ECLI:NL:RBAMS:2024:6348

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
13/325479-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en vernieling door verdachte jegens zijn moeder met oplegging van ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van zijn moeder en vernieling van haar eigendommen. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van het opzettelijk vernielen van de ringdeurbel en het sleutelslot van de voordeur van zijn moeder op 6 december 2023 in Amsterdam. Daarnaast werd hem ten laste gelegd dat hij zijn moeder bedreigd had met de dood. Tijdens de zittingen op 27 februari en 13 juni 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. M. Modder, en de verdediging van de verdachte, mr. A. Zeeman, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bedreiging bewezen is, gebaseerd op de verklaring van de moeder van de verdachte en de getuigenissen van verbalisanten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging die niet direct aan zijn moeder was gericht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, waarbij rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte een gevaar voor de maatschappij vormt en dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel noodzakelijk is voor zijn behandeling en om recidive te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/325479-23
Datum uitspraak: 13 juni 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres],
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [plaats].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 27 februari 2024 en 13 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Modder, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A. Zeeman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 6 december 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk de ringdeurbel en/of de voordeur en/of het sleutelslot van de voordeur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [persoon 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 6 december 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 1], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [persoon 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Geef mij mijn spullen en je gaat zien wat ik met je ga doen, ik ga je vermoorden" en/of
- " Als ik zometeen vrij kom ga ik mijn moeder dood maken. Horen jullie het goed? Ik ga mijn moeder doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – onder verwijzing naar zijn pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs is, nu alleen [persoon 1], de moeder van verdachte, over de bedreiging heeft verklaard. Subsidiair kan niet worden bewezen dat de bewoordingen aan moeder waren geadresseerd. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Oordeel over feit 1 (vernieling)
Op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte, vindt de rechtbank bewezen dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde vernieling heeft begaan.
Oordeel over feit 2 (bedreiging)
De rechtbank vindt ook de onder 2 ten laste gelegde bedreiging bewezen. Zij overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
De moeder van verdachte heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd: "Geef mij mijn spullen en je gaat zien wat ik met je ga doen, ik ga je vermoorden". Moeder hoorde toen klappen en bonken tegen haar deur en het keukenraam. Op dat moment was er niemand in de buurt. De verklaring van moeder is dus het enige directe bewijs dat verdachte haar heeft bedreigd. Haar verklaring vindt echter voldoende steun in het feit dat de verbalisanten, die verdachte kort daarna hebben vervoerd naar het cellencomplex, hebben verklaard dat zij hem onderweg meermalen hoorden zeggen: “Als ik zo meteen vrij kom ga ik mijn moeder dood maken. Horen jullie het goed? Ik ga mijn moeder doodmaken.” De rechtbank vindt daarom bewezen dat verdachte zijn moeder heeft bedreigd met de woorden: “Geef mij mijn spullen en je gaat zien wat ik met je ga doen, ik ga je vermoorden”.
Nu niet blijkt dat de verwensingen die verdachte in het bijzijn van de verbalisanten heeft geuit ook zijn moeder (direct of indirect) hebben bereikt, kunnen die niet als een strafbare bedreiging worden aangemerkt. Verdachte zal om die reden daarvan worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 6 december 2023 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk de ringdeurbel en het sleutelslot van de voordeur, die aan [persoon 1] toebehoorde heeft vernield
2.
op 6 december 2023 te Amsterdam, [persoon 1], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [persoon 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- "Geef mij mijn spullen en je gaat zien wat ik met je ga doen, ik ga je vermoorden".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen ISD-maatregel aan verdachte op te leggen, omdat de feiten geen onderdeel uitmaken van het delictpatroon van verdachte. Oplegging van een ISD-maatregel is bovendien disproportioneel, omdat het zou neerkomen op kale detentie. Mocht de rechtbank toch besluiten tot oplegging van de ISD-maatregel, dan heeft de raadsman verzocht om het voorarrest van de duur van de ISD-maatregel af te trekken.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn moeder en vernieling van haar spullen. Deze bedreiging heeft bij de moeder van verdachte gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt, zoals uit haar aangifte blijkt. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Inforsa van 22 februari 2024, opgemaakt door [persoon 2]. Hieruit blijkt dat het verdachte ontbreekt aan een woning en zinvolle dagbesteding. Ook is sprake van schulden. Daarnaast kampt verdachte met een cocaïneverslaving en complexe psychische problematiek. Ondanks het feit dat hij in behandeling is bij de Forensisch Ambulante Zorg, blijken behandeldoelen niet of nauwelijks haalbaar. Verdachte lijkt niet intrinsiek gemotiveerd om zijn middelengebruik te stoppen. Hij lijkt ook weinig gemotiveerd tot gedragsverandering. Ondanks dat hij zegt open te staan voor reclasseringsbemoeienis, ziet hij de noodzaak er niet van in. Hij lijkt ook ambivalent in zijn medewerking daaraan. Begeleiding binnen een drangkader zal op dit moment de kans op recidive weinig beperken, aldus de reclassering. Het enige kader dat de potentie heeft om de problematiek van verdachte te doorbreken, is een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. In de intramurale fase kan dan diagnostiek worden verkregen en indien de diagnose (ook) een klinische behandelindicatie geeft, kan hij daarna klinisch worden opgenomen. Verder is het wenselijk als verdachte uiteindelijk een woonplek krijgt in een afgelegen en middelenvrije setting, met dagbesteding op het terrein.
Huisden is op de zitting als deskundige gehoord. Zij heeft haar conclusies uit het hiervoor genoemde rapport bevestigd.
Harde criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is
voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan
waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van
10 mei 2024 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 6 december 2023
ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een
vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten zijn begaan na
tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage,
ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn
voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt:
verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal
tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in
de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat is voldaan aan de ‘harde’ ISD-criteria.
Zachte criteria
De rechtbank is van oordeel dat ook is voldaan aan de ‘zachte’ ISD-criteria. Uit
bovengenoemd reclasseringsrapport blijkt dat de reclassering geen andere mogelijkheden ziet
om verdachte te begeleiden en het risico op recidive te verminderen. Ondanks de eerdere
interventies is verdachte niet in staat gebleken om een delictvrij bestaan op te bouwen. De
rechtbank is van oordeel dat uit de het reclasseringsrapport en het strafblad van verdachte
blijkt dat hij binnen een strak hulpverleningskader moet worden geplaatst. Tijdens de tenuitvoerlegging van de maatregel zal diagnostiek plaatsvinden en (indien nodig) een klinische behandeling. Van kale detentie is vooralsnog dus geen sprake. De maatregel is in dit geval dan ook niet disproportioneel. De rechtbank zal aan verdachte de ISD-maatregel opleggen.
Maximale duur
Om dit traject alle kansen te geven en ter optimale bescherming van de maatschappij, zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en niet de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juni 2024.