ECLI:NL:RBAMS:2024:8679

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
13/151630-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in Amsterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft op 3 mei 2024 in Amsterdam haar goede vriend met een mes in de borst gestoken. Tijdens de zitting op 11 december 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie, mr. E.M. Meppelink, heeft gevorderd dat de verdachte voor het bewezen geachte feit zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 162 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M. Rasterhoff, heeft gepleit voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit, omdat er volgens hen geen aanmerkelijke kans op de dood zou zijn geweest.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een keukenmes heeft gestoken, wat een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van deze kans, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en heeft een gevangenisstraf van 173 dagen opgelegd, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 60 uur opgelegd. De rechtbank heeft ook een meldplicht en ambulante behandeling als bijzondere voorwaarden opgelegd. Het beslag op het vleesmes is onttrokken aan het verkeer, omdat het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/151630-24
Datum uitspraak: 24 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] ,
hierna: verdachte.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.M. Meppelink, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. M. Rasterhoff, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij op 3 mei 2024 te Amsterdam [slachtoffer] :
primair:
heeft gepoogd te doden door hem met een mes te steken en/of prikken en/of snijden;
subsidiair:
zwaar heeft mishandeld door hem met een mes te steken en/of prikken en/of snijden;
meer subsidiair:
heeft gepoogd zwaar te mishandelen door hem met een mes te steken en/of prikken en/of snijden;.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit bewezen kan worden.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit nu niet kan worden vastgesteld dat met het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood heeft bestaan, waardoor zij ook geen (voorwaardelijk) opzet op de dood kan hebben gehad.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich op 3 mei 2024 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ).
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank stelt vast dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood moet eerst worden vastgesteld dat een aanmerkelijke kans op de dood bestond door het handelen van verdachte. Vervolgens is de vraag of verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt als volgt.
- Aanmerkelijke kans
Verdachte heeft [slachtoffer] gestoken met een keukenmes dat door de dochter van verdachte en [slachtoffer] op haar slaapkamer is weggelegd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de (linkerkant van de) borst van het menselijk lichaam vitale organen, waaronder het hart, bevinden. Uit de stukken blijkt dat er een messteek onder het linker sleutelbeen van [slachtoffer] is vastgesteld. Daar bevindt zich de hartstreek. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 5 mei 2024 blijkt dat [slachtoffer] aan verbalisanten heeft verklaard dat verdachte met het steken een (long)spier van [slachtoffer] heeft geraakt. [slachtoffer] is geopereerd. Aldus kan op basis van algemene ervaringsregels worden vastgesteld dat de wijze van steken de aanmerkelijke kans op de dood oplevert.
- Bewust aanvaarden
Het met een keukenmes steken in de (linkerkant van de) borst is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte door haar handelen de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. Uit de woorden die zij heeft geuit op het moment dat de verbalisanten bij haar huis arriveren, zoals “Ik werd zo boos. Dan ga ik je doodmaken, sorry.” en “Die man zal doodgaan. Doodsteken.”, blijkt ook dat verdachte zich bewust was van deze aanmerkelijke kans op de dood en dat haar opzet ook op dit gevolg gericht was.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de poging tot doodslag van [slachtoffer] .
Het verweer dat de raadsman heeft gevoerd ten aanzien van de bewijsuitsluiting behoeft geen verdere bespreking nu de rechtbank het ‘bovenhands’ steken niet nodig acht voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 3 mei 2024 te Amsterdam ter uitvoering van het misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven eenmaal met een mes in de borststreek van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 162 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de officier van justitie de oplegging van de bijzondere voorwaarden gevorderd zoals door de reclassering in haar rapport geadviseerd.
Daarbij heeft de officier een taakstraf gevorderd van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
7.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde straf te hoog is gelet op zijn standpunt dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen kan worden. Daarbij dient de straf gematigd te worden, gelet op de medische gesteldheid van verdachte en de zorg die zij vijf dagen per week draagt voor haar kleinzoon.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van haar goede vriend [slachtoffer] , met wie zij een dochter heeft. Zij heeft met een keukenmes [slachtoffer] in zijn borst gestoken. Dit is een bijzonder ernstig feit. Zij heeft hiermee de onaantastbaarheid van het lichaam geschonden. Verdachte mag van geluk spreken dat [slachtoffer] de steek in zijn borst heeft overleefd. Ten tijde van het feit was de dochter van verdachte en [slachtoffer] in huis. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat zij dit feit heeft gepleegd, in het bijzonder in het bijzijn van haar dochter. De dochter heeft moeten meemaken dat haar ouders zowel de dader als het slachtoffer zijn van een bijzonder ernstig levensdelict en heeft mogelijk ook voorkomen dat het feit verder uit de hand is gelopen door het mes van verdachte af te pakken en de politie te bellen.
Strafverminderende omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 24 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank zal het strafblad van verdachte dan ook niet in strafverzwarende of strafverminderende zin mee laten wegen bij de straftoemeting.
De rechtbank houdt in haar straftoemeting in strafverminderende zin rekening met het gegeven dat het slachtoffer geen aangifte heeft gedaan en dat niet is gebleken dat hij medische beperkingen heeft opgelopen. Verder weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat zij en [slachtoffer] weer samenwonen. Tot slot zal de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de taakstraf die zij zal opleggen, rekening houden met de slechte medische gesteldheid van verdachte.
Straf
Gelet op voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 173 waarvan 100 dagen voorwaardelijk met aftrek en een proeftijd van twee jaar passend en geboden. De rechtbank zal hierbij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden opleggen. Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 60 uur passend en geboden.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp beslag genomen:
1 STK Mes (Vleesmes) met goednummer: PL1300-2024104028-6497530.
Nu met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte feit is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 36b, 36c en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
173 (honderddrieënzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte van
100 (honderd) dagenvan deze gevangenisstraf
niet ten uitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich op afspraak bij Reclassering Inforsa op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door FAZ (Forensisch Ambulante Zorg) van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Voorwaarde daarbij is dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
30 (dertig) dagen.
Beslag
Verklaart verbeurd:
1. STK Mes (Vleesmes) met goednummer: PL1300-2024104028-6497530.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. C.W. Bianchi en J. Thomas, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.T. Lo Dico, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.