ECLI:NL:RBAMS:2024:5789

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
24/1451
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit inzake inzage in persoonsgegevens op grond van de AVG

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 17 september 2024, zaaknummer AMS 24/1451, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen beoordeeld. Eiser had verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens op basis van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het primaire besluit van 28 september 2023 gaf eiser een overzicht van de verwerkte persoonsgegevens, maar weigerde inzage in bepaalde gegevens op basis van uitzonderingsgronden uit de Uitvoeringswet AVG. Het bestreden besluit van 22 februari 2024 handhaafde dit standpunt, na advies van de bezwaaradviescommissie.

De rechtbank heeft op 28 mei 2024 een zitting gehouden waarbij eiser aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven om onder geheimhouding aanvullende informatie te verstrekken. Eiser heeft op 13 juli 2024 gereageerd op deze informatie. De rechtbank heeft vervolgens op 17 september 2024 uitspraak gedaan.

De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende inzicht heeft gegeven in de verwerking van persoonsgegevens en dat de weigering om inzage te geven in bepaalde gegevens gerechtvaardigd is. De rechtbank kan niet oordelen over de rechtmatigheid van het ontslag van eiser of de strafrechtelijke vervolging, maar beoordeelt enkel de behandeling van het inzageverzoek. Eiser's beroep wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/1451

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen, verweerder

(gemachtigden: mr. J. Bakker en [gemachtigde van verweerder] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op zijn verzoek om informatie op grond van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Verweerder heeft met het primaire besluit van 28 september 2023 op dit verzoek om informatie beslist. Met het bestreden besluit van 22 februari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder – onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie – bij dit besluit gebleven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2024. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen het gehele overzicht, inclusief de geweigerde persoonsgegevens, onder geheimhouding over te leggen. Verweerder heeft dit op 26 juni 2024 gedaan [1] . Eiser heeft op 13 juli 2024 een aanvullende reactie ingediend. Zoals op de zitting met partijen is afgesproken, heeft de rechtbank hierna met de brief van 17 juli 2024 het onderzoek gesloten. Daarbij heeft de rechtbank medegedeeld uiterlijk 17 september 2024 uitspraak te doen.

De totstandkoming van de besluiten

1.1.
Eiser is in maart 2022 werkzaam geweest bij Duo+, een uitvoeringsorganisatie voor verschillende gemeenten, waaronder Diemen. Gedurende zijn dienstverband is hij naar eigen zeggen geïnformeerd dat verweerder en/of Duo+ bepaalde informatie over hem heeft verzameld. Hierna is zijn dienstverband wegens voor hem onbegrijpelijke redenen beëindigd. Eiser heeft vervolgens meermaals een inzageverzoek op grond van de AVG en de Wet open overheid ingediend bij Duo+. Op 30 juni 2023 heeft eiser verweerder verzocht om inzage in alle persoonsgegevens die verweerder over hem heeft verwerkt.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder eiser een overzicht toegestuurd van de persoonsgegevens die bij verweerder aanwezig zijn. Daarbij heeft verweerder voor een deel van de persoonsgegevens geen inzage verleend op grond van de uitzonderingsgronden genoemd in artikel 41, eerste lid, onder d, h en i van de Uitvoeringswet AVG.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder – onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie – het primaire besluit gehandhaafd. Volgens de bezwaaradviescommissie voldoet het primaire besluit aan artikel 15 van de AVG. Verweerder heeft in het besluit een overzicht opgenomen waarin wordt gespecificeerd welke afdeling beschikt over persoonsgegevens van eiser. Tevens wordt op dit overzicht vermeld om welke gegevens het gaat, wat het verwerkingsdoel is, de herkomst van de gegevens, de ontvanger en de einddatum van de bewaartermijn. Eiser heeft voor een deel van de verwerkte persoonsgegevens geen inzage gekregen. De adviescommissie heeft hierover geconcludeerd dat verweerder voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat inzage in de verwerking van deze persoonsgegevens kan leiden tot inzicht in concrete bestuurlijke en strafrechtelijke en overige maatregelen, strategieën en tactieken die worden toegepast bij de analyse en aanpak van fraude (artikel 41, eerste lid, onder d en h van de Uitvoeringswet AVG). Waarborging van deze gegevens is noodzakelijk, onder andere ter voorkoming van strafbare feiten in de toekomst.

Beoordeling van de rechtbank

2. De rechtbank merkt vooraf op dat eiser in zijn beroepschrift en op zitting uitgebreid heeft toegelicht dat hij – naar zijn mening – ten onrechte is ontslagen. Ook vindt eiser het onterecht dat hij uiteindelijk strafrechtelijk is vervolgd. Eiser wenst binnen deze procedure aanwijzingen te vinden van de invloed van verweerder op zijn ontslag en de strafrechtelijke vervolging. De rechtbank overweegt dat de rechtbank in deze zaak geen oordeel kan geven over de rechtmatigheid van het ontslag en de eventuele invloed van verweerder hierop. Dit geldt ook voor de bezwaren van eiser tegen de strafrechtelijke vervolging. De rechtbank beoordeelt enkel of verweerder het inzageverzoek van eiser op juiste wijze en volledig heeft behandeld.
Onvolledig?
3. Eiser voert aan dat verweerder niet volledig op zijn AVG-verzoek heeft gereageerd. Volgens hem is het niet ‘compleet’. Voor zover eiser daarmee bedoelt te zeggen dat verweerder hem inzage heeft moeten geven in de onderliggende documenten waarin zijn gegevens staan, overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 15 van de AVG geeft een betrokkene het recht om uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en om inzage te verkrijgen in die persoonsgegevens. Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen, is het doel van artikel 15 van de AVG dat de betrokkene zich van de verwerking van zijn persoonsgegevens op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren [2] . Zolang voldaan is aan dat doel, hoeft de verwerkingsverantwoordelijke, in dit geval verweerder, geen afschrift van de onderliggende documenten te verstrekken [3] .
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het overzicht voldoende inzichtelijk gemaakt welke persoonsgegevens zijn verwerkt, met welk verwerkingsdoel dit is gebeurd en wie de ontvanger van de persoonsgegevens is geweest. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat hij recht heeft op de onderliggende documenten. De beroepsgrond slaagt niet.
Terecht deel geweigerd?
5. Verweerder heeft eiser geweigerd inzage te bieden in een deel van de persoonsgegevens die zijn verwerkt. Uit het overzicht blijkt dat verweerder de nummers 10 tot en met 18, 20 en 22 niet ter inzage heeft gelegd. Volgens verweerder dient inzage in de verwerking van deze persoonsgegeven achterwege te blijven vanwege de uitzonderingsgronden genoemd in artikel 41, eerste lid, onder d, h en i van de Uitvoeringswet AVG. Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank het volledige overzicht van de verwerkte persoonsgegevens en de achterliggende documenten onder geheimhouding overgelegd. [4] De rechtbank heeft hiervan kennisgenomen en overweegt als volgt.
6. De rechtbank stelt vast dat de verwerking van deze persoonsgegevens verband houdt met een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank is het met verweerder eens dat het verstrekken van deze gegevens eiser inzicht zou kunnen geven in concrete bestuurlijke, strafrechtelijke en overige maatregelen, strategieën en tactieken die worden toegepast bij de analyse en aanpak van fraude. Waarborging van deze gegevens is noodzakelijk, onder andere ter voorkoming van mogelijke strafbare feiten in de toekomst. De rechtbank meent dan ook dat verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat inzage van een deel van de persoonsgegevens in dit geval beperkt kon worden.
Hoorzitting
7. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn stelling dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet te horen voorafgaande aan het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank kan het verweerder niet worden verweten dat eiser niet is verschenen op de hoorzitting van 9 januari 2024. Eiser is met een brief van
19 december 2023 uitgenodigd op het adres dat hij heeft opgegeven. Daarnaast is eiser per email van 13 december 2023 gewezen op de hoorzitting. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om zijn correspondentie te openen en te lezen, zeker gelet op de toen door hem ingestelde bezwaarprocedure. Voor zover eiser stelt dat hij destijds op een ander adres bereikbaar was, baat hem dit niet. Het komt voor zijn rekening en risico indien hij zijn gewijzigde correspondentieadres niet doorgeeft aan verweerder. Bovendien had verweerder eiser daarnaast per e-mail op de hoogte gesteld van de hoorzitting. Kortom, de rechtbank is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld.
Beslistermijn
8. Eiser heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat verweerder de beslistermijnen heeft overschreden. Indien eiser daarmee wil zeggen dat hij recht heeft op een dwangsom, slaagt dit beroep niet. Daarvoor is vereist dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld. Eiser heeft hier echter geen bewijs van overgelegd.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
10. Voor een vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Zaagsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 september 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Met een verzoek om geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:452 en de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2559.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:647 en ECLI:NL:RVS:2022:649.
4.Met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht.