ECLI:NL:RBAMS:2024:6682

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
13/166143-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel voor tenuitvoerlegging van een Poolse vrijheidsstraf

Op 18 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de tenuitvoerlegging van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court of Legnica in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1986, die wordt verdacht van het plegen van strafbare feiten in Polen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 4 september 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon onder onmiddellijke schorsing bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 1 jaar, die is opgelegd bij een vonnis van de Regional Court of Lubin. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing verklaard, omdat de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van zijn recht om zich te beroepen op schending van zijn verdedigingsrechten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat hij meer dan vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft.

De rechtbank heeft de opgeëiste persoon gelijkgesteld met een Nederlander en vastgesteld dat de tenuitvoerleggingstermijn voor het Poolse vonnis naar Nederlands recht is verstreken. De rechtbank heeft besloten de opgelegde vrijheidsstraf van 1 jaar aan te passen naar 3 maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de Nederlandse wetgeving. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting heropend en de zaak voor onbepaalde tijd geschorst, met de verplichting om de opgeëiste persoon en zijn raadvrouw opnieuw op te roepen voor een nadere zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-166143-23
Datum uitspraak: 18 september 2024
TUSSEN- UITSPRAAK
op de vordering van 5 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 september 2008, bijgewerkt op 1 februari 2021, door de
District Court of Legnica – III Criminal Department(Polen), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 september 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek de gevangenhouding – onder onmiddellijke schorsing daarvan tot de uitspraak – bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Judgement of Regional Court of Lubin of 2ⁿᵈ November 2005met kenmerk II K 493/05. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 24 juli 2024 blijkt dat bij dit vonnis een voorwaardelijke gevangenisstraf werd opgelegd met een proeftijd. Bij vonnis van 21 juni 2007 van
the Regional Court of Lubinmet kenmerk II Ko 254/07 werd de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde straf bevolen vanwege de veroordeling voor nieuwe strafbare feiten tijdens de proeftijd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Deze vonnissen betreffen het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De opgeëiste persoon was in de procedure in 2005 correct opgeroepen. Hij doet afstand van het recht zich te beroepen op schending van zijn verdedigingsrechten ten aanzien van het proces waarbij hij is veroordeeld voor het plegen van het zogenaamde triggerende feit of de triggerende feiten gedurende de proeftijd.
Standpunt van de officier van justitie
De rechtbank kan afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW met betrekking tot de veroordeling van het triggerende feit aangezien er tot tweemaal is getracht de oproeping uit te reiken terwijl de achtergelaten afhaalberichten niet zijn afgehaald en in het dossier zijn gevoegd.
Oordeel van de rechtbank.
Vonnis II K 493/05
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van de
Regional Court of Lubinvan 2 november 2005, met kenmerk II K 493/05, heeft geleid. Daarnaast staat in het EAB vermeld dat de opgeëiste persoon op 11 oktober 2005 in persoon is opgeroepen voor de zitting met vermelding van datum en plaats van het proces en met de mededeling dat indien de opgeëiste persoon niet ter zitting zou verschijnen toch een beslissing zou kunnen worden genomen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande de omstandigheid, zoals genoemd in artikel 12 onder a OLW, van toepassing is op grond waarvan de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet mag worden toegepast.
Veroordeling van het triggerende feit
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij vonnis van 21 juni 2007 is door de
Regional Court of Lubinde tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen omdat gedurende de proeftijd, blijkens de aanvullende informatie van 23 juli 2024, sprake was van een nieuwe veroordeling voor soortgelijke feiten (“
similar intentional offences”).
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
De rechtbank is dan ook gehouden de procedure die tot de veroordeling heeft geleid die ten grondslag ligt aan de tenuitvoerlegging, te toetsen aan artikel 12 OLW. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in die procedure niet aanwezig was.
Voor zover de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW op deze triggerende veroordeling van toepassing is en geen van de in onderdelen a-d bedoelde omstandigheden zich voordoen, heeft de opgeëiste persoon op de zitting echter te kennen gegeven dat hij afstand doet van het recht zich te beroepen op schending van zijn verdedigingsrechten ten aanzien van dit proces. Dit leidt tot het oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg hoeft te staan.
Beslissing tot tenuitvoerlegging van deRegional Court in Lubinvan 21 juni 2007 met kenmerk II Ko 254/07
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 21 juni 2007 met nummer II Ko 254/07 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [5]

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

6.1
Gelijkstelling met een Nederlander
Standpunt raadsvrouw
De opgeëiste persoon kan op basis van de op voorhand overgelegde stukken worden gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW. Op grond hiervan dient de overlevering te worden geweigerd met overname van de in Polen opgelegde straf en aangepast naar het Nederlandse wettelijke strafmaximum.
Standpunt officier van justitie
De overlevering dient te worden geweigerd nu de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. Wel dient de in Polen opgelegde gevangenisstraf te worden aangepast naar het in Nederland geldende wettelijke strafmaximum zijnde een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 28 augustus 2024 volgt dat verblijfsbeëindiging van de opgeëiste persoon in Nederland als gevolg van zijn veroordeling in Polen niet aan de orde is.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank zal de opgeëiste persoon dan ook gelijk stellen met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW.
6.2
Executieverjaring
Hiervoor is vastgesteld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander en dat betekent dat Nederland rechtsmacht heeft ten aanzien van de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de tenuitvoerleggingstermijn voor het vonnis van 21 juni 2007 met kenmerk II Ko 254/07 naar Nederlands recht is verstreken en op grond waarvan de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW van toepassing is. Dit betreft echter een facultatieve weigeringsgrond.
Nu de opgeëiste persoon er de voorkeur aangeeft de aan hem in Polen opgelegde straf uit te zitten in Nederland zal de rechtbank afzien van de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW.
6.3
Overname van de in Polen opgelegde straf; heropening van het onderzoek.
De rechtbank moet beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde gevangenisstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf. Wat de rechtbank hiervoor onder 6.2 heeft overwogen met betrekking tot het verstrijken van de tenuitvoerleggingstermijn naar Nederlands recht geldt ook voor de in artikel 2:13, eerste lid, onderdeel g, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties neergelegde weigeringsgrond, die op grond van artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing is. Om de in 62. genoemde reden staat het verstrijken van de tenuitvoerleggingstermijn niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van de straf.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, meermalen gepleegd.
Uit de Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt. De rechtbank leidt uit de omschrijving van de feiten in het EAB af dat sprake is van ten minste drie verkopen van zeer kleine hoeveelheden marihuana, in elk geval hoeveelheden van ten hoogste 30 gram en dat gelet hierop de strafbepaling van artikel 11, eerste lid, Opiumwet waar een maximale hechtenisstraf voor de duur van 1 maand van toepassing is. Het gaat hier echter om meerdaadse samenloop van overtredingen en op grond van artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht kan op elk van die overtredingen een hoofdstraf van maximaal 1 maand gevangenisstraf worden opgelegd.
De rechtbank zal daarom de door Polen opgelegde vrijheidsstraf van 1 jaar
naar 3 maanden aanpassen.
Ter zitting heeft de officier justitie zich op het standpunt gesteld dat het strafmaximum in deze zaak een hechtenisstraf voor de duur van 1 maand is en dat de door Nederland over te nemen in Polen opgelegde straf moet worden aangepast naar 1 maand hechtenisstraf.
De verdediging heeft op grond van het standpunt van de officier van justitie afstand gedaan van het recht zich te beroepen op schending van zijn verdedigingsrechten inzake artikel 12 OLW en heeft geen beroep gedaan op de facultatieve verjaringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW.
De rechtbank zal gelet op het feit dat de rechtbank de straf zal aanpassen naar 3 maanden gevangenisstraf in plaats van 1 maand gevangenisstraf het onderzoek ter zitting heropenen en schorsen om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen op een nadere zitting van de rechtbank kenbaar te maken of dit tot een ander verweer of beroep op bovengenoemde weigeringsgronden moet leiden.

8.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd om de onder 7. vermelde reden.
BEPAALTdat de zaak opnieuw op zitting moet worden gepland vóór
het verstrijken van de beslistermijn op 1 oktober 2024;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadvrouw tegen het nader te bepalen tijdstip.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen het nader te bepalen tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (