ECLI:NL:RBAMS:2024:6819

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
13/175679-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake medeplegen hennepteelt en diefstal elektriciteit met ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk en een taakstraf van 150 uren. Daarnaast is de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel behandeld. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van € 471.591,20 gevorderd, maar dit bedrag werd ter zitting verlaagd tot € 88.423,35, gebaseerd op drie voltooide oogsten van hennep. De verdediging betwistte de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel en stelde dat de verdachte slechts twee winstgevende oogsten had gehad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte inderdaad vier oogsten had, maar dat de laatste door de politie was in beslag genomen. Uiteindelijk werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 29.474,45, dat door de rechtbank werd opgelegd als verplichting tot betaling aan de Staat. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die aanleiding gaven om de betalingsverplichting te matigen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/175679-23
Datum uitspraak: 11 juli 2024
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/175679-23, tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende op het adres [adres] ,
hierna: [verdachte] of veroordeelde.

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, het standpunt van de raadsman van veroordeelde, mr. J.M. Keizer, en het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2024.

2.Vordering en grondslag hiervan

De officier van justitie heeft bij vordering van 28 mei 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e Sr zal vaststellen op € 471.591,20 en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van het bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de voornoemde berekening herzien. De vordering wordt verlaagd tot een bedrag van € 88.423,35.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft de feiten waarvoor [verdachte] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.
Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van heden ter zake van de volgende strafbare feiten veroordeeld:
feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B gegeven verbod;
feit 2
diefstal door twee of meer verenigde personen.

3.Wederrechtelijk verkregen voordeel

3.1
Standpunt van de officier van justitie
Aantal oogsten
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op het rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ van 15 juni 2023. In dit rapport wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 471.591,20. De berekening van dit geldbedrag is gebaseerd op een voordeel verkregen uit zestien oogsten. De officier van justitie heeft zich – mede gelet op de ter terechtzitting afgelegde getuigenverklaring van de ex-vrouw van veroordeelde, [ex-vrouw] , op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat veroordeelde zich vanaf 1 mei 2022 tot en met 9 februari 2023 schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep. Gelet op de cyclus van de hennepplant gaat de officier van justitie uit van vier oogsten, waarvan de laatste door de politie in beslag is genomen. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie daarom een herberekening gemaakt waarbij zij is uitgegaan van drie voltooide oogsten waar veroordeelde wederrechtelijk voordeel uit heeft behaald.
Berekening
De berekening zoals gemaakt in het rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ is door de officier van justitie met een aangepaste hoeveelheid oogsten gebruikt voor het bepalen van het verkregen voordeel. De officier van justitie komt daarmee tot de volgende berekening.
Opbrengst
264 planten x 29,6 gram per plant = 7.814,40 gram
7.814,40 gram x € 4,07 per gram = € 31.804,61 per oogst
Kosten
150 euro afschrijving x 2 kweekruimtes = € 300,- per oogst
264 planten x € 7,69 variabele kosten = € 2.030,16 per oogst
Wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 31.804,61 - € 2.330,16 = € 29.474,45 wederechtelijk verkregen voordeel per oogst

3.oogsten x € 29.474,45 = € 88.423,35 totaal wederechtelijk verkregen voordeel

De officier van justitie vordert dat veroordeelde een bedrag ter hoogte van € 88.423,35 wordt ontnomen.
3.2
Standpunt van de verdediging
Aantal oogsten
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat veroordeelde zestien keer heeft geoogst. Daartoe is het volgende aangevoerd. De hennepkwekerij is gestart nadat de ex-vrouw van veroordeelde op 1 april 2022 uit de woning op het adres Drachmesingel 3 in Amsterdam is vertrokken. Dat is onderbouwd met de toegezonden stukken. Daarna heeft veroordeelde de maanden april en mei nodig gehad om de kwekerij te instaleren in zijn woning. Dit betekent dat veroordeelde pas sinds 1 juni 2022 kan zijn begonnen met het telen van hennep. Gelet op de kweekcyclus van de hennep, namelijk tien weken, kan in de periode van 1 juni 2022 tot en met 9 februari 2023 slechts drie keer zijn geoogst. Uit de laatste oogst heeft veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel kunnen verkrijgen aangezien die oogst door de politie in beslag is genomen. Bij de berekening moet daarom volgens de verdediging worden uitgegaan van twee winstgevende oogsten.
Berekening
De raadsman stelt zich verder op het standpunt dat veroordeelde, zoals hij ter zitting heeft verklaard, € 7.500,- per oogst, dus € 15.000,- in totaal, van de mededaders heeft gekregen voor de teelt. Van dit bedrag is € 2.000,- ingehouden voor onkostenvergoeding. Verder heeft veroordeelde reeds € 5.000,- betaald aan zijn ex-vrouw, die dit bedrag heeft betaald aan [energiemaatschappij] ter finale kwijting van de schuld aangaande de energiekosten. Deze beide bedragen dienen in mindering te worden gebracht op de opbrengst. Primair stelt de raadsman zich daarom op het standpunt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op een bedrag van € 8.000,-.
Subsidiair wordt aangevoerd dat, indien de rechtbank niet aanneemt dat de onkostenvergoeding in mindering is gebracht, het voordeel moet worden geschat op € 10.000,-.
Meer subsidiair is gesteld dat, indien de rechtbank de berekening van de officier van justitie aanhoudt, het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op een bedrag van € 58.948,90, namelijk 2 oogsten à € 29.474,45. Hierbij moet rekening worden gehouden met de pondspondsgewijze verdeling. Het bedrag moet daarom door drie worden gedeeld wat leidt tot een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 19.649,63. Tot slot moeten de betaalde energiekosten ter hoogte van € 5.000,- in mindering worden gebracht. Het wederrechtelijk verkregen voordeel moet dan worden vastgesteld op € 14.649,63.
Indien de rechtbank het voordeel op basis van een eigen berekening vaststelt, stelt de raadsman zich op het standpunt dat moet worden uitgegaan van 164 hennepplanten, zoals op pagina 184 en 185 van het dossier is vermeld, in plaats van 264 hennepplanten die elders worden genoemd. Ook bij een eigen berekening dient de rechtbank rekening te houden met de verdeling van de opbrengsten onder alle mededaders en de door veroordeelde (via zijn ex-vrouw) betaalde energiekosten van € 5.000,-.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Aantal oogsten
De rechtbank oordeelt, met de officier van justitie, dat de hennepkwekerij pas na het vertrek van de ex-vrouw van veroordeelde geïnstalleerd kon worden. Ter zitting heeft veroordeelde verklaard dat er ongeveer een maand tussen het vertrek van zijn ex-vrouw en het begin van de hennepkwekerij heeft gezeten. Daarnaast heeft een buurman van veroordeelde verklaard dat veroordeelde begin 2022 bezig was met een verbouwing. In het dossier bevindt zich verder een foto van een (bij de ontmanteling van de hennepkwekerij aangetroffen) planbord waarop data in mei 2022 zijn vermeld. Ook is in de telefoon van veroordeelde een foto van 11 mei 2022 aangetroffen van een volgens de politie vervuilde koolstoffilter. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat veroordeelde in de periode van 1 mei 2022 tot en met 9 februari 2023 hennep heeft geteeld. Deze periode bedraagt 41 weken. De cyclus van de hennepteelt bedraagt tien weken. Dit betekent dat veroordeelde vier oogsten heeft gehad, waarvan de laatste oogst door de politie op 9 februari 2023 in beslag is genomen. De rechtbank gaat daarom bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van drie voltooide oogsten waar opbrengsten uit zijn voortgekomen.
Berekening
De rechtbank gaat uit van de berekening zoals vermeld in het rapport ‘wederrechtelijk verkregen voordeel’ en gaat, met de officier van justitie, uit van drie oogsten. De rechtbank schat het voordeel daarom eveneens op een bedrag van € 88.423,35.
Anders dan de officier van justitie, houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat [verdachte] is veroordeeld voor het medeplegen van het telen van de hennep. Veroordeelde verklaart over twee mededaders en daarvoor zijn in het dossier ook aanwijzingen. De rechtbank is om die reden van oordeel dat het bedrag door drie moet worden gedeeld. Het voordeel bedraagt dan € 29.474,45 per dader.
De raadsman heeft aangevoerd dat veroordeelde € 5.000,- aan zijn ex-vrouw heeft betaald, die dit bedrag aan [energiemaatschappij] heeft betaald ter finale kwijting van haar schuld als contractant in verband met energiefraude. Anders dan de raadsman heeft bepleit zal de rechtbank deze kosten niet in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Uit het dossier en ter terechtzitting is namelijk niet gebleken dat veroordeelde dit bedrag daadwerkelijk heeft betaald. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie volgt bovendien dat het door de ex-vrouw betaalde bedrag voornamelijk ziet op kosten van heraansluiting/voortzetting van het energiecontract, zodat dit bedrag niet zonder meer kan worden aangemerkt als gemaakte kosten voor het kweken van de hennep. De rechtbank ziet daarom ook op dat punt geen aanleiding om de gestelde kosten in mindering te brengen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] door middel van de voornoemde strafbare feiten voordeel verkregen. De rechtbank stelt dit voordeel vast op € 29.474,45.

4.Verplichting tot betaling

Er doen zich geen omstandigheden voor die aanleiding geven om de betalingsverplichting te matigen. De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag daarom op € 29.474,45.

5.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 29.474,45 (negenentwintigduizend vierhonderdvierenzeventig euro en vijfenveertig cent).
Legt op aan
[verdachte]de verplichting tot betaling van
€ 29.474,45 (negenentwintigduizend vierhonderdvierenzeventig euro en vijfenveertig cent)aan de Staat.
Bepaalt de duur van de
gijzelingdie ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op
180 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.T. Lo Dico, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2024.