ECLI:NL:RBAMS:2024:6470

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
13/215849-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met gelijktijdige tenuitvoerlegging van de in Portugal opgelegde straf

Op 18 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Judicial Court of the District of Faro in Portugal. De zaak betreft een verzoek tot aanhouding van de behandeling van het EAB, ingediend door de raadsman van de opgeëiste persoon, die zowel de Portugese als de Braziliaanse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 4 september 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, wat hem gelijkstelt aan een Nederlander voor de toepassing van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de opgeëiste persoon niet zijn recht van verblijf in Nederland zal verliezen als gevolg van de opgelegde straf in Portugal. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op basis van artikel 6a OLW, omdat de tenuitvoerlegging van de in Portugal opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland.

De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale en sociale banden met Nederland heeft, wat een rechtmatig belang voor de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, waarbij de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die straf is bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/215849-24
Datum uitspraak: 18 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 9 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 juli 2020 door de
Judicial Court of the District of Faro(Portugal)
,hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]geboren in [geboorteplaats] (Brazillië) op [geboortedag] 1987
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna: ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 september 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. M. de Klerk, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Portugese taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek de gevangenhouding – onder onmiddellijke schorsing daarvan tot de uitspraak – bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij zowel de Portugese als de Braziliaanse nationaliteit heeft.

3.Verzoek tot aanhouding

De raadsman heeft ter zitting verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak.
De Portugese advocaat van de opgeëiste persoon heeft laten weten dat de paus recentelijk een bezoek heeft gebracht aan Portugal, wat aanleiding is geweest voor een generaal pardon. Dit is nog niet verwerkt en er moet door de opgeëiste persoon nog een beroep op worden gedaan. Bovendien maakt de opgeëiste persoon vanwege zijn jeugdige leeftijd onder de 30 jaar op het moment dat hij de feiten heeft gepleegd kans op een korting van de straf. Dit moet nog verder worden uitgezocht. De opgeëiste persoon zou graag de uitkomst van beide procedures in Nederland willen afwachten.
De rechtbank begrijpt het belang van de opgeëiste persoon bij aanhouding van de zaak in afwachting van de uitkomst van deze procedures maar ziet daartoe geen ruimte binnen het wettelijk kader nu het gaat om toekomstige procedures en er op dit moment onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat een van de procedures binnen de beslistermijn een concreet uitzicht biedt op een mogelijke intrekking van het EAB. Ten slotte hebben de Portugese autoriteiten tot op heden het uitgevaardigde EAB gehandhaafd. De rechtbank ziet dan ook met de officier van justitie geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Judgment with executive force: March 29, 2016, carried into judgement on: May 4, 2016,van het
Central Criminal Court of Portimao District,met referentie 1792/14.5BABF
.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze gevangenisstraf resteren volgens informatie van het EAB nog 4 jaar en 9 maanden en 5 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals deze zijn omschreven in het EAB. [3]

5.Strafbaarheid

5.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten van het
begaan van een woning- en een bedrijfsinbraakaan als zogenoemd lijstfeit, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder:
Georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Portugal een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van deze feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit van
het in bezit hebben van een vuurwapenniet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 22 juli 2024 volgt dat de opgeëiste persoon als gevolg van de veroordeling voor de feiten, zoals omschreven in het EAB, niet zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Portugal opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten die onder 5.1 als lijstfeit zijn aangemerkt zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
Uit de hierboven en de onder 5.2. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 47 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 Wet wapens en munitie, de artikelen 311 en 312 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Judicial Court of the District of Faro(Portugal).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 4. bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde – geschorste - overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.