ECLI:NL:RBAMS:2024:8353

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
13/038191-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen door verdachte in Amsterdam

De rechtbank Amsterdam heeft op 13 december 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een totaalbedrag van € 68.616,- over een periode van vier jaar. De verdachte, geboren in 1989 en woonachtig in Amsterdam, heeft samen met een medeverdachte geldbedragen gewitwassen, waarvan een deel contant in zijn woning is aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 22 juni 2017 tot en met 5 augustus 2021 betrokken was bij het witwassen van verschillende geldbedragen, waaronder € 18.850,-, € 29.766,- en € 20.000,-. De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie voldoende bewijs had geleverd voor het medeplegen van gewoontewitwassen, maar sprak de verdachte vrij van het witwassen van een bedrag van € 29.100,- omdat niet kon worden vastgesteld dat hij dit bedrag voorhanden had.

Tijdens de zitting op 29 november 2024 heeft de officier van justitie, mr. M. Paardekooper, gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.M. Keizer, pleitte voor een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, met inachtneming van de omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij een first offender is. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de verdachte een taakstraf van 240 uur op te leggen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 120 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Tevens zijn de in beslag genomen geldbedragen verbeurd verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/038191-21
Datum uitspraak: 13 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2024. De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, op de terechtzitting behandeld met de zaak tegen medeverdachte [naam medeverdachte] (13/007243-24).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Paardekooper, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.M. Keizer, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 22 juni 2017 tot en met 5 augustus 2021 te Amsterdam, samen met een ander, heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen van
- een contant geldbedrag van in totaal € 18.850,-, te weten het aangetroffen geldbedrag in de woning en/of
- geldbedragen van in totaal € 29.766,-, te weten de ontvangen bedragen afkomstig van de bankrekening op naam van [naam bedrijf] gevestigd te [plaats] en/of
- geldbedragen van in totaal € 20.000,-, te weten de ontvangen bedragen afkomstig van de bankrekening op naam van [naam bedrijf 2] en/of
- ( contante) geldbedragen van in totaal € 29.100,-.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het medeplegen van gewoontewitwassen van de geldbedragen € 18.850,-, € 29.766,- en € 20.000,- wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verklaring van verdachte en de daarbij overgelegde stukken hebben het witwasvermoeden niet dan wel onvoldoende weerlegd. Daarom is de enige aanvaardbare verklaring dat de geldbedragen een criminele herkomst hebben. Daarentegen kan niet worden bewezen dat verdachte het geldbedrag van € 29.100,- heeft witgewassen en moet verdachte van dit onderdeel partieel worden vrijgesproken.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. De verklaring van verdachte over de legale herkomst van het geldbedrag van € 18.850,- is concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Het openbaar ministerie heeft vervolgens nagelaten om naar aanleiding van die verklaring onderzoek te verrichten. Daarom kan niet worden vastgesteld dat het geldbedrag van € 18.850,- van misdrijf afkomstig is. Verder is geen sprake van een vermoeden van witwassen ten aanzien van de geldbedragen € 29.766,- en € 20.000,- en dient verdachte daarom van deze onderdelen te worden vrijgesproken. Indien de rechtbank daar anders over oordeelt, dan heeft verdachte een verklaring afgelegd over de legale herkomst van deze geldbedragen en die verklaring voldoet aan de daaraan gestelde vereisten. Daarom kan niet worden vastgesteld dat de geldbedragen € 29.766,- en € 20.000,- van misdrijf afkomstig zijn. Tot slot moet verdachte worden vrijgesproken van het witwassen van € 29.100,-, omdat uit het dossier niet volgt op welke wijze verdachte betrokken zou zijn geweest bij de contante stortingen die optellen tot dit bedrag.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte (samen met een ander) zich schuldig heeft gemaakt aan het gewoontewitwassen van de geldbedragen € 18.850,-, € 29.766,- en € 20.000,-.
3.3.1.
Het (medeplegen van) gewoontewitwassen
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te komen moet wettig en overtuigend worden bewezen dat de op de tenlastelegging genoemde geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn, dat verdachte dit wist of redelijkerwijs moest vermoeden, en dat hij die geldbedragen voorhanden heeft gehad.
Het voorhanden hebben van de geldbedragen
De rechtbank stelt vast dat verdachte de geldbedragen € 18.850,-, € 29.766,- en € 20.000,- voorhanden heeft gehad.
Het witwasvermoeden
Op basis van het dossier kan geen specifiek misdrijf worden vastgesteld waaruit de geldbedragen afkomstig zijn. Ook als niet een concreet misdrijf aan te wijzen valt, kan onder omstandigheden worden bewezen dat in dit geval de geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. Er moet dan sprake zijn van een witwasvermoeden op basis van de feiten en omstandigheden waaronder de geldbedragen zijn aangetroffen. Als dat vermoeden er is, is het aan verdachte om een verklaring te geven over de legale herkomst van de geldbedragen. Die verklaring moet concreet zijn, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Als de verklaring van verdachte daaraan voldoet, is het openbaar ministerie aan zet om nader onderzoek naar de herkomst van de geldbedragen te doen.
Verdachte is als verdachte van witwassen in beeld gekomen doordat in zijn woning in zijn slaapkamer in een ladeblok een contant geldbedrag van € 18.850,- is aangetroffen, terwijl het in huis bewaren van een dergelijk contant geldbedrag een groot veiligheidsrisico oplevert. Naar aanleiding hiervan is de financiële situatie van verdachte in kaart gebracht. Daaruit is gebleken dat verdachte in de periode van 22 juni 2017 tot en met 16 januari 2019 op zijn bankrekening via verschillende transacties de tenlastegelegde geldbedragen van [naam bedrijf] gevestigd te [plaats] (hierna: [naam bedrijf] ) en [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ) heeft ontvangen, waarbij in de omschrijvingen werd aangegeven dat het ging om een lening en om dividenden. Uit het dossier komt niet naar voren dat verdachte indertijd daadwerkelijk betrokken was bij de bedrijfsactiviteiten van [naam bedrijf] of [naam bedrijf 2] . De bankrekening van [naam bedrijf] werd gevoed door geldboekingen vanaf de rekeningen van de aan zijn medeverdachte [naam medeverdachte] te liëren vennootschappen [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] en van de rekening van de medeverdachte zelf. Op die rekeningen vonden aanzienlijke contante stortingen en interne overboekingen plaats, waarvoor een zakelijke grondslag niet is gebleken. De overboekingen naar verdachte werden veelal voorafgegaan door contante stortingen op één of meer van deze rekeningen van medeverdachte. Verder is gebleken dat verdachte in 2022 is veroordeeld voor het aanwezig hebben van harddrugs. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen voornoemde omstandigheden een vermoeden van witwassen. Daarom mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van de geldbedragen.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ten aanzien van het contante geldbedrag van € 18.850,- verklaard dat € 13.850,- afkomstig is uit zijn verdiensten als personal trainer waarvoor hij contant is uitbetaald. Daarnaast is € 5.000,- afkomstig van zijn vriendin, [naam vriendin] (hierna: [naam vriendin] ), en zij heeft dit bedrag contant van haar opa, [naam opa] (hierna: [naam opa] ), gekregen.
Met betrekking tot de overboekingen vanaf de bankrekeningen van [naam bedrijf] en [naam bedrijf 2] heeft verdachte verklaard dat hij werkzaamheden, bestaande uit klantenwerving, voor [naam bedrijf 2] heeft verricht. Daarvoor werd er maandelijks een vast bedrag van € 2.500,- en later van € 3.250,- uitbetaald op zijn bankrekening. Dit was geen dividend. Daarentegen heeft verdachte geen betrokkenheid bij [naam bedrijf] gehad en evenmin heeft hij werkzaamheden voor [naam bedrijf] verricht. Hij heeft niet aan medeverdachte [naam medeverdachte] gevraagd waarom hij door [naam bedrijf] werd uitbetaald. Verder vermoedt verdachte dat hij aan medeverdachte [naam medeverdachte] om een lening heeft gevraagd als in de omschrijving van een overboeking van € 5.000,- “lening” staat genoteerd. Het was in ieder geval geen voorschot op zijn werkzaamheden.
Ter onderbouwing van het voorgaande heeft de raadsman stukken overgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het vermoeden van witwassen niet door de verklaring van verdachte wordt weerlegd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Hoewel verdachte ten aanzien van het contante geldbedrag ter hoogte van € 13.850,- een verklaring heeft gegeven, is deze verklaring onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. Zo is volstrekt onduidelijk gebleven wie de klanten van verdachte waren en over welke periode zij dit (totaal)bedrag aan verdachte zouden hebben betaald. De verklaringen van de klanten die, pas kort voor de zitting, ter onderbouwing zijn overgelegd kunnen de herkomst van het aangetroffen geldbedrag niet verklaren. Zo zien deze verklaringen op de periode van 2011 tot en met 2012 en van 2015 tot en met 2018, terwijl het geldbedrag op 7 januari 2021 is aangetroffen, en heeft slechts één van de vijf klanten aangegeven dat er contant is betaald. Daarnaast is de verklaring ten aanzien van het contante geldbedrag ter hoogte van € 5.000,- weliswaar concreet en verifieerbaar, maar moet deze verklaring naar het oordeel van de rechtbank na onderzoek als volstrekt onaannemelijk terzijde worden geschoven. Uit informatie van de bewindvoerster is naar voren gekomen dat in de boedelbeschrijving geen opgaaf is gedaan van het bezit een contant geldbedrag van € 5.000,-, er nooit een schenking aan [naam vriendin] heeft plaatsgevonden en dat [naam opa] vanwege zijn medische toestand niet in staat was om een schenking van dit bedrag te verzwijgen voor de bewindvoerster en evenmin om een dergelijke schenking te doen. De door de raadsman overgelegde schriftelijke verklaring van de moeder van [naam vriendin] maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
Voor zover de verklaring van verdachte met betrekking tot de overboekingen ter hoogte van € 29.766,- en € 15.000,- vanaf de bankrekeningen van [naam bedrijf] en [naam bedrijf 2] concreet en verifieerbaar is, is ook daar naar onderzoek gedaan. Uit de verklaringen van de klanten die door verdachte zouden zijn geworven en uit de stukken van [naam bedrijf 2] blijkt niet dat verdachte ten tijde van de ontvangst van deze bedragen daadwerkelijk op enigerlei wijze voor [naam bedrijf 2] heeft gewerkt. Desondanks heeft verdachte via verschillende transacties geldbedragen van [naam bedrijf] en [naam bedrijf 2] ontvangen. Verdachte heeft geen verklaring gegeven waarom in de transactieomschrijving daarvan dividend is genoteerd, terwijl het volgens zijn verklaring salaris betrof. Ook heeft verdachte geen verklaring gegeven waarom de betalingen voor zijn werkzaamheden ten aanzien van [naam bedrijf 2] vanaf de bankrekening van [naam bedrijf] zijn gedaan. Gelet op het voorgaande is dit deel van de verklaring op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. De door de raadsman overgelegde stukken maken dit niet anders. Daarnaast is de verklaring van verdachte ten aanzien van de overboeking van € 5.000,- door [naam bedrijf 2] met in de omschrijving “lening” onvoldoende concreet en niet verifieerbaar.
Bij deze stand van zaken concludeert de rechtbank, met inachtneming van de opmerkelijke contante stortingen en overboekingen binnen de holding van de medeverdachte, dat een criminele herkomst van de geldbedragen de enige aanvaardbare verklaring is, nu het witwasvermoeden niet door verdachte is weerlegd. Onder bovenvermelde omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat verdachte ook wist dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank acht in het licht van het voorgaande bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Medeplegen
Ten aanzien van de geldbedragen € 29.766,- en € 20.000,- is de rechtbank van oordeel dat verdachte deze bedragen samen met medeverdachte [naam medeverdachte] heeft witgewassen, omdat medeverdachte [naam medeverdachte] de overboekingen vanaf de bankrekeningen van [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf] aan verdachte heeft gedaan. De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake is geweest van medeplegen van het witwassen van voornoemde bedragen.
Daarentegen vindt de rechtbank niet bewezen dat verdachte het geldbedrag van € 18.850,- samen met een ander heeft witgewassen. Er is niet gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking. Medeplegen kan ten aanzien van dit geldbedrag daarom niet worden bewezen.
Gewoonte
Het witwassen heeft plaatsgevonden over een lange periode en door middel van vele – vaak maandelijkse – transacties. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank ook bewezen worden dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Partiële vrijspraakMet de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het witwassen van het geldbedrag van € 29.100,-, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte dit geldbedrag voorhanden heeft gehad.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 22 juni 2017 tot en met 7 januari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, van de voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van € 18.850,- (te weten het totaal aangetroffen contante geldbedrag in de woning) en
- geldbedragen van in totaal € 29.766,-, (te weten de (totaal) ontvangen bedragen afkomstig van de bankrekening op naam van [naam bedrijf] , (in het verleden) gevestigd te [plaats] ) en
- geldbedragen van in totaal € 20.000,-, (te weten de (totaal) ontvangen bedragen afkomstig van de bankrekening op naam van het bedrijf [naam bedrijf 2] met KvK-nummer [nummer] , statutair gevestigd te Nederland)
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of heeft verhuld, en/of heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader wist(en) dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en hij, verdachte, en/of zijn mededader van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, bepleit dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf een passende sanctie is. In de strafmaat moet rekening worden gehouden met het feit dat verdachte een first offender is, de overschrijding van de redelijke termijn en het reclasseringsadvies waarin negatief wordt geadviseerd over het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich in een periode van vier jaar schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal € 68.616,-. Een gedeelte hiervan heeft verdachte samen met de medeverdachte witgewassen. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, ook vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. Witwassen bevordert het plegen van delicten, omdat met het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale opbrengsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Op de zitting heeft verdachte geen blijk getoond van inzicht in het kwalijke van zijn handelen. Verdachte volhardt in zijn ontkenning, lijkt alles goed te praten en neemt geen verantwoordelijkheid voor het feit.
Persoon van verdachte
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 oktober 2024 blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaar niet voor een soortgelijk delict is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 15 november 2024. Hieruit komt naar voren dat verdachte een stabiel leven lijkt te hebben en dat hij geen hulpvraag heeft. Er is geen sprake van een delictpatroon en het recidiverisico wordt als laag ingeschat. De reclassering heeft daarom geadviseerd om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Het is niet nodig om interventies toe te passen of reclasseringstoezicht op te leggen.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straffen die de rechtbanken onderling hebben afgesproken. Voor fraudedelicten hebben die bij een bedrag van € 10.000,- tot € 70.000,- als uitgangspunt een onvoorwaardelijk gevangenisstraf van twee tot vijf maanden of een vergelijkbare taakstraf. In beginsel acht de rechtbank een gevangenisstraf een passende strafmodaliteit.
De rechtbank constateert echter dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Een verdachte heeft recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van die redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist. De redelijke termijn is op 9 februari 2021 begonnen, omdat er op die datum een zogenoemde witwasbrief aan verdachte is gestuurd. De zaak had daarom uiterlijk in februari 2023 afgerond moeten zijn met een eindvonnis. De rechtbank doet pas vandaag, op 13 december 2024, uitspraak. De redelijke termijn is dus met tweeëntwintig maanden overschreden. Wegens deze overschrijding legt de rechtbank in plaats van een gevangenisstraf een taakstraf op.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf van 240 uur.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende geldbedragen in beslag genomen:
  • PL1300-2021004614-6015168: Geld (biljetten), 7 stuks van 10 euro biljetten, in totaal 70 euro;
  • PL1300-2021004614-6015169: Geld (biljetten), 278 stuks van 20 euro biljetten, in totaal 5.560 euro;
  • PL1300-2021004614-6015170: Geld (biljetten), 264 stuks van 50 euro biljetten, in totaal 13.200 euro.
Verbeurdverklaring
De geldbedragen, die in beslag zijn genomen en niet zijn teruggegeven (goednummers 6015168, 6015169 en 6015170), moeten verbeurd worden verklaard, nu die geldbedragen aan verdachte toebehoren en met behulp van die geldbedragen het bewezen geachte feit is begaan.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 63, 420bis, 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken
en
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Verklaart verbeurd:
  • PL1300-2021004614-6015168: Geld (biljetten), 7 stuks van 10 euro biljetten, in totaal 70 euro;
  • PL1300-2021004614-6015169: Geld (biljetten), 278 stuks van 20 euro biljetten, in totaal 5.560 euro;
  • PL1300-2021004614-6015170: Geld (biljetten), 264 stuks van 50 euro biljetten, in totaal 13.200 euro.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Demmink, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.E. Niemeijer en S.S. Khawaja, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2024.
[…]
[…]