ECLI:NL:RBAMS:2024:8594

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
13-226404-24; 13-192509-24 (TUL); 13-272646-23 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met gevangenisstraf en verlenging proeftijd

Op 6 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 juli 2024 in Amsterdam meerdere winkelartikelen heeft weggenomen uit een filiaal van Albert Heijn met het oogmerk deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De zaak werd behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie, mr. V.C.E. de Jong, de vordering indiende en de verdachte werd bijgestaan door haar raadsman, mr. S. Konya. De rechtbank heeft de diefstal bewezen verklaard op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de bewijsstukken die door het openbaar ministerie zijn gepresenteerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezen geachte feit strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 119 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de proeftijd in twee eerdere zaken verlengd en zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder het meewerken aan middelencontrole. De rechtbank heeft rekening gehouden met de recidive van de verdachte en de impact van winkeldiefstallen op de maatschappij. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder haar verslaving en dakloosheid, en heeft besloten dat zij na detentie kan worden opgenomen in een begeleid wonen locatie van het Leger des Heils. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/226404-24
Parketnummers vorderingen tul: 13/192509-24 en 13/272646-23
Datum uitspraak: 6 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [gbeoorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd te: [penitentiaire inrichting] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. V.C.E. de Jong en van wat verdachte en haar raadsman mr. S. Konya naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van wat de deskundige, [deskundige] , naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 11 juli 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meerdere winkelartikelen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal: [adres] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen. Zij heeft de daartoe relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de diefstal bewezen. Gelet op het standpunt van de officier van justitie, de bekennende verklaring van verdachte op de zitting en omdat de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, kan worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 11 juli 2024 te Amsterdam, meerdere winkelartikelen, die geheel aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal: [adres] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 119 dagen, met aftrek van het voorarrest. Oplegging van een (voorwaardelijke) ISD-maatregel is volgens de officier van justitie nog niet aan de orde.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de eis van de officier van justitie te matigen. Een gevangenisstraf van 119 dagen voor een winkeldiefstal is een te forse straf.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Winkeldiefstallen als de onderhavige veroorzaken schade en overlast voor de betrokken winkelbedrijven. Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat ook de maatschappij als geheel schade ondervindt van zulke winkeldiefstallen. Dit komt doordat deze schade uiteindelijk wordt doorberekend in de consumentenprijzen van producten en doordat de kosten die gemoeid zijn met het nemen van veiligheidsmaatregelen tegen diefstallen uiteindelijk door de consumenten worden betaald.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 5 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. De eerder aan haar opgelegde straffen hebben haar er niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te plegen.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsadvies van 4 oktober 2024. Sinds drie jaar gaat het bergafwaarts met verdachte. Er is sprake van alcohol- en drugsverslaving, dakloosheid en er zijn aanwijzingen voor psychische problematiek. Het Leger des Heils heeft aangegeven verdachte na detentie te willen opnemen binnen hun locatie [locatie] en het FACT-team van Inforsa is ook bereid om met verdachte aan de slag te gaan als ze uit detentie komt. Bij een veroordeling adviseert de reclassering oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel, met als voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling door het FACT team van Inforsa, ambulante behandeling door de verslavingszorg van Inforsa, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank heeft ter terechtzitting de toezichthouder van verdachte bij de reclassering, [reclasseringstoezichthouder] , als deskundige gehoord. Zij heeft voornoemd reclasseringsadvies bevestigd. De reclassering ziet mogelijkheden om verdachte te begeleiden en heeft daartoe ditmaal een plan opgesteld. Eerdere toezichten zijn mislukt vanwege, voornamelijk, de dakloosheid en de alcohol- en drugsproblematiek. Nu is er een begeleid wonen plek gevonden in [locatie] van het Leger de Heils in Amsterdam, waar ze op 7 november 2024 terecht kan. Dit maakt het plan wat er nu ligt anders dan de voorgaande keren. Bij het vonnis van de politierechter van 14 juni 2024 is het verblijf in deze locatie ook als bijzondere voorwaarde opgelegd, maar toen moest ze wachten op een plek. De voorwaarden bij deze straf zijn hetzelfde als de voorwaarden die de reclassering nu heeft voorgesteld alleen is daar nog aan toegevoegd dat verdachte meewerkt aan middelencontrole.
Strafoplegging
Nu de officier van justitie geen (voorwaardelijke) ISD-maatregel heeft gevorderd is dit nog niet aan de orde. Gelet op de veelvuldige recidive is oplegging van een gevangenisstraf van langere duur, zoals door de officier van justitie is geëist, echter wel op zijn plaats. De rechtbank vindt het daarnaast belangrijk dat verdachte uit detentie direct door kan stromen naar de woonplek in [locatie] die vanaf 7 november a.s. beschikbaar is. De officier van justitie heeft hier in haar eis ook rekening mee gehouden en de rechtbank acht deze passend en geboden. Aan verdachte zal daarom een gevangenisstraf van 119 dagen met aftrek van het voorarrest worden opgelegd.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken bevindt zich de op 12 september 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaken met parketnummers 13/192509-24 en 13/272646-23.
De vordering in de zaak met parketnummer 13/192509-24 betreft het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 14 juni 2024 van de politierechter, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 dagen met aftrek van voorarrest, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 19 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De vordering in de zaak met parketnummer 13/272646-23 betreft het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 19 oktober 2023 van de politierechter, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen met aftrek van voorarrest, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 11 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevinden zich bij de stukken geschriften waaruit blijkt dat de mededelingen als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post zijn toegezonden.
9.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft verzocht om in beide zaken de proeftijd te verlengen en in de zaak met parketnummer 13/192509-24 het meewerken aan middelencontrole als bijzondere voorwaarde toe te voegen.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet verzet tegen het standpunt van de officier van justitie.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank ziet aanleiding om in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke strafdelen, de proeftijden in beide parketnummers te verlengen met één jaar. De rechtbank vindt het daarnaast van belang dat de aan de zaak met parketnummer 13/192509-24 gekoppelde bijzondere voorwaarden door blijven lopen. Deze voorwaarden zullen daarnaast nog gewijzigd worden in die zin dat daaraan zal worden toegevoegd het meewerken aan middelencontrole, zoals door de officier van justitie is verzocht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
119 (honderdnegentien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De rechtbank verlengt in de zaak met parketnummer 13/272646-23 de proeftijd met 1 (één) jaar.
De rechtbank verlengt in de zaak met parketnummer 13/192509-24 de proeftijd met 1 (één) jaar en wijzigt de reeds opgelegde bijzondere voorwaarden in die zin dat de volgende voorwaarde wordt toegevoegd:
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 november 2024.
[...]

[...]

[...]