ECLI:NL:RBAMS:2024:8577

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
AMS 23/6309
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkheid van een EMG-maatregel opgelegd door het CBR

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 24 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) behandeld. Eiser heeft niet tijdig beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 30 augustus 2023, waarin de EMG werd gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheid dat eiser gedurende de laatste twee weken van de beroepstermijn in beperkingen was gesteld, niet voldoende is om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Eiser had al voor zijn detentie op de hoogte kunnen zijn van de beroepstermijn en had contact kunnen opnemen met zijn gemachtigde. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding rechtvaardigen, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/6309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigden: mr. M. Goedhart en mr. N.M.C. Wisse),
en

het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. S. Sheikchote).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG).
1.1.
In het besluit van 26 april 2023 heeft het CBR aan eiser een EMG opgelegd. In het bestreden besluit van 30 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat eiser niet tijdig beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ontvankelijkheid van het beroep
3. Een van de voorwaarden voor de ontvankelijkheid van een beroep is dat het beroepschrift binnen een termijn van zes weken is ingediend. [1] Deze termijn begint te lopen op de dag na de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. [2] Wanneer een beroep niet binnen de termijn van zes weken wordt ingediend, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard en niet in behandeling genomen. Dit is alleen anders indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroep in verzuim is geweest. [3] In dat geval is sprake van een goede reden waarom het beroepschrift niet tijdig is ingediend en wordt de termijnoverschrijding verschoonbaar geacht.
3.1.
Het bestreden besluit dateert van 30 augustus 2023 en eiser heeft op 30 oktober 2023 beroep heeft ingesteld. Niet in geschil is dat het beroep niet binnen de beroepstermijn van zes weken is ingediend en dat dus niet tijdig beroep is ingesteld. Eiser meent echter dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep daarom achterwege moet blijven. Eiser stelt dat hij niet in staat was om eerder beroep in te stellen, omdat hij vanaf 28 september 2023 in de gevangenis zit en tot en met 24 oktober 2023 aan beperkingen [4] was onderworpen. Wegens zijn detentie en de beperkingen had eiser geen beschikking over het bestreden besluit en kon hij daarover geen contact opnemen met zijn gemachtigde. Hij mocht namelijk enkel contact hebben met de raadsman in zijn strafzaak.
3.2.
De rechtbank moet beoordelen of redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [5] In de eerste plaats moet worden beoordeeld of het niet tijdig indienen van het beroepschrift aan de indiener kan worden toegerekend. Dit is het geval als de indiener daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Daarnaast biedt de term ‘redelijkerwijs’ in artikel 6:11 van de Awb de bestuursrechter enige ruimte om ook in gevallen waarin sprake is van een slechts geringe verwijtbaarheid deze niet aan de indiener toe te rekenen. Voor het oordeel dat de termijnoverschrijding niet aan de indiener kan worden toegerekend, kan onder meer grond bestaan als deze gevolg is van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen. Dit kunnen zowel persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de indiener zelf betreffen als externe omstandigheden. Als de bestuursrechter van oordeel is dat de termijnoverschrijding aan de indiener kan worden toegerekend, dan is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Als de termijnoverschrijding daarentegen niet aan de indiener kan worden toegerekend, dan dient de bestuursrechter vervolgens te beoordelen of het beroepschrift alsnog zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd is ingediend. Als ook dat het geval is, dan is de termijnoverschrijding verschoonbaar.
3.3.
Het CBR heeft het bestreden besluit op 30 augustus 2023 genomen en aan zowel eiser als zijn gemachtigde toegezonden. De beroepstermijn van zes weken is daarmee aangevangen op 31 augustus 2023. De gemachtigde van eiser heeft verklaard dat hij eiser op 6 september 2023 per e-mail het bestreden besluit heeft toegezonden, hem daarbij heeft gewezen op de beroepstermijn en hem heeft verzocht om tijdig kenbaar te maken of hij beroep wilde instellen. Op 28 september 2023 ging eiser, toen de beroepstermijn dus nog liep, naar de gevangenis en zijn door de officier van justitie beperkingen aan hem opgelegd. De gemachtigde van eiser heeft verklaard eiser een week voor het aflopen van de beroepstermijn nogmaals per e-mail contact heeft gezocht met eiser, maar hierop is niet door hem gereageerd. Ook telefonisch heeft de gemachtigde eiser niet kunnen bereiken. De beroepstermijn is vervolgens op 12 oktober 2023 verstreken zonder dat eiser beroep heeft ingesteld. De aan eiser opgelegde beperkingen zijn op 24 oktober 2023 opgeheven. Volgens de gemachtigde heeft eiser kort hierna met hem gebeld met de vraag of er nog zaken liepen. De gemachtigde heeft op 30 oktober 2023 alsnog namens eiser beroep ingesteld.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat aan eiser gedurende de laatste twee weken van zijn beroepstermijn beperkingen zijn opgelegd in de gegeven omstandigheden niet dusdanig bijzonder is dat de termijnoverschrijding niet aan eiser kan worden toegerekend. Eiser had namelijk al voordat hij in beperkingen werd gesteld op de hoogte kunnen zijn van de beroepstermijn die toen al vier weken liep. Hij is immers zowel direct door het CBR als indirect via zijn gemachtigde op de hoogte gebracht van het bestreden besluit en de termijn waarbinnen hij tegen dit besluit beroep kon instellen. De rechtbank acht het begrijpelijk dat eiser gedurende de beperkingen andere zaken aan zijn hoofd had. Dit neemt naar het oordeel van de rechtbank echter niet weg dat het op de weg van eiser had gelegen om aan de raadsman met wie hij in beperkingen contact mocht hebben voor te leggen dat er mogelijk nog een bestuursrechtelijke zaak liep waarin hij beroep wilde instellen. De raadsman had vervolgens – zo nodig met toestemming van de officier van justitie – met eisers gemachtigde contact kunnen opnemen om namens eiser (pro forma) beroep in te stellen. Dat eiser dit niet heeft gedaan, komt voor zijn eigen rekening en risico. Eisers stelling dat hij het bestreden besluit naar zijn weten nooit heeft ontvangen en daarom geen weet heeft gehad van de lopende beroepstermijn, kan de rechtbank niet volgen. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij het bestreden besluit en/of de e-mail van zijn gemachtigde van 6 september 2023 niet heeft ontvangen. Om die reden moet het ervoor gehouden worden dat eiser al voor de oplegging van de beperkingen op de hoogte was van het bestreden besluit en de lopende beroepstermijn.
3.5.
De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat niet is gebleken van dusdanige bijzondere omstandigheden aan de kant van eiser dat het niet tijdig indienen van het beroepschrift niet aan eiser kan worden toegerekend. Er is dan ook geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dit betekent dat redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest.

Conclusie

4. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
5. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.W. Victoor, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 6:11 van de Awb.
4.Als bedoeld in artikel 62 van het Wetboek van Strafvordering.
5.Zie de uitspraak van 30 januari 2024 van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2024:31.