ECLI:NL:RBAMS:2024:6515

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
AMS 20/2965
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake verzoek om inzage persoonsgegevens op grond van de AVG

In deze zaak heeft eiser, een activist, een verzoek om inzage gedaan op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bij de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid). Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 15 januari 2020, waarin verweerder een inventarislijst van documenten heeft verstrekt waarin persoonsgegevens van eiser voorkomen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar en tegen het bestreden besluit van 21 augustus 2020, waarin het bezwaar gedeeltelijk ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft op 30 oktober 2023 een zitting gehouden, waarbij eiser en verweerder vertegenwoordigd waren door gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder een nieuwe beslissing heeft genomen op het AVG-verzoek van eiser op 29 april 2022, en dat dit besluit onderdeel uitmaakt van de procedure. De rechtbank heeft geoordeeld dat de uitleg van verweerder over de zoekslag naar persoonsgegevens niet ongeloofwaardig is en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer gegevens over hem zijn verwerkt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding van € 3.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tevens is bepaald dat het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2965

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ,verweerder
(gemachtigde: mr. M. Kappelhof),
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) .

Procesverloop
Met het besluit van 15 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een beslissing genomen op het verzoek van eiser van 21 oktober 2019 op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Op 13 februari 2020 heeft eiser tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Op 22 mei 2020 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het door hem ingediende bezwaar tegen het primaire besluit.
Met het besluit van 21 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser – onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie – gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Op 28 september 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2022. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen de bij het primaire besluit verstrekte documenten – met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – in ongelakte vorm aan de rechtbank te doen toekomen. Daarnaast heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld om met een selectie van tien documenten, die hij in het kader van een recent Wob-verzoek heeft ontvangen, zijn standpunt te onderbouwen dat verweerder naar aanleiding van het AVG-verzoek aan hem een incomplete lijst met documenten heeft verstrekt. Bij brief van 18 januari 2022 heeft eiser gereageerd. Bij brief van 28 februari 2022 heeft verweerder gereageerd.
Met het besluit van 29 april 2022 heeft verweerder als reactie op de door eiser aangedragen documenten verkregen in het kader van het Wob-verzoek een nieuwe beslissing genomen op het AVG-verzoek van eiser van 21 oktober 2019.
Bij brief van 8 mei 2022 heeft eiser verzocht om op een zitting te worden gehoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen naar het besluit van 29 april 2022 te kijken alsof er bezwaar tegen is ingesteld door eiser en schriftelijk een nadere specificering van de zoekslag te geven. Bij brief van 7 februari 2024 heeft verweerder gereageerd. Bij brief van 24 februari 2024 heeft eiser op de brief van verweerder gereageerd.
Bij brief van 15 maart 2024 heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld aan verweerder. Bij brief van 7 mei 2024 heeft verweerder gereageerd. Bij brief van 3 juni 2024 heeft eiser op de brief van verweerder gereageerd.
De rechtbank heeft partijen op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid gesteld aan te geven of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet aangegeven nogmaals te willen worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Met de brief van 21 oktober 2019 heeft eiser bij verweerder een verzoek om inzage gedaan op grond van de AVG. Eiser heeft in dit verzoek gevraagd om alle persoonsgegevens die verweerder over hem heeft verzameld/verwerkt in het kader van zijn activisme of zijn politieke en/of maatschappelijke overtuigingen. Ook heeft hij aan verweerder meerdere vragen gesteld met betrekking tot zijn gegevens.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder een beslissing genomen op het AVG-verzoek van eiser. Verweerder heeft een inventarislijst opgesteld van 25 documenten waarin persoonsgegevens van eiser voorkomen en deze documenten in gelakte vorm als bijlage bij het primaire besluit aan eiser verstrekt, dat wil zeggen dat gegevens van anderen omwille van hun rechten en vrijheden zijn afgeschermd. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk ongegrond verklaard. Kort samengevat heeft verweerder:
- een verwerkingstabel toegevoegd;
- een tabel verstrekt waarin per document is aangegeven op welke grond onderdelen zijn weggelakt;
- aanvullend de door eiser gestelde vragen beantwoord;
- de inventarislijst aangevuld met data;
- aanvullend 8 e-mails met bijbehorende inventarislijst en tabel ter inzage overgelegd.
1.4.
Met het besluit van 29 april 2022 heeft verweerder een nieuw primair besluit genomen als reactie op de door eiser aangedragen documenten verkregen in het kader van een recent verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Op basis van deze aanknopingspunten is opnieuw een zoekslag uitgevoerd en zijn er aanvullende stukken gevonden. Er wordt door verweerder een overzicht overgelegd, bestaande uit drie tabellen. De eerste tabel betreft een inventarislijst van 53 documenten waarin persoonsgegevens van eiser voorkomen. De inventarislijst bevat zes kolommen, te weten ‘type document’, ‘datum’, ‘categorie persoonsgegevens’, ‘beperkingsgrond’, ‘bron’ en ‘ontvanger’. In de tweede tabel worden kopieën van de persoonsgegevens van eiser verstrekt en in de derde tabel staan tien documenten die al bekend zijn bij eiser.
Standpunt van eiser
2.1.
Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat verweerder aan hem een dwangsom is verschuldigd wegens het te laat nemen van een beslissing op bezwaar. Verder voert eiser aan dat de inventarislijst niet compleet is. Eiser wijst daarbij op documenten die hij in het kader van een recent Wob-verzoek heeft ontvangen, maar niet terugziet in het AVG-verzoek. Ten aanzien van de bij het bestreden besluit wel verstrekte gegevens meent eiser dat de data van enkele documenten ontbreekt en hem nog steeds onduidelijk is wat de herkomst van de persoonsgegevens is en aan wie de persoonsgegevens zijn verstrekt. Bovendien heeft verweerder teveel passages weggelakt en rijst er bij eiser onduidelijkheid over de weigeringsgronden van die weggelakte passages, omdat deze slechts in zijn algemeenheid worden benoemd.
2.2.
Eiser voert aan dat verweerder bij het besluit van 29 april 2022 geen (gelakte) documenten heeft verstrekt, maar slechts een overzichtstabel waar hij niets aan heeft. Eiser kan zo zonder enige context niet bepalen of wat over hem is geschreven wel klopt, waardoor hij geen verzoek tot verwijdering, rectificatie of klacht kan indienen.
Het oordeel van de rechtbank
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
3. De rechtbank stelt vast dat eiser niet langer belang heeft bij een uitspraak over het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. Het besluit is inmiddels genomen en verweerder heeft op de zitting toegezegd aan eiser een dwangsom uit te keren. De rechtbank zal het beroep voor zover gericht tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaren.
Het beroep tegen het bestreden besluit
4. Omdat verweerder met het bestreden besluit niet volledig tegemoet komt aan eisers bezwaren, heeft het beroep niet tijdig beslissen op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb mede betrekking op het bestreden besluit.
- Omvang procedure
5. Eiser meent dat het nieuwe primaire besluit van 29 april 2022 onderdeel is van deze procedure, en niet thuishoort in een aparte procedure. Verweerder merkt op dat het AVG-verzoek van 21 oktober 2019 was gericht op een mogelijke opname in een persoonsgerichte aanpak. Daarom heeft toen alleen een zoekslag plaatsgevonden in het systeem van het Actiecentrum Veiligheid en Zorg (AcVZ). Lopende de procedure werd door eiser een Wob-verzoek gedaan waaruit bleek dat er buiten het systeem van AcVZ wel persoonsgegevens over hem werden verwerkt. Verweerder licht toe dat eiser pas op de zitting van
17 januari 2022 deze Wob-documenten heeft aangevoerd als concreet aanknopingspunt dat de inventarislijst incompleet is. Op basis daarvan is een nieuwe en veel ruimere zoekslag gedaan. Volgens verweerder is er sprake van een nieuw primair besluit, omdat er ten tijde van het bestreden besluit nog geen aanknopingspunten waren. Echter merkt verweerder ter zitting op er geen bezwaren tegen te hebben dat het besluit van 29 april 2022 onderdeel wordt van deze procedure.
6. De rechtbank is van oordeel dat het besluit van 29 april 2022 moet worden opgevat als een aanvullend besluit, waardoor het besluit moet worden aangemerkt als onderdeel van deze procedure.
7. De rechtbank stelt verder vast dat het AVG-verzoek van eiser niet alleen was gericht op een mogelijke opname in een persoonsgerichte aanpak, maar veel breder is gedefinieerd.
- Is er sprake van volledige inzage in de verwerking van persoonsgegevens van eiser?
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
9. Verweerder heeft aangegeven dat het aan eiser overgelegde overzicht alle persoonsgegevens bevat waarin informatie over hem wordt verwerkt binnen de reikwijdte van het AVG-verzoek. Omdat bij eiser veel onduidelijkheid heeft bestaan omtrent de gehanteerde zoekslag van verweerder naar die informatie, heeft de rechtbank het onderzoek op de zitting van 30 oktober 2023 geschorst en verweerder bereid gevonden om die zoekslag nader te specificeren. In de brieven van 7 februari 2024 en 7 mei 2024 heeft verweerder desgevraagd toegelicht welke zoekslag is gemaakt:
“Na ontvangst van het inzageverzoek is een lijst opgesteld met zoektermen waarop gezocht moet worden; naam in verschillende varianten: “ [naam 1] ”, “ [naam 2] ”, “ [naam 3] ”, “ [naam 4] ”, “ [naam 5] ”, “ [naam 6] ” , “ [naam 7] ”, geboortedatum in verschillende varianten: “ [geboortedatum 1] 1956” , “ [geboortedatum 2] -1956” , “ [BSN-nummer] ”, het BSN-nummer, adres in verschillende varianten: “ [adres 1] ”, “ [adres 2] H” , “ [adres 3] ”, “ [adres 4] ” , “ [adres 5] ” , “ [postcode 1] ”, “ [postcode 2] ”. In dit geval is ook een zoekslag verricht met thematische termen: “demonstratie”, “protest”, “eenmansprotest”, “dam”, “israël”, “israel”, “palestina”, “activist”, “activisme”.
De opgestelde zoektermen worden vervolgens op verschillende bronnen gebruikt. In het geval van dit verzoek is gezocht in alle groepsmappen van de directie Openbare Orde en Veiligheid (OOV). Ook het datawarehouse van OOV wordt altijd doorzocht. Dit heeft in het geval van betrokkene geen gegevens opgeleverd. Indien er een indicatie is dat iemand opgenomen is of zou kunnen zijn geweest in een persoonsgerichte aanpak wordt het systeem van het Actiecentrum Veiligheid en Zorg (AcVZ) bevraagd. Dat is in dit geval gebeurd, maar heeft geen gegevens opgeleverd. Op basis van de onderwerpen waarmee de betrokkene bij OOV bekend zou kunnen zijn, wordt een lijst opgesteld van medewerkers die mogelijk over deze onderwerpen, en daarmee over de betrokkene, zouden hebben kunnen gemaild. Deze personen worden per mail gevaagd hun mailbox te doorzoeken op de gegeven termen. Indien een medewerker niet reageert, wordt opnieuw contact gezocht. Van alle aangeschreven medewerkers wordt uiteindelijk de inbox doorzocht.
De zoekslagen leveren meestal (veel) meer documenten op dan die betrekking hebben op de gezochte persoon. Deze worden vervolgens handmatig doorzocht door leden van het privacyteam van OOV op relevante persoonsgegevens. Documenten die geen betrekking hebben op de betrokkene worden weer verwijderd, alle andere documenten worden bewaard om de zoekslag te kunnen reconstrueren. Helaas worden de details van de gebruikte zoekslag niet bewaard, wat ook de reden is dat de specificering van de zoekslag deels een reconstructie betreft.”
10. De rechtbank is van oordeel dat de uitleg van verweerder dat er niet meer persoonsgegevens zijn binnen de reikwijdte van het verzoek niet ongeloofwaardig voorkomt. Het is zodoende aan eiser om aannemelijk te maken dat er meer gegevens over hem zijn verwerkt. De aanknopingspunten die eiser heeft aangedragen, zijnde de documenten die boven tafel zijn gekomen naar aanleiding van een Wob-verzoek, heeft verweerder meegenomen in de nieuwe zoekslag die heeft geleid tot het besluit van 29 april 2022. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gelet op de door hem voor zijn zoekslagen gegeven motivering, onvoldoende of onjuist zou hebben gezocht. Er zijn geen concrete aanknopingspunten waaruit blijkt dat de overzichtstabel niet volledig is geweest. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
- Mag verweerder volstaan met een overzichtstabel?
11. Het doel van het inzagerecht als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de AVG is het kennis kunnen nemen van de persoonsgegevens door de betrokkene die over hem worden verwerkt en om deze persoonsgegevens te kunnen controleren op de juistheid en de rechtmatige verwerking ervan. Het is vaste rechtspraak dat de verplichting een ‘kopie van de persoonsgegevens’ te verstrekken op grond van artikel 15, derde lid, van de AVG niet betekent dat een bestuursorgaan verplicht is een kopie te verstrekken van de documenten waarin die persoonsgegevens voorkomen. Een bestuursorgaan mag ook voor een andere vorm kiezen, mits met de gekozen wijze van verstrekking maar aan het doel van artikel 15, derde lid, van de AVG wordt voldaan.
12. Uit het voorgaande blijkt dat een kopie van een volledig document niet in elk geval noodzakelijk is en dat in gevallen dus ook met een overzicht kan worden volstaan. Gelet op de in het aan eiser verstrekte overzicht opgenomen persoonsgegevens, de weergave daarbij in wat voor soort documenten die persoonsgegevens zijn aangetroffen, in welk kader deze documenten zijn opgesteld, de bron van de gegevens en aan wie de gegevens zijn verstrekt, is naar het oordeel van de rechtbank de context waarin deze gegevens zijn verwerkt voldoende duidelijk. Ook valt niet in te zien dat de persoonsgegevens, zoals die zijn opgenomen in het overzicht, zonder verdere context niet op volledigheid en juistheid te controleren zouden zijn. Verweerder heeft in zoverre dan ook kunnen volstaan met het verstrekken van een overzicht van de over eiser verwerkte persoonsgegevens.
- Ontbreken data documenten
13. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de data van een aantal documenten ontbreken, stelt de rechtbank vast dat verweerder bij elk document in de inventarislijst een datum (dag, maand en jaartal) of een tijdvak (maand en jaartal of alleen een jaartal) heeft neergezet. Naar het oordeel van de rechtbank is dat voldoende.
- Onduidelijkheid bron en ontvanger van de persoonsgegevens
14. Volgens eiser is het onduidelijk wat de herkomst van de persoonsgegevens is en aan wie de persoonsgegevens zijn verstrekt. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de inventarislijst een kolom ‘bron’ en een kolom ‘ontvanger’ heeft opgenomen. Deze kolommen zijn beide bij elk document door verweerder ingevuld. Naar het oordeel van de rechtbank is het dus voldoende duidelijk wat de herkomst van de persoonsgegevens is en aan wie de persoonsgegevens zijn verstrekt.
- Toepassing weigeringsgronden
15. Eiser voert aan dat verweerder teveel passages heeft weggelakt en dat de weigeringsgronden onjuist zijn toegepast bij de weggelakte passages. De rechtbank oordeelt dat nu verweerder met het aanvullende besluit een overzichtstabel heeft overgelegd in plaats van gelakte documenten, de beroepsgrond geen bespreking meer behoeft.
- Verzoek om immateriële schadevergoeding
16. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een schadevergoeding toe te kennen in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
17. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal 2 jaar in beslag nemen. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. De te beoordelen periode vangt aan vanaf de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen en loopt door tot de datum van de uitspraak van de rechtbank. Indien de redelijke termijn is overschreden, wordt voor de schadevergoeding een bedrag gehanteerd van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden. Het totaal van de overschrijding wordt naar boven afgerond.
18. Op 13 februari 2020 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ontvangen. Omdat de redelijke termijn tot 13 februari 2022 liep, is die termijn overschreden met 2 jaar en 7 maanden. Naar boven afgerond is dat 3 jaar. Daarmee correspondeert een vergoeding van de immateriële schade van (6 x € 500,-) € 3.000,-. Het bestreden besluit is net buiten de redelijke beslistermijn van 6 maanden genomen, namelijk na 6 maanden en 1 week. De overige termijnoverschrijding is volledig toe te rekenen aan de beroepsfase bij de rechtbank. Gezien de zeer geringe overschrijding in de bezwaarfase dient de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) aan eiser € 3.000,- te vergoeden. De Staat wordt daarom in deze zaak als partij aangemerkt.
Conclusie
19. Het beroep tegen het bestreden besluit en het aanvullende besluit is ongegrond.
20. Gelet op wat in punten 5-7 is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
- verkaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit en het aanvullende besluit ongegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden om aan eiser een immateriële schadevergoeding van € 3.000,- te betalen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van mr. H.M. Dost, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1320.