ECLI:NL:RBAMS:2024:6225

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
13/103082-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel door Rechtbank Amsterdam

Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het kantongerecht Leer in Duitsland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1966, die wordt verdacht van strafbare feiten volgens Duits recht. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 27 juni 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, aanwezig was, terwijl de opgeëiste persoon niet verscheen maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. S.J. Linck.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten die zijn aangemerkt als lijstfeiten, wat betekent dat er geen onderzoek naar dubbele strafbaarheid nodig is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft en de garantie is gegeven dat hij zijn straf in Nederland kan ondergaan.

De rechtbank heeft het verzoek van de raadsvrouw om de opgeëiste persoon na de uitspraak te schorsen afgewezen, omdat het overgelegde medische rapport onvoldoende aanleiding gaf voor schorsing. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden aanwezig waren en het EAB voldeed aan de wettelijke eisen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/103082-24
Datum uitspraak: 11 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 22 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 juni 2021 door het kantongerecht Leer in Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 juni 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsvrouw, mr. S.J. Linck, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel, uitgevaardigd door Kantongerecht Leer in Duitsland op 9 februari 2021 (dossiernummer 607 Ls 410 Js 12479/20 (121/20).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Standpunten van de raadsvrouw en de officier van justitie
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat drie van de feiten niet dubbel strafbaar zijn. Dit levert volgens raadsvrouw problemen op in relatie tot de verstrekte terugkeergarantie. Zij wijst in dit verband op de tussenuitspraak van de rechtbank van 26 oktober 2023 [4] waarin prejudiciële vragen zijn gesteld over deze problematiek. De raadsvrouw verzoekt de behandeling van dit EAB aan te houden in afwachting van het antwoord op deze vragen door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu het hier om lijstfeiten gaat, voor aanhouding in relatie tot de door de raadsvrouw genoemde prejudiciële procedure geen aanleiding bestaat. De overlevering dient te worden toegestaan voor alle in het EAB vermelde feiten, aldus de officier van justitie.
De beoordeling door de rechtbank
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht achterwege moet blijven, omdat er een lijstfeit is aangekruist. Dit is anders dan in de zaak waarin prejudiciële vragen zijn gesteld [5] . In die zaak werd de vervolgingsoverlevering van een Nederlands ingezetene verzocht voor een feit dat niet als lijstfeit was aangemerkt en dat naar Nederlands recht geen strafbaar feit opleverde. Juist dat laatste punt staat centraal in de prejudiciële vraagstelling. Nu in onderhavig EAB een lijstfeit is aangekruist en alle feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht daaronder vallen, bestaat geen aanleiding die procedure af te wachten. De overlevering kan niet worden geweigerd wegens het gestelde ontbreken van dubbele strafbaarheid. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De officier van Justitie in Aurich heeft de volgende garantie gegeven:
Verzoek om overlevering van de Nederlander [opgeëiste persoon] , geb. op[geboortedag] 1966 te [geboortedag] (…)
Refererend aan uw aanvraag wordt verzekerd dat de aangeklaagde, in het geval van een
onherroepelijke veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland, op basis van de geldige versie van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008, met het oog op de verdere tenuitvoerlegging van de straf terug naar Nederland gebracht zal worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Schorsing na de uitspraak

De raadsvrouw heeft verzocht om de opgeëiste persoon bij de uitspraak te schorsen gelet op zijn medische situatie.
De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet.
De rechtbank overweegt dat het radiologiebericht dat door de raadsvrouw is overgelegd onvoldoende aanleiding geeft om de opgeëiste persoon ook na de uitspraak te schorsen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het kantongerecht Leer voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Deze prejudiciële verwijzing is bij het HvJ EU geregistreerd als zaak C-641/23 (Dubers).