ECLI:NL:RBAMS:2024:682

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
26Marengo
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Meijering
  • G.N. Weski
  • Boersma
  • Dunsbergen
  • Van 't Land
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen van de rechtbank in de strafzaak 26Marengo met betrekking tot onderzoekswensen en getuigenverhoren

Op 6 februari 2024 heeft de rechtbank Amsterdam een regiezitting gehouden in de strafzaak 26Marengo, waarin verschillende verzoeken van de verdediging zijn besproken. De rechtbank heeft eerder op 27 december 2023 beslissingen genomen over onderzoekswensen die tijdens een pro forma zitting op 21 december 2023 zijn ingediend. De sluiting van het onderzoek is aangekondigd voor 14 februari 2024, met een vonnisdatum op 27 februari 2024. Tijdens de zitting op 6 februari zijn aanvullende stukken van het Openbaar Ministerie besproken, waaronder uitvoeringsstukken uit Marokko en ontsleutelde PGP-berichten. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging om getuigen te horen en om de kroongetuige te ondervragen beoordeeld. De rechtbank heeft enkele verzoeken afgewezen, waaronder het verzoek om de kroongetuige opnieuw te horen, omdat de verdediging niet voldoende onderbouwd had waarom dit nodig was. De rechtbank heeft ook beslist dat de nieuwe stukken niet als bewijsmiddel in de eerste aanleg zullen worden gebruikt, maar alleen in ontlastende zin. De verdediging heeft verder verzocht om een hervertaling van de Marokkaanse uitvoeringsstukken, wat door de rechtbank is afgewezen. De rechtbank heeft de verdediging de gelegenheid gegeven om zich nader uit te laten over de nieuwe stukken voor de sluitingszitting op 14 februari 2024, maar heeft geen aanleiding gezien om de vonnisdatum uit te stellen.

Uitspraak

Beslissingen van de rechtbank naar aanleiding van het besprokene op de zitting in
26Marengo van 6 februari 2024 en op de daar gedane verzoeken
Procesverloop
1. Bij beslissing van 27 december 2023 [1] heeft de rechtbank beslist op de onderzoekswensen die bij gelegenheid van de laatst gehouden pro formazitting van 21 december 2023 zijn gedaan. De sluiting van het onderzoek in Marengo is bij die laatste zitting (opnieuw) aangekondigd voor de zitting van 14 februari 2024, het vonnis voor de zitting van 27 februari 2024.
2. Bij e-mailbericht van 17 januari 2024 heeft het Openbaar Ministerie aan de rechtbank en de raadslieden aanvullende stukken gezonden ter voeging in het dossier. Het betreft – kort gezegd – uitvoeringsstukken uit Marokko betreffende een verhoor van [naam 1] op 10 oktober 2018 over het zaaksdossier Ster en ontsleutelde PGP-berichten uit drie PGP-toestellen die door het Openbaar Ministerie aan respectievelijk [naam 1] , verdachte [verdachte 1] en verdachte [verdachte 2] worden toegerekend. Deze stukken zijn inmiddels (op 22 januari 2024) door het Openbaar Ministerie aan de rechtbank en de verdediging doorgenummerd in een negende aanvulling op het dossier verstrekt.
3. De rechtbank heeft bij e-mailbericht van 19 januari 2024 aan procespartijen laten weten dat zij om vertraging in de planning van de sluitingszitting en de vonnisdatum te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken, op korte termijn (de gevolgen van) de recent door het Openbaar Ministerie gevoegde stukken met de procespartijen wenste te bespreken en dat zij daartoe op 6 februari 2024 een extra zitting zou houden. Daarbij is bepaald dat indien raadslieden naar aanleiding van de nieuwe stukken (voorwaardelijke) onderzoekswensen wilden indienen of een (aanvullend) standpunt wilden innemen, zij dit voorafgaand aan de zitting kenbaar dienden te maken en deze (voorwaardelijke) wensen en/of (aanvullende) standpunten uiterlijk op 1 februari 2024 per e-mail aan de rechtbank en het Openbaar Ministerie dienden te doen toekomen. Ook is daarbij medegedeeld dat de zittingsdata van 14 en 27 februari 2024 niet komen te vervallen.
4. Mr. Meijering heeft namens verdachte [verdachte 3] bij e-mailbericht van 20 januari 2024 onderzoekswensen ingediend.
5. Mr. G.N. Weski heeft namens verdachte [verdachte 2] bij e-mailbericht van 25 januari 2024 onderzoekswensen ingediend.
6. Mr. Boersma heeft namens verdachte [verdachte 4] bij e-mailbericht van 30 januari 2024 haar overwegingen met betrekking tot in te dienen onderzoekswensen toegezonden en daarbij een aanvullend standpunt met betrekking tot de aanvullende stukken ingenomen.
7. Mrs. Dunsbergen en Van ‘t Land hebben namens verdachte [verdachte 5] op 1 februari 2024 onderzoekswensen ingediend.
8. Het Openbaar Ministerie heeft bij e-mailbericht van 2 februari 2024 gereageerd op de onderzoekswensen.
9. Namens verdachten [verdachte 2] , [verdachte 6] , [verdachte 7] , [verdachte 8] en [verdachte 9] is (op voorhand) schriftelijk dan wel ter zitting van 6 februari 2024 voorwaardelijk, namelijk in het geval de rechtbank tot uitstel van de vonnisdatum komt, een verzoek gedaan met betrekking tot de voorlopige hechtenis. Die verzoeken variëren: het betreft voorwaardelijke verzoeken tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis maar ook voorwaardelijke verzoeken om de verdediging nog in de gelegenheid te stellen om een (gemotiveerd) verzoek met betrekking tot de voorlopige hechtenis te doen.
10. Ter zitting van 6 februari 2024 zijn de onderzoekswensen nog nader toegelicht en heeft het Openbaar Ministerie daarop gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens op de gedane verzoeken tot het horen van de kroongetuige beslist – samengevat – dat het verzoek van mr. Meijering daartoe wordt afgewezen en dat het verzoek van mrs. Dunsbergen en Van ‘t Land daartoe gedeeltelijk wordt toegewezen en voor het overige wordt afgewezen. Het aansluitverzoek van mr. Boersma is afgewezen.
11. Vervolgens is de kroongetuige ter zitting als getuige gehoord in de zaak van verdachte [verdachte 5] . Na afloop van het verhoor hebben mrs. Dunsbergen en Van ‘t Land verzocht om hen gelegenheid te bieden zich nog uit te kunnen laten over de aanvullende stukken en het verhoor van de kroongetuige.
12. De rechtbank heeft vervolgens medegedeeld dat zo spoedig mogelijk schriftelijk zal worden beslist over de overige onderzoekswensen. Hieronder volgen de beslissingen van de rechtbank. Voor de volledigheid zal de rechtbank hieronder eveneens de mondeling ter zitting van 6 februari 2024 gegeven beslissingen op de verzoeken tot het horen van de kroongetuige opnemen.
Beslissingen
In de zaken van alle verdachten

Voeging bij de processtukken en scenario

Inleiding
13. De rechtbank heeft in haar e-mailbericht aan procespartijen van 19 januari 2024 laten weten dat een van de scenario’s waar de rechtbank aan denkt het scenario is waarbij de nieuwe stukken – gelet op het late moment van voeging – in de eerste aanleg niet meer worden toegelaten als potentieel bewijsmiddel. In dat scenario zijn deze stukken alleen te gebruiken als hieruit ontlastende informatie kan worden gehaald of anderszins ter onderbouwing van een van de standpunten van de verdediging.
14. Het Openbaar Ministerie heeft bij e-mailbericht van 20 januari 2024 laten weten dat het zich in dit geschetste scenario kan vinden.
15. Dit scenario is ter zitting van 6 februari 2024 besproken met procespartijen. Enkele raadslieden hebben over dit scenario vragen gesteld, waaronder de vragen of de aanvullende stukken gevoegd zijn bij de processtukken, hoe de rechtbank de aanvullende stukken weegt voor het bewijs en of de rechtbank op voorhand kan laten weten welke stukken zij als belastend en welke zij als ontlastend beoordeelt.
Oordeel van de rechtbank
16. De rechtbank stelt vast dat de aanvullende stukken door het Openbaar Ministerie ter voeging aan de rechtbank zijn gestuurd. De aanvullende stukken zijn relevant en daarom aan te merken als processtukken. Dat betekent dat de rechtbank deze stukken voegt bij de processtukken. Echter, nu de voeging zo kort voor de geplande vonnisdatum plaatsvindt, zal de rechtbank deze nieuwe stukken in eerste aanleg niet gebruiken als bewijsmiddel. In reactie op vragen van de verdediging geldt dat dit (dus) betekent dat de rechtbank de aanvullende stukken niet in belastende zin gebruikt. De rechtbank weegt de aanvullende stukken uitsluitend – ambtshalve dan wel op aangeven van de verdediging of het Openbaar Ministerie – in ontlastende zin mee. Als de verdediging de rechtbank wijst op onderdelen in de aanvullende stukken die haar standpunten kunnen ondersteunen, dan zal de rechtbank dat ook meewegen. De rechtbank zal niet op voorhand laten weten of, en zo ja, welke (delen uit die) stukken zij als ontlastend ziet maar daarover pas bij vonnis oordelen als zij daaraan toekomt. De door enkele raadslieden ingenomen stellingen dat deze werkwijze in strijd is met artikel 6 EVRM en/of dat verdachte hierdoor ‘een instantie’ mist om onderzoek te verzoeken en te laten uitvoeren naar potentiële bewijsmiddelen, volgt de rechtbank niet. Door de stukken in eerste aanleg alleen in ontlastende zin te gebruiken worden verdachten niet in hun verdedigingsrechten geschaad.
In de zaak van verdachte [verdachte 2]

Verzoek tot hervertaling van de Marokkaanse uitvoeringsstukken

Verzoek van de verdediging
17. De verdediging heeft verzocht om de uitvoeringsstukken uit Marokko opnieuw te laten vertalen. Daartoe is aangevoerd dat getwijfeld wordt aan de algehele betrouwbaarheid ervan vanwege de vele tekstuele onjuistheden, terwijl het gaat om een belastende verklaring van een medeverdachte. Gewezen wordt op de vermelding “de heer” in plaats van “mevrouw”, op “de Nederlandse RHV”, “voor zaak betreffende deelname aan een criminele organisatie”, “pardon en monitoring van misdrijven”, “originele rechtshulpverzoek”, “proces-verbalen van de uitvoering”, “de Nederlandse rechtshulpverzoek”, “nemen wij contact met de directeuren ervan” en “Over-Fert”.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
18. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Het verhoor is in het Marokkaans genoteerd en daarna vertaald. Dat er taalfouten in voorkomen heeft te maken met de fonetische wijze waarop instanties, juridische termen, namen van personen en plaatsen in het Marokkaans door de Marokkaanse griffier zijn genoteerd. Dat heeft dus niet te maken met de vertaling van die aantekeningen. Er is geen reden om te twijfelen aan de kwaliteit van de vertaling.
Oordeel van de rechtbank
19. De rechtbank constateert dat de door de raadsman genoemde tekstuele onjuistheden overwegend ( kleine ) taalfouten betreffen. Voor het overige gaat het om een (kennelijk) fonetisch opgenomen Nederlandse plaatsnaam (“Over Fert”), die vanuit het Marokkaans weer naar het Nederlands is vertaald. Duidelijk is wat daarmee wordt bedoeld. Niet gezegd kan worden dat hierdoor de vertaling niet betrouwbaar kan worden geacht. Het verzoek wordt afgewezen omdat er geen noodzaak is de vertaling opnieuw te laten doen.

Verzoeken tot het horen van getuigen

Verzoek van de verdediging
20. De verdediging heeft verzocht om het horen als getuige van [naam 1] , verdachte [verdachte 10] , verdachte [verdachte 8] , [verdachte 11] (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte 11] ), [naam 2] (de rechtbank begrijpt: [naam 2] ), verdachte [verdachte 12] , [naam 3] en ‘ [naam 4] ’.
21. Ten aanzien van [naam 1] heeft de verdediging aangevoerd dat zij hem wenst te confronteren met zijn verklaringen. [naam 1] heeft het namelijk in zijn oktober verklaring over een zekere ‘ [verdachte 2] ’ die net als hij in [woonplaats] zou wonen, maar aan de andere kant dat hij zijn volledige naam niet kent, maar hem ook kent als [bijnaam 1] . Deze namen en omschrijvingen passen niet bij verdachte [verdachte 2] en indien [naam 1] dit ten overstaan van de rechter-commissaris bevestigt, kan dat dus als ontlastend worden beschouwd. Daarnaast wenst de verdediging [naam 1] te confronteren met de berichten uit zijn telefoon waaruit volgt dat hij als enige betrokken was bij het volgen van de [naam 5] ’s en verdachte [verdachte 2] geen rol heeft gespeeld bij de liquidatie van [slachtoffer] . Het is een evident belang om hem hierover te bevragen nu die resultaten zeer mogelijk als ontlastend kunnen worden beschouwd. De verdediging wijst erop dat de rechter-commissaris in oktober 2022 heeft laten weten dat het horen van [naam 1] binnen 9 tot 12 maanden zou kunnen plaatsvinden, maar dat de rechtbank daar niets mee heeft gedaan. Dit is zonde omdat hij inmiddels wel had kunnen worden gehoord.
22. Ten aanzien van de overige getuigen heeft de verdediging aangevoerd dat deze personen voorkomen in de berichten die verkregen zijn uit de telefoons van [naam 1] en vermeend verdachte [verdachte 2] en de verdediging hen wenst te bevragen over wie de ‘ [naam 6] ’ betreft waarmee ze contact hebben gehad. Als zij zeggen dat ‘ [naam 6] ’ niet verdachte [verdachte 2] betreft, dan kan dit op vele vlakken als ontlastend worden beschouwd. In het rechtshulpverzoek dat ten behoeve van het horen van [naam 1] uit zal gaan kan het verzoek met betrekking tot de eveneens in Marokko gedetineerde [naam 3] worden meegenomen. Ten aanzien van de identiteit van ‘ [naam 4] ’ heeft de verdediging gesteld dat het zeer onwaarschijnlijk is dat het Openbaar Ministerie niet weet wie deze persoon is. Door dit bewust te verzwijgen, ontneemt het Openbaar Ministerie de verdediging de mogelijkheid hem te ondervragen, wat in strijd is met artikel 6 EVRM.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
23. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de verzoeken tot het horen van de getuigen moet worden afgewezen. Ten aanzien van het horen van [naam 1] als getuige heeft het gewezen op de afwijzende beslissing van de rechtbank van 15 december 2022, waarin is overwogen dat een verhoor pas zinvol is als [naam 1] in Nederland zou zijn. Uit recente navraag bij het LIRC is het Openbaar Ministerie gebleken dat deze situatie nog niet veranderd is. Ten aanzien van het horen van de overige getuigen over de vraag of ‘ [naam 6] ’ verdachte [verdachte 2] is, geldt dat dit niet nieuw is. Het Openbaar Ministerie heeft dit in het requisitoir al betoogd en niet eerder is gevraagd om een verhoor van medeverdachten hierover.
Oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van het verzoek tot het horen van [naam 1] als getuige

24. De rechtbank heeft in de beslissingen van 15 december 2022 [2] naar aanleiding van de op de regiezitting van 6 december 2022 gedane verzoeken om [naam 1] als getuige te horen overwogen dat op dat moment niet te verwachten was dat de raadslieden zelf bij het verhoor in Marokko aanwezig konden zijn en mondeling vragen konden stellen, zoals zij wensten. De rechtbank had begrip voor die wens. Verder volgde uit het bericht van de raadsman van [naam 1] dat deze pas bereid was te verklaren nadat hij naar Nederland is overgebracht, en dat hij in Marokko niet, of niet naar waarheid, zou verklaren. Gelet op deze omstandigheden zag de rechtbank toen geen aanleiding om voort te gaan met het rechtshulpverzoek aan Marokko. Gelet op de reactie van het Openbaar Ministerie is de situatie thans onveranderd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om anders te beslissen dan op 15 december 2022 en verwijst naar die beslissing.

Ten aanzien van het verzoek tot het horen van de overige getuigen

25. Het onderwerp waarover de overige verzochte getuigen gehoord zouden moeten worden ziet op de identificatie van ‘ [naam 6] ’. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat het dossier al zeer geruime tijd chats bevat uit een PGP-toestel dat aan [naam 1] wordt toegeschreven en waar ‘ [naam 6] ’ in voorkomt. In dat PGP-toestel stonden ook chats van accounts die aan verdachte [verdachte 10] , [naam 3] , [naam 1] , verdachte [verdachte 8] , verdachte [verdachte 11] en ‘ [naam 4] ’ worden toegeschreven. In de contactenlijst van dat PGP-toestel stond ook het account ‘ [account] ’, dat de politie aan verdachte [verdachte 12] toeschrijft. [3] De verdediging heeft niet eerder verzocht om het horen van getuigen over de identificatie van ‘ [naam 6] ’, ook niet nadat het Openbaar Ministerie bij het requisitoir in juni 2022 het standpunt heeft ingenomen dat ‘ [naam 6] ’ verdachte [verdachte 2] is. De verdediging heeft hierover bij pleidooi in september 2022 wel verweer gevoerd, [4] maar zij heeft hieraan geen uitdrukkelijk verzoek, ook niet in voorwaardelijke zin, gekoppeld om hierover getuigen te horen. Nadien hebben er nog meerdere pro forma- en regiezittingen plaatsgevonden en ook daar zijn geen verzoeken gedaan in verband met de identificatie van ‘ [naam 6] ’. Onder deze omstandigheden bestaat geen noodzaak tot het horen van de verzochte getuigen over dit onderwerp. Het verzoek tot het horen van de overige verzochte getuigen wordt daarom afgewezen.

Verzoek tot het verrichten van onderzoek naar schrijfstijl

Verzoek van de verdediging
26. De verdediging verzoekt een rapport op te laten maken door het NFI of door het
University Centre for Linguisticsin Leiden (LUCL) om de schrijfstijl van de gebruiker van het account ‘ [naam 6] ’ te vergelijken met die van vermeend verdachte [verdachte 2] in zaaksdossier Ster. De schrijfstijl van ‘ [naam 6] ’ verschilt wezenlijk van die van vermeend verdachte [verdachte 2] in dat zaaksdossier. Bovendien geeft ‘ [naam 6] ’ aan dat zijn vriendin in [woonplaats] woont, wat pertinent niet klopt met de situatie van verdachte [verdachte 2] .
Standpunt van het Openbaar Ministerie
27. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
28. De rechtbank stelt vast dat zich al een aantal chats van ‘ [naam 6] ’ in het dossier bevond. De verdediging heeft daarin toen geen aanleiding gezien om daarover om dergelijk onderzoek te vragen. De rechtbank ziet geen noodzaak om het gevraagde onderzoek te laten verrichten. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
In de zaken van verdachten [verdachte 3] , [verdachte 5] en [verdachte 4]

Verzoeken tot het horen van de kroongetuige

Verzoeken van de verdediging
29. Namens verdachten [verdachte 3] en [verdachte 5] is naar aanleiding van de aanvullende stukken verzocht om het horen van de kroongetuige. De verdediging van verdachte [verdachte 4] heeft voorwaardelijk, namelijk – samengevat – als een verzoek tot onderzoek naar aanleiding van de resultaten van de telefoon van de kroongetuige wordt toegewezen, verzocht de gelegenheid te krijgen daarbij aan te sluiten.
Beslissingen van de rechtbank ter zitting van 6 februari 2024
30. De rechtbank heeft ter zitting van 6 februari 2024 de navolgende beslissingen op deze verzoeken genomen.
In de zaak van verdachte [verdachte 3]
31. Omdat het gaat om nieuwe stukken, waar de verdediging dus niet eerder onderzoekswensen over heeft kunnen indienen, zal de rechtbank het verzoek (materieel) toetsen aan het verdedigingsbelang-criterium. De kroongetuige heeft belastend verklaard over verdachte [verdachte 3] . In beginsel wordt het verdedigingsbelang dan ook voorondersteld.
32. De verdediging heeft de kroongetuige echter al verschillende malen ondervraagd, ook over het bestaan van de PGP-telefoon van de kroongetuige waarop de nieuwe stukken (voor zover hier van belang) zien. Onder die omstandigheid mag van de verdediging een concrete onderbouwing worden verwacht van haar belang bij het nogmaals ondervragen van de kroongetuige. De enkele wens om de geloofwaardigheid van de kroongetuige te toetsen is te algemeen om als concrete onderbouwing te gelden, zeker in het licht van de al uitgevoerde onderzoekswensen (waaronder eerdere verhoren van de kroongetuige over dat onderwerp) en het uitgebreide pleidooi van de verdediging over de betrouwbaarheid van de kroongetuige (p. 111-493 van de pleitnota). Dat de verdediging de vermeende betrokkenheid van verdachte [verdachte 3] bij ten laste gelegde liquidaties wil weerleggen, is op zich duidelijk. Daarmee is echter nog niet onderbouwd waarom de kroongetuige in de zaak van verdachte [verdachte 3] over de nieuwe stukken ondervraagd zou moeten worden. De rechtbank is dat ook niet duidelijk. De rechtbank merkt op dat in eerdere verhoren al aan de orde is gekomen dat verdachte [verdachte 5] boos zou zijn geweest omdat verdachte [verdachte 3] ‘ [bijnaam 2] ’ zou hebben geholpen om ‘ [bijnaam 3] ’ op te sporen buiten verdachte [verdachte 5] om. Het nader duiden van de persoon van de kroongetuige, zoals de verdediging wil, houdt op zichzelf onvoldoende verband met de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv om een verdedigingsbelang aan te nemen. Voor zover de duiding van de persoon van de kroongetuige betrekking heeft op diens betrouwbaarheid en daarmee op de bruikbaarheid voor het bewijs van zijn verklaringen, geldt wat hierboven is overwogen op dat punt. De rechtbank concludeert dat het verdedigingsbelang bij het gevraagde verhoor van de kroongetuige onvoldoende is onderbouwd. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
In de zaak van verdachte [verdachte 5] .
33. Omdat het gaat om nieuwe stukken, waar de verdediging dus niet eerder onderzoekswensen over heeft kunnen indienen, zal de rechtbank het verzoek (materieel) toetsen aan het verdedigingsbelang-criterium, voor zover het op de nieuwe stukken betrekking heeft. De verdediging wil de kroongetuige vragen stellen over de inhoud van de berichten, waaronder de vraag of hij de gebruiker [gebruiker] is en of de berichten gaan over de zaak Roos/Doorn, zoals de verdediging vermoedt. Voor het geval de berichten gaan over de zaak Roos/Doorn heeft de verdediging zaaksgerichte vragen geformuleerd. De rechtbank ziet het verdedigingsbelang en de kroongetuige kan over de inhoud van deze berichten worden ondervraagd. In dat kader kan dan ook aan de orde komen of dit wat de kroongetuige betreft alle berichten zijn dan wel of er nog meer berichten zijn geweest.
34. In het e-mailbericht stond nog het verzoek om de kroongetuige te horen over aan wie hij de telefoon heeft meegegeven. Dit onderwerp is al eerder aan de orde is geweest. Het noodzaakscriterium geldt daarvoor. Niet onderbouwd is waarom er daarover nog een nieuw verhoor moet plaatsvinden. Hierover mag de verdediging de kroongetuige dus niet horen.
In de zaak van verdachte [verdachte 4]
35. De rechtbank vindt het aansluitingsverzoek van mr. Boersma onvoldoende onderbouwd en wijst dat dan ook af.
In de zaken van verdachten [verdachte 3] en [verdachte 5]

Verzoeken met betrekking tot de ontsleuteling van de PGP-berichten

Verzoek van de verdediging
36. Mr. Meijering heeft het Openbaar Ministerie verzocht – samengevat – om uitleg te geven waarom het ontsleutelen nu wel is gelukt, de achterliggende bevindingenrapportage van het NFI beschikbaar te laten komen en de vragen te beantwoorden of dit de enige berichten op deze PGP-telefoon zijn, of de PGP-telefoon niet eerder of later is gebruikt en of het NFI verder gaat met onderzoek naar de inhoud van de PGP-telefoon.
37. Mrs. Dunsbergen en Van ’t Land hebben verzocht om het horen van een betrokken verbalisant dan wel om nadere informatie te verkrijgen van het Openbaar Ministerie met betrekking tot de vraag hoe het proces van ontsleuteling van de PGP-berichten is verlopen. De vragen waar de verdediging antwoord op wenst zijn: Waarom was dit eerder in 2019 (nog) niet mogelijk? Sinds wanneer is dit wel mogelijk geworden? Welke pogingen zijn er tussentijds ondernomen? Welke (technieken) zijn hiervoor gebruikt? Betreffen dit alle berichten uit de telefoon? Zijn er nog meer berichten? Wordt er nog steeds nader onderzoek verricht c.q. pogingen gedaan meer berichten te ontsleutelen en/of veilig te stellen? Wanneer zijn deze berichten zichtbaar geworden? Is er nog nader onderzoek gedaan naar de inhoud van deze berichten? Is de kroongetuige hiermee geconfronteerd? Zo ja welk onderzoek is verricht en wat is hieruit gekomen? Zo nee waarom niet?
Standpunt van het Openbaar Ministerie
38. Het Openbaar Ministerie heeft uiteengezet dat de PGP-toestellen zijn veiliggesteld door het NFI, zoals blijkt uit de processen-verbaal die nu zijn gevoegd. Door de opsporing wordt continue gekeken hoe inbeslaggenomen PGP-toestellen kunnen worden geopend en hoe ontsleutelde berichten leesbaar kunnen worden gemaakt. Daarvoor zijn naast het wachtwoord op het toestel, ook bepaalde wachtwoorden nodig die toegang geven tot de
private key, waarmee de berichten zelf kunnen worden ontsleuteld. Onlangs heeft de opsporing de benodigde wachtwoorden van deze PGP-toestellen kunnen kraken en is men in staat gebleken berichten die eerder niet ontsleuteld konden worden toch te lezen. Op 2 januari 2024 heeft het Openbaar Ministerie vernomen dat het gelukt was berichten te ontsleutelen. Vervolgens moest er een veiligheidscheck worden gedaan en een proces-verbaal worden opgesteld. De berichten zijn na ontvangst door het Openbaar Ministerie zo spoedig mogelijk met procespartijen gedeeld. Er is geen reden om aan de juistheid van de berichten te twijfelen. In dit kader wordt verwezen naar paragraaf 5.2.4 van het requisitoir waarin uiteen is gezet dat alleen de juiste sleutel een leesbaar bericht oplevert. Het voortschrijden van de techniek en de verbetering van de kennis bij de opsporing levert steeds weer nieuwe resultaten op. Om die reden kan niet uitgesloten worden dat versleutelde berichten in de toekomst alsnog ontsleuteld zullen worden.
Oordeel van de rechtbank
39. De verzoeken lenen zich voor gezamenlijke bespreking. De rechtbank stelt vast dat het Openbaar Ministerie inhoudelijk op vragen van de verdediging heeft gereageerd en heeft toegelicht dat de berichten op de (door het NFI veiliggestelde) PGP-toestellen door de opsporing zijn ontsleuteld. In de kern komen de verzoeken erop neer dat de verdediging wil kunnen controleren of de weergave van de thans ontsleutelde berichten juist en betrouwbaar is. Hierover bevat het dossier echter al voldoende informatie. De rechtbank is de noodzaak voor nader onderzoek of nadere beantwoording van vragen hierover dan ook niet gebleken. Voor zover de verzoeken van de verdediging aan de rechtbank zijn gericht, worden deze daarom afgewezen.
In de zaak van verdachte [verdachte 3]

Verzoek om zich nader uit te mogen laten over de nieuwe stukken

40. Mr. Meijering heeft ter zitting van 6 februari 2024 verzocht – zo begrijpt de rechtbank – om de gelegenheid te krijgen zich nader uit te laten over de aanvullende stukken. Hoewel de verdediging daartoe reeds de gelegenheid heeft gehad, namelijk tot 1 februari 2024 ten behoeve van de zitting van 6 februari 2024 en op de zitting van 6 februari 2024, zal de rechtbank de verdediging alsnog de gelegenheid geven om zich, desgewenst, nader uit te laten over deze stukken bij gelegenheid van de (sluitings)zitting op 14 februari 2024.
Gelet op de stand van de procedure dient deze nadere uitlating op voorhand op schrift uiterlijk op dinsdag 13 februari 2024 om 12:00 uur aan de rechtbank en het Openbaar Ministerie te worden verzonden.Als de verdediging van deze gelegenheid gebruik maakt, zal de gelegenheid voor de verdachten om het laatste woord te voeren later op die zitting aanvangen.
In de zaak van verdachte [verdachte 5]
Verzoek om zich nader uit te mogen laten over de nieuwe stukken en het verhoor van de kroongetuige daarover
41. Mrs. Dunsbergen en Van ’t Land hebben ter zitting van 6 februari 2024 verzocht de gelegenheid te krijgen zich nader uit te laten over de aanvullende stukken en het verhoor van de kroongetuige daarover. De rechtbank stelt de verdediging daartoe in de gelegenheid op de (sluitings)zitting van 14 februari 2024.
Gelet op de stand van de procedure dient deze nadere uitlating op voorhand op schrift uiterlijk op dinsdag 13 februari 2024 om 12:00 uur aan de rechtbank en het Openbaar Ministerie te worden verzonden.Als de verdediging van deze gelegenheid gebruik maakt, zal de gelegenheid voor de verdachten om het laatste woord te voeren later op die zitting aanvangen.
In de zaken van alle verdachten
42. Gelet op de hiervoor weergegeven beslissingen ziet de rechtbank geen aanleiding de vonnisdatum van 27 februari 2024 uit te stellen.
43. Met betrekking tot de gedane voorwaardelijke verzoeken over de voorlopige hechtenis overweegt de rechtbank als volgt. De voorwaarde waaronder deze verzoeken zijn gedaan – te weten: als de rechtbank tot uitstel van de vonnisdatum komt – is niet vervuld. Deze verzoeken behoeven daarom geen bespreking.

Voetnoten

3.In het dossier (ZD03 (PGP), p. 1213) wordt gerelateerd dat de gebruiker van het e-mailadres [e-mailadres] aan [verdachte 12] toegeschreven PGP-e-mailadres opslaat onder de naam ‘ [account] ’.
4.Pleitaantekeningen [verdachte 2] d.d. 26 en 28 september 2022, p. 93.