In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 10 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bewonersparkeervergunning beoordeeld. Eiser, woonachtig in Amsterdam, had twee bewonersvergunningen, maar het college van burgemeester en wethouders heeft deze vergunningen ingetrokken omdat eiser een eigen garage heeft. Eiser stelt dat zijn garage niet als stallingsplaats kan dienen, omdat deze aard- en nagelvast verbouwd is, waardoor er geen auto meer in past. De rechtbank oordeelt echter dat het college terecht de vergunning heeft ingetrokken, omdat eiser in principe beschikt over een stallingsplaats en de verbouwing van de garage niet als aard- en nagelvast kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de kasten en andere aanpassingen in de garage eenvoudig te verwijderen zijn zonder sloopwerk. Eiser's beroep op het vertrouwensbeginsel wordt afgewezen, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door de gemeente die de intrekking van de vergunning zouden uitsluiten. Ook het beroep op het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel slaagt niet, aangezien het college voldoende heeft gemotiveerd waarom de vergunning is ingetrokken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.