ECLI:NL:RBAMS:2024:8603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
11049279 / CV EXPL 24-3797
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Honorarium en redelijke beloning in bemiddelingsovereenkomst tussen Bankai B.V. en headhunter

In deze zaak heeft de kantonrechter geoordeeld over de vordering van Bankai B.V. tegen [gedaagde] B.V. inzake een bemiddelingsovereenkomst voor de werving van een (Lead) UX Designer. Bankai stelde dat zij geen honorarium verschuldigd was aan [gedaagde] voor de aangedragen kandidaten, omdat de bemiddelingsovereenkomst was beëindigd voordat een geschikte kandidaat was gevonden. De kantonrechter oordeelde dat Bankai op grond van artikel 7:411 BW wel een redelijk loon aan [gedaagde] moest betalen voor de verrichte werkzaamheden, aangezien de overeenkomst was beëindigd zonder dat de opdracht was volbracht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Bankai geen honorarium verschuldigd was voor de kandidaten [kandidaat 1] en [kandidaat 2], omdat er geen arbeidsovereenkomsten tot stand waren gekomen. Echter, gezien de inspanningen van [gedaagde] en de beëindiging van de overeenkomst, werd een restitutie van 50% van het honorarium als redelijk beschouwd. Bankai werd veroordeeld tot betaling van € 9.720,00 aan [gedaagde], vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 11049279 / CV EXPL 24-3797
Uitspraak: 18 oktober 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
BANKAI B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
oorspronkelijk eisende partij,
gedaagde in het verzet,
gemachtigde: mr. T.G.G. Raijmakers,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
oorspronkelijk gedaagde partij,
eiseres in het verzet,
gemachtigde: mr. A.A. Bart.
Partijen worden hierna Bankai en [gedaagde] genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de oorspronkelijke dagvaarding van Bankai van 11 januari 2024, met producties,
  • het vonnis van deze rechtbank van 13 februari 2024, waarin [gedaagde] bij verstek is veroordeeld
  • de verzetdagvaarding van 5 april 2024,
  • het tussenvonnis van 2 mei 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 september 2024.
Ten slotte is vonnis bepaald.
SAMENVATTING VAN DE ZAAK
De kantonrechter is van oordeel dat Bankai geen honorarium aan [gedaagde] , als headhunter, is verschuldigd voor de door haar aangedragen kandidaten voor de functie van (Lead) UX Designer. Wel moet Bankai, nu zij de bemiddelingsovereenkomst met [gedaagde] heeft beëindigd zonder dat [gedaagde] de opdracht heeft kunnen volbrengen en een geschikte kandidaat heeft aangedragen, op grond van artikel 7:411 BW, een redelijk loon aan [gedaagde] betalen voor de werkzaamheden die zij voor Bankai heeft verricht.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.Feiten en omstandigheden

1.1.
Op 30 maart 2022 is tussen partijen een bemiddelingsovereenkomst tot stand gekomen, waarbij Bankai [gedaagde] opdracht heeft gegeven om voor haar een ‘UX Designer’ te werven. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [gedaagde] van toepassing.
1.2.
De overeenkomst bepaalt, voor zover van belang, als volgt:
‘Ons honorarium per vervulde vacature, is een fee op basis van een percentage van het jaarsalaris, zoals aanvullend omschreven wordt in artikel 4. […]

Voor deze specifieke rol hebben we een specifieke afspraak gemaakt voor de staffel van 50 tot 75.000 euro:
 Een deel van het honorarium dient vooraf te worden voldaan onder de noemer opstartkosten, te weten: 960 euro excl. BTW.
 De rest van het honorarium (ruim 90%) is Bankai pas verschuldigd wanneer er een overeenkomst is bereikt met een door [gedaagde] aangedragen kandidaat (no cure, no pay). […]’
1.3.
De algemene voorwaarden van [gedaagde] bepalen, voor zover van belang, als volgt:
Wat met ‘Overeenstemming’ wordt bedoeld, is nader uiteengezet in artikel 1.2 van de algemene voorwaarden:
1.4.
Artikel 8 van de algemene voorwaarden luidt als volgt:
1.5.
Op 21 april 2022 heeft [gedaagde] [kandidaat 1] (‘
[kandidaat 1]’) aan Bankai voorgesteld.
1.6.
Op of omstreeks 9 juni 2022 heeft Bankai met [kandidaat 1] een arbeidsovereenkomst gesloten. Met ingang van 4 juli 2022 is [kandidaat 1] gestart als Lead UX Designer tegen een bruto maandloon van € 6.175,00. Bankai heeft kort daarop het honorarium van € 20.007,00 exclusief btw aan [gedaagde] betaald.
1.7.
Op 12 juli 2022 heeft Bankai de arbeidsovereenkomst met [kandidaat 1] opgezegd. Dezelfde dag heeft de heer [naam 1] van Bankai telefonisch contact opgenomen met de heer [naam 2] van [gedaagde] om de ontwikkelingen te bespreken. Tussen partijen is afgesproken dat [gedaagde] op zoek zou gaan naar een nieuwe kandidaat. Daarnaast is afgesproken dat [gedaagde] aan Bankai het uiteindelijk verschuldigde honorarium op een later moment, namelijk op het moment dat een geschikte kandidaat zou worden gevonden, tussen partijen zou worden verrekend (nu Bankai het honorarium voor [kandidaat 1] al had betaald).
1.8.
Op 28 september 2022 introduceerde [gedaagde] een nieuwe kandidaat bij Bankai, [kandidaat 2] (‘
[kandidaat 2]’). Op 15 november 2022 heeft Bankai [kandidaat 2] een arbeidsovereenkomst aangeboden.
1.9.
Op 13 december 2022 stuurde [gedaagde] een creditfactuur om het verschil in honorarium te vereffenen tussen de beoogde nieuwe kandidaat, [kandidaat 2] , en [kandidaat 1] .
1.10.
Op 28 december 2022 gaf [kandidaat 2] Bankai te kennen het arbeidscontract met Bankai niet te zullen tekenen. Dezelfde dag nam de heer [naam 1] telefonisch contact op met de heer [naam 2] om [gedaagde] in te lichten over de situatie. In dit telefoongesprek gaf de heer [naam 2] van [gedaagde] opnieuw aan verder te zullen zoeken naar een kandidaat voor de rol van UX Designer.
1.11.
Vervolgens droeg [gedaagde] binnen een tijdsbestek van enkele maanden nog een aantal kandidaten aan die niet voldeden aan het door Bankai gewenste profiel.
1.12.
Op 28 augustus 2023 heeft Bankai bij [gedaagde] aangegeven de opdracht te willen beëindigen. [gedaagde] is toen gestopt met haar werkzaamheden.

2.Vordering en verweer

2.1.
Bankai vordert – samengevat – dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van € 19.440,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2023 tot aan de dag van volledige betaling, een bedrag van
€ 969,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, en proceskosten.
2.2.
Bankai vordert nakoming van de overeenkomst. Het is [gedaagde] niet gelukt om een geschikte kandidaat te vinden. Om die reden heeft Bankai de relatie met [gedaagde] beëindigd. Desondanks weigert [gedaagde] om de door Bankai vooruitbetaalde bedragen terug te betalen.
2.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij wel geschikte kandidaten heeft geleverd. Zowel [kandidaat 1] als [kandidaat 2] waren geschikte kandidaten, met wie Bankai beiden ‘Overeenstemming’ in de zin van de algemene voorwaarden heeft bereikt. Daarom is Bankai voor beide kandidaten een honorarium aan [gedaagde] verschuldigd.

3.Beoordeling

Verzet
3.1.
De kantonrechter acht het verzet tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
Beoordeling per kandidaat
3.2.
De vraag die de kantonrechter moet beantwoorden is of Bankai een honorarium verschuldigd is aan [gedaagde] voor [kandidaat 1] en/of [kandidaat 2] . De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is en legt dat hieronder uit.
[kandidaat 1]
3.3.
Bankai heeft zich op het standpunt gesteld dat zij geen honorarium aan [gedaagde] verschuldigd is voor [kandidaat 1] .
Weliswaar is tussen Bankai en [kandidaat 1] een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen, deze is – iets meer dan een week na ingang daarvan – door Bankai opgezegd, omdat [kandidaat 1] niet functioneerde. Op de dag dat Bankai de arbeidsovereenkomst met [kandidaat 1] opzegde, heeft zij direct telefonisch contact opgenomen met [gedaagde] om haar op de hoogte te brengen van de ontwikkelingen. [gedaagde] heeft in dit gesprek aangegeven opnieuw te gaan zoeken naar een kandidaat. Ook heeft [gedaagde] in dit gesprek, volgens Bankai, aangegeven dat het honorarium voor het aanbrengen van [kandidaat 1] op een later moment, als er wel een geschikte kandidaat zou worden gevonden, tussen partijen zou worden verrekend. Bankai heeft met dit voorstel ingestemd. Kort na de introductie van de nieuwe kandidaat, [kandidaat 2] , heeft [gedaagde] een creditfactuur gestuurd aan Bankai om het verschil in honorarium tussen [kandidaat 2] en [kandidaat 1] te vereffenen. Alles aldus Bankai.
3.4.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat Bankai een honorarium verschuldigd was voor [kandidaat 1] nu dat een geschikte kandidaat was. Het feit dat hij ziek werd, doet daar niet aan af. Dat [gedaagde] na het ontslag van [kandidaat 1] verder is gegaan met haar werkzaamheden voor Bankai onder dezelfde opdracht en met de mondelinge afspraak dat een eventueel verschil in honorarium op een later moment verrekend zou worden, maakt niet dat [gedaagde] heeft erkend dat [kandidaat 1] ongeschikt zou zijn. Voor wat betreft de creditfactuur geldt dat het ging om een voorwaardelijke creditering. Ook daaruit volgt niet dat [gedaagde] heeft erkend dat er voor deze kandidaat geen honorarium verschuldigd was. Alles aldus [gedaagde] .
3.5.
De kantonrechter is van oordeel dat Bankai voor [kandidaat 1] geen honorarium aan [gedaagde] verschuldigd was. Uit de gang van zaken, die niet tussen partijen ter discussie staat, volgt dat partijen – nadat [kandidaat 1] was ontslagen door Bankai – hebben afgesproken dat [gedaagde] verder zou gaan met het zoeken naar een kandidaat. Daarnaast hebben partijen met elkaar afgesproken dat het honorarium voor [kandidaat 1] gecrediteerd zou worden bij een volgende kandidaat. Dat dit ook zo is gebeurd, volgt uit de creditfactuur van 13 december 2022. Bankai heeft de stelling van [gedaagde] dat dit een voorwaardelijke creditfactuur betrof betwist. Bovendien blijkt uit de creditfactuur zelf niet dat deze voorwaardelijk is en het volgt ook nergens anders uit. Bankai mocht er dan ook op vertrouwen dat [gedaagde] haar werkzaamheden onder de bemiddelingsovereenkomst voort zou zetten en op zoek zou gaan naar een nieuwe kandidaat.
[kandidaat 2]
3.6.
Partijen verschillen van mening over de vraag of er met [kandidaat 2] ‘Overeenstemming’ in de zin van artikel 1.2 van de algemene voorwaarden is bereikt. Volgens Bankai is dat niet het geval. Volgens Bankai was de afspraak dat zij een arbeidsovereenkomst moest hebben bereikt met een kandidaat, wilde [gedaagde] aanspraak kunnen maken op een honorarium. Zij wijst hierbij op het bepaalde in de opdrachtbevestiging. Nu [kandidaat 2] de overeenkomst niet heeft getekend, is er geen arbeidsovereenkomst tot stand gekomen tussen Bankai en [kandidaat 2] en is Bankai daarom geen honorarium aan [gedaagde] verschuldigd. Ook hier geldt dat Bankai nadat [kandidaat 2] haar had gemaild dat hij van het aanbod afzag, weer contact heeft opgenomen met de heer [naam 2] van [gedaagde] . Hij heeft toen opnieuw aangegeven dat [gedaagde] weer verder zou gaan zoeken naar een geschikte kandidaat. De heer [naam 2] heeft zelfs aangeboden het overgemaakte honorarium voor [kandidaat 2] terug te betalen aan Bankai. Aldus Bankai.
3.7.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen Bankai en [kandidaat 2] Overeenstemming is bereikt, nu [kandidaat 2] op 5 december 2022 akkoord ging met de arbeidsvoorwaarden van Bankai.
Dat betekent dat Bankai aan [gedaagde] een honorarium verschuldigd was. Dat [kandidaat 2] uiteindelijk niet in dienst is getreden bij Bankai, is te wijten aan Bankai. [kandidaat 2] is door Bankai op een onfatsoenlijke wijze weggestuurd.
3.8.
De vraag of tussen partijen ‘Overeenstemming’ was bereikt, dient te worden beoordeeld aan de hand van het Haviltex-criterium. Bij de uitleg van bepalingen in een overeenkomst geldt volgens vaste rechtspraak dat de vraag wat partijen zijn overeengekomen niet alleen kan worden beantwoord op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. Bij de uitleg dient eveneens acht te worden geslagen op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.9.
De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat de bemiddelingsovereenkomst een overeenkomst is tussen twee professionele partijen. Bankai en [gedaagde] zijn ondernemingen die een zakelijke relatie hebben. Daarnaast geldt dat [gedaagde] de overeenkomst heeft opgesteld.
3.10.
In de eerste plaats geldt dat sprake lijkt te zijn van een discrepantie tussen de opdrachtbevestiging en artikel 4.1 van de algemene voorwaarden. Immers, in de opdrachtbevestiging staat dat de opdrachtgever de rest van het honorarium, buiten de opstartkosten, pas verschuldigd is als de opdrachtgever een overeenkomst heeft bereikt met een kandidaat. Artikel 4.1 van de algemene voorwaarden bepaalt dat de opdrachtgever aan de opdrachtnemer een honorarium verschuldigd is op het moment dat ‘Overeenstemming’ wordt bereikt. Uit artikel 1.2 van de algemene voorwaarden volgt dat hiermee wordt bedoeld ‘
overeenstemming tussen Kandidaat en Opdrachtgever over het invullen van een tijdelijk of vast dienstverband, dan wel over het sluiten van een overeenkomst inzake het verrichten van diensten in de breedste zin des woords van Opdrachtgever.
Dat impliceert dat een opdrachtgever al voordat een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan met een kandidaat een honorarium verschuldigd zou kunnen zijn aan [gedaagde] . Deze discrepantie tussen de opdrachtbevestiging en de algemene voorwaarden en daarmee gepaard gaande onduidelijkheid komt voor rekening van [gedaagde] , nu zij de opsteller is van deze documenten. De redelijkheid en billijkheid brengen mee dat nu de voor Bankai meest gunstige bepaling, die in de opdrachtbevestiging, als uitgangspunt moet worden genomen. Tijdens de zitting heeft Bankai betwist dat [kandidaat 2] op 5 december 2022 akkoord is gegaan met haar arbeidsvoorwaarden. Daarnaast geldt dat [kandidaat 2] de arbeidsovereenkomst niet heeft ondertekend. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat er wel een arbeidsovereenkomst tussen Bankai en [kandidaat 2] tot stand is gekomen. Bankai is daarom geen honorarium verschuldigd aan [gedaagde] voor [kandidaat 2] .
3.11.
Verder is het volgende van belang. De directeur van [gedaagde] , de heer [naam 3] , heeft op de zitting verklaard dat zijn voormalig compagnon, de heer [naam 2] , “meeging in het verhaal van Bankai” en dat hij is blijven doorzoeken naar kandidaten. Dat is een bevestiging van wat Bankai op dit punt naar voren heeft gebracht. Kennelijk vond de heer [naam 2] , op dat moment zelf, 28 december 2022, dat er geen Overeenstemming tussen Bankai en [kandidaat 2] was, laat staan dat er tussen hen een overeenkomst was bereikt. Bankai mocht er daarom – ook vanuit dit licht bezien – wederom gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde] haar werkzaamheden onder de bemiddelingsovereenkomst zou voortzetten en op zoek zou gaan naar een geschikte kandidaat voor de functie van UX Designer.
3.12.
Op basis van het voorgaande concludeert de kantonrechter dat van Overeenstemming, laat staan van een arbeidsovereenkomst, tussen Bankai en [kandidaat 2] geen sprake was. Bankai was daarom ook voor [kandidaat 2] geen honorarium verschuldigd aan [gedaagde] .
Redelijk loon ex artikel 7:411 lid 1 BW
3.13.
Artikel 7:411 van het Burgerlijk Wetboek (‘
BW’) bepaalt dat indien de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht en de verschuldigdheid van het loon is afhankelijk van de volbrenging, dan heeft de opdrachtnemer recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Bij de bepaling hiervan wordt onder meer rekening gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft, en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd.
3.14.
In zijn arrest van 23 mei 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF4626) heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat het enkele feit dat partijen in een bemiddelingsovereenkomst voor een ‘no cure, no pay’-beloning hebben gekozen, niet betekent dat artikel 7:411 BW toepassing mist.
3.15.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ontoelaatbaar zou zijn als de door haar uitgevoerde werkzaamheden onbeloond zouden blijven. De kantonrechter heeft hierin een beroep van [gedaagde] gelezen op artikel 7:411 BW.
3.16.
Partijen zijn het erover eens dat de bemiddelingsovereenkomst op 28 augustus 2023 is beëindigd door Bankai. Eveneens staat tussen partijen vast dat zij met elkaar hebben gecontracteerd op basis van een
no cure, no pay-afspraak. Dat betekent dat de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging van de opdracht. De overeenkomst tussen partijen is beëindigd, voordat [gedaagde] de opdracht heeft kunnen volbrengen.
3.17.
De kantonrechter dient – op basis van het bovenstaande – te beoordelen of [gedaagde] , rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, recht heeft op een redelijke beloning voor haar inspanningen en, zo ja, hoe hoog die beloning dan zou moeten zijn.
3.18.
Dat [gedaagde] werkzaamheden voor Bankai heeft verricht en dat zij daarom recht heeft op een beloning voor haar inspanningen staat tussen partijen niet ter discussie. Welke werkzaamheden [gedaagde] precies allemaal heeft verricht voor Bankai, is de kantonrechter niet gebleken. Wel is duidelijk dat [gedaagde] zich heeft ingespannen en meerdere kandidaten heeft voorgedragen. Ook is duidelijk dat Bankai daarvan geen voordeel heeft genoten.
3.19.
De kantonrechter zal voor de vaststelling van het redelijk loon deels aansluiting zoeken bij de coulanceregeling, zoals deze is opgenomen in artikel 8 van de algemene voorwaarden van [gedaagde] . Daaruit volgt – voor zover relevant – dat [gedaagde] , als een arbeidsovereenkomst met een kandidaat binnen acht weken na aanvang eindigt, een gedeelte van het al ontvangen honorarium zal terugbetalen, te weten: 12,5% van de betaalde vergoeding voor iedere kalenderweek die de kandidaat niet in dienst is geweest. Volgens de algemene voorwaarden zou voor wat betreft [kandidaat 1] een restitutie van 75% van het betaalde loon gerechtvaardigd zijn. [kandidaat 1] is immers in de tweede kalenderweek ontslagen.
Gelet op het feit dat [gedaagde] hierna door is gegaan met zoeken, haar werkzaamheden onder de bemiddelingsovereenkomst heeft voortgezet en ook nog meerdere kandidaten heeft aangedragen bij Bankai, onder wie [kandidaat 2] , is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] een hogere vergoeding toekomt. De kantonrechter acht een restitutie van 50% van het bedrag dat Bankai heeft overgemaakt aan [gedaagde] redelijk. Dit komt neer op een bedrag van € 9.720,00 dat [gedaagde] aan Bankai terug moet betalen. Dat is de helft van het door Bankai gevorderde bedrag in deze procedure.
3.20.
Op grond van het voorgaande, zal de kantonrechter de vordering van Bankai toewijzen tot een bedrag van € 9.720,00.
Over de buitengerechtelijke incassokosten
3.21.
Niet betwist is dat Bankai buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. Met inachtneming van het tarief van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en op basis van een hoofdsom van € 9.720,00 zijn de buitengerechtelijke kosten, toewijsbaar tot een bedrag van € 861,00.
Over de wettelijke handelsrente
3.22.
De gevorderde wettelijke handelsrente is toewijsbaar, nu deze niet is betwist.
Over de proceskosten
3.23.
De kosten van het uitbrengen van de verzetdagvaarding komen op grond van het bepaalde in artikel 141 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor rekening van [gedaagde] , omdat deze kosten een gevolg zijn van het feit dat zij in eerste instantie niet is verschenen.
3.24.
Op de zitting is heeft de advocaat van [gedaagde] , mr. Bart, verzocht om in de proceskostenverdeling tot uitdrukking te laten komen dat mr. Raijmakers, de advocaat van Bankai, tegen het verzoek van [gedaagde] in de dagvaarding heeft gericht aan het postadres van [gedaagde] in plaats van aan mr. Bart. Mr. Raijmakers heeft daartegenin gebracht dat het de verantwoordelijkheid van [gedaagde] is om ervoor te zorgen dat haar post wordt gecontroleerd.
3.25.
De kantonrechter is van oordeel dat het de eigen verantwoordelijkheid van [gedaagde] is om ervoor te zorgen dat haar post wordt gecontroleerd. Daarbij komt dat de dagvaarding juist is betekend. Hiermee wijst de kantonrechter het verzoek van mr. Bart af.
3.26.
Nu beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. verklaart het verzet gegrond en vernietigt het door deze rechtbank op 13 februari 2024 onder zaak- en rolnummer 10896546 CV EXPL 24-870 bij verstek gewezen vonnis,
en opnieuw beslissend:
II. veroordeelt [gedaagde] om aan Bankai te betalen een bedrag van € 9.720,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 11 december 2023, tot de dag van volledige betaling,
III. veroordeelt [gedaagde] om aan Bankai te betalen een bedrag van € 861,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
IV. compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
V. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
VI. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. I. Struijkenkamp, kantonrechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2024.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.met zaak- en rolnummer 10896546 CV EXPL 24-870.