefoon, alsmede een paarse smartphone. Ook werd op het bureau een paarse agenda met aantekeningen en een notitieblok met aantekeningen aangetroffen. In een bureaulade werd diverse administratie aangetroffen.
Het in de bruine handtas aangetroffen geldbedrag bedraagt in totaal € 3.450,- (namelijk een bedrag van € 1.750,-, van € 100,- en van € 1.600,-).
De inhoud van het notitieblok is onderzocht en daaruit blijkt dat de aantekeningen bestaan uit een cluster van de naam van een persoon, de naam van een bank (zijnde bestaande Nigeriaanse banken), een reeks cijfers (waarvan vermoed wordt dat dit bankrekeningnummers zijn), een getal waar een hoofdletter E (vermoed wordt een bedrag in euro’s) voor staat en een getal waar de hoofdletter N (zijnde vermoedelijk Naira’s, de Nigeriaanse munteenheid) met twee gedachtestreepjes voor staat. Op het inbeslaggenomen paarse schrift staat de achternaam van [medeverdachte 1] vermeld met de tekst ‘ [tekst 2] ’. Dit schrift past volledig bij de omschrijving van het schrift dat bij de observatie op 1 juli 2019 is gezien. De inhoud van dit schrift bestaat voornamelijk uit namen, banknamen en rekeningnummers en (vermoedelijk) berekeningen van geldbedragen naar Naira’s.
Bij de fouillering van verdachte werden twee smartphones aangetroffen, waarvan hij er één tijdens de aanhouding probeerde onbruikbaar te maken door deze te breken. In de binnenzakken van verdachte werden in totaal vier bundels geld aangetroffen.Het bij verdachte aangetroffen geldbedrag bedraagt in totaal € 40.000 (namelijk een bundel van
€ 23.200,-, van € 8.800,-, van € 5.000,- en van € 3.000,- in coupures van € 20, € 50, € 100 en € 200)).
4.3.2.5 Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij het onder hem aangetroffen geldbedrag van € 40.000,- zojuist had gekregen van een vrouw om spullen van te kopen. Het geldbedrag was niet van verdachte. Met het geld zouden anderen in [geboorteland verdachte] verschillende goederen kopen, zoals koelkasten. Als verdachte het geld niet zou overhandigen, zou zijn familie in [geboorteland verdachte] mogelijk in de problemen komen.
4.3.3Ondergronds bankieren
Ondergronds bankieren houdt in dat zonder vergunning financiële transacties worden verricht buiten de gereguleerde financiële instellingen om en is (als misdrijf) strafbaar gesteld in artikel 2:11 eerste lid van de Wet op het financieel toezicht jo. de artikelen 1 onder 2 en 2 eerste lid van de Wet op de economische delicten. ‘Ondergronds’ verwijst naar de onttrekking aan het toezicht van de overheid en niet naar de herkomst van het geld waarmee gebankierd wordt. De bankier ontvangt voor zijn/haar diensten een commissie.
De rechtbank stelt op basis van de onder 4.3.2 genoemde feiten en omstandigheden vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich samen schuldig hebben gemaakt aan ondergronds bankieren, in casu zogenoemd Hawala-bankieren. Uit de beschikbare stills van camerabeelden en de omschrijvingen van die beelden in het dossier maakt de rechtbank op dat zij, van 1 juli 2019 tot en met 11 december 2019 - op verschillende data gelegen in die periode - aanwezig zijn in het kantoor, dat er gedurende de dag verschillende mensen binnenkomen, dat die mensen bankbiljetten aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] overhandigen, dat zij het geld tellen en aantekeningen maken in een schrift. Uit die notitieboekjes blijkt vervolgens dat daarin een naam van een persoon, een naam van een bank, een bankrekeningnummer en euro’s en naira’s werden genoteerd. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte in ieder geval op enige wijze bij deze diensten van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken was, nu aan hem in het kantoortje een bedrag van € 40.000,- is overhandigd.
Overtreding van de Wet financieel toezicht is niet aan verdachte ten laste gelegd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden, hetgeen wel ten laste is gelegd, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ondergronds bankieren met
illegaalgeld, hetgeen witwassen oplevert. Daarvoor moet aannemelijk zijn dat het voorwerp, het geldbedrag van € 40.000,-, afkomstig is uit enig misdrijf.
4.3.4Vrijspraak
De rechtbank acht het ten laste gelegde witwassen niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Toetsingskader
Voor een bewezenverklaring van het in de tenlastelegging van witwassen opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van artikel 420bis Sr vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit
enigmisdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit kan volgen dat het voorwerp niet uit misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo’n verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet uit misdrijf afkomstig is.
Wanneer de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Toepassing toetsingskader op deze zaak
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting af dat de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verrichte transacties plaatsvonden buiten het formele geldcircuit, ook wel aangeduid als ondergronds of Hawala-bankieren. Van de transactie van € 40.000,- is niet komen vast te staan, dat dit geldbedrag direct uit enig misdrijf afkomstig is.
De door verdachte in het kader van ondergronds bankieren verrichte geldtransactie heeft plaatsgevonden onder omstandigheden die onmiskenbaar voldoen aan zogenoemde typologieën van witwassen. Het grote contante geldbedrag werd immers vervoerd in de binnenzak van de jas van verdachte. Daarbij komt dat het fysiek vervoeren van contante geldbedragen een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
Uit het dossier en de bestaande literatuur over ondergronds bankieren valt echter ook op te maken dat deze omstandigheden kunnen worden verklaard vanuit de werkwijze van ondergronds bankieren op zichzelf. Gelet op de specifieke wijze van ondergronds bankieren kan daarom niet reeds uit het zich voordoen van deze (voornoemde) witwastypologieën worden vastgesteld dat sprake is van een vermoeden van transacties met criminele gelden. Ondergronds bankieren is als zodanig niet uitsluitend gericht op criminele gelden en transacties via het systeem van ondergronds bankieren leveren op zich dus geen witwassen op. Hiervoor zijn aanvullende omstandigheden vereist die het vermoeden dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn ondersteunen.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier van deze aanvullende omstandigheden niet is gebleken. Een mogelijke criminele herkomst van het geldbedrag komt uit het dossier niet naar voren. Uit het dossier blijkt bijvoorbeeld niet dat tussen verdachte en medeverdachten sprake was van versluierd taalgebruik of dat de geldbedragen voornamelijk uit kleine coupures van onder € 50,- bestonden. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat ook het zich bezighouden met ondergronds bankieren op zichzelf een criminele activiteit is, die het gedrag van verdachte bij zijn aanhouding – het kapot maken van zijn telefoon – kan verklaren. Het kapot maken van zijn telefoon geeft te denken dat die telefoon informatie bevat over mogelijke criminele activiteiten. Dit is echter onvoldoende om te kunnen vaststellen dat het geldbedrag dat bij verdachte is aangetroffen ook een criminele herkomst heeft.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden, ook in onderling verband en samenhang bezien, onvoldoende zijn om daaraan een gerechtvaardigd vermoeden te ontlenen dat verdachte zich heeft beziggehouden met witwassen, zodat niet kan worden bewezen dat de transacties zijn verricht met geld afkomstig uit enig misdrijf.
Nu het dossier ook overigens onvoldoende op witwassen duidende aanwijzingen bevat zal verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.