ECLI:NL:RBAMS:2024:8741

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
13/334135-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van detentieomstandigheden in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 november 2024 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Bydgoszcz, Polen. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot overlevering van de opgeëiste persoon, omdat er geen gewijzigde omstandigheden waren die de detentieomstandigheden in Polen verbeterden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, en dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft de procedure beëindigd op grond van artikel 11, vierde lid, van de Overleveringswet (OLW). De zaak heeft een complexe procesgang gekend, met meerdere zittingen en tussenuitspaken waarin de rechtbank aanvullende informatie heeft opgevraagd over de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft herhaaldelijk de termijn voor uitspraak verlengd, maar concludeerde uiteindelijk dat de informatie van de Poolse autoriteiten onvoldoende was om het risico op schending van de grondrechten weg te nemen. De rechtbank heeft de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon opgeheven en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/334135-23
Datum uitspraak: 14 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 18 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
6 juli 2020 door
the Circuit Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeeiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorte plaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 8 februari 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. S. de Goede, advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is geschorst om enerzijds aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit betreffende de toetsing aan artikel 12 OLW af te wachten en anderzijds om de raadsman in de gelegenheid te stellen aanvullende documenten te verzamelen ten behoeve van het gelijkstellingsverweer.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Zitting 29 februari 2024
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB – met toestemming van partijen – in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 29 februari 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is gesloten.
(Tussen)uitspraak van 13 maart 2024 [3]
De rechtbank heeft de overlevering geweigerd voor zover het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van de bij het verzamelvonnis met referentie
II K 430/18opgelegde vrijheidsstraffen die zijn opgelegd wegens de in het EAB genoemde feiten I t/m V. Het onderzoek ter zitting is daarnaast heropend onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd ten aanzien van het deel van het EAB dat strekt tot de vervolging van de opgeëiste persoon ten aanzien van de in het EAB genoemde feiten VI tot en met VIII.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting van 9 april 2024
De behandeling van het EAB is ter zitting hervat in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de door de rechtbank geformuleerde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de detentieomstandigheden voor voorlopig gedetineerden in Polen in het Poolse
remand regime. Deze vragen dienen om na te gaan of – in het licht van het CPT rapport van 22 februari 2024 [4] – een algemeen gevaar moet worden aangenomen voor gedetineerden die in Polen in voorlopige hechtenis zitten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 30 april 2024
De behandeling van het EAB is ter zitting hervat in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman,
mr. S. de Goede, en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is geschorst om de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit af te wachten op de door de rechtbank geformuleerde vragen over de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeaangezien er nog geen vertaalde reactie beschikbaar was.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 29 mei 2024
De behandeling van het EAB is ter zitting hervat in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Tussenuitspraak 12 juni 2024
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting heropend en voor onbepaalde tijd geschorst ten aanzien van het deel van het EAB dat strekt tot de vervolging van de opgeëiste persoon ten aanzien van de in het EAB genoemde feiten VI tot en met VIII, teneinde door tussenkomst van de officier van justitie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de onder 4 van die tussenuitspraak geformuleerde vragen voor te leggen. Dit om te kunnen beoordelen of het aangenomen algemene reële gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het Poolse
remand regime, ten aanzien van de opgeëiste persoon kan worden weggenomen.
Zitting 26 juni 2024
De behandeling van het EAB is ter zitting hervat in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. S. de Goede, advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst om de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit op de gestelde vragen over de detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon in Polen af te wachten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Voorts heeft de rechtbank het bevel gevangenhouding geschorst tot aan de uitspraak.
Raadkamerzittingen 31 juli 2024 en 30 augustus 2024
De rechtbank heeft op bovengenoemde data nogmaals de termijn waarbinnen zijn op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 2 oktober 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 2 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. S. de Goede, advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de beslistermijn op grond van artikel 22, vierde lid onder b, OLW met dertig dagen verlengd en heeft de geschorste gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW met dezelfde termijn verlengd.
Tussenuitspraak 16 oktober 2024
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting heropend en voor onbepaalde tijd geschorst ten aanzien van het deel van het EAB dat strekt tot de vervolging van de opgeëiste persoon ten aanzien van de in het EAB genoemde feiten VI tot en met VIII, en op grond van artikel 11, tweede lid, OLW een niet meer te verlengen redelijke termijn van 30 dagen gesteld om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen alsnog nadere informatie te verstrekken die het vastgestelde individuele gevaar wegneemt.
Zitting 14 november 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 14 november 2024, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. S. de Goede, advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.(Tussen)uitspraak van 13 maart 2024

Het EAB ziet op een executiedeel en op een vervolgingsdeel.
Wat het executiedeel betreft, heeft de rechtbank in de (tussen)uitspraak van 13 maart 2024 de overlevering geweigerd voor zover het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van de bij het verzamelvonnis van het
District Court in Świecievan 18 oktober 2018 met referentie IIK 430/18 opgelegde vrijheidsstraffen, die zijn opgelegd wegens de in het EAB genoemde feiten I t/m V. De uitspraak van 13 maart 2024 betreft ten aanzien van dit gedeelte van het EAB een einduitspraak.
Voor het deel van het EAB dat strekt tot de vervolging van de opgeëiste persoon van de in het EAB genoemde feiten VI tot en met VIII heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB, de strafbaarheid van de feiten, het verzoek van de opgeëiste persoon om hem gelijk te stellen met een Nederlander in de zin van artikel 6 OLW en de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 7 OLW al beoordeeld.
De overwegingen 3 tot en met 7 van de tussenuitspraak dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Polen

De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [5]
Deze vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimewaar hij zal worden gedetineerd. De mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van schending van de grondrechten van deze opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten. [6]
Hierom heeft de rechtbank in de tussenuitspraak van 12 juni 2024 in de zaak van de opgeëiste persoon het onderzoek heropend en geschorst om het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen om de volgende vragen met betrekking tot de Poolse detentieomstandigheden in
remand regimesaan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het Huis van Bewaring?
Zo ja, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven?
Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, daaraan voorafgaand altijd toestemming zal moeten vragen?
Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
Hoeveel vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) heeft de opgeëiste persoon in een meerpersoonscel?
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 16 oktober 2024 vastgesteld dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggennomen, omdat er geen antwoorden waren ontvangen op de vragen die in de tussenuitspraak van 12 juni 2024 in de zaak van de opgeëiste persoon waren gesteld. De rechtbank is er daarom van uitgegaan dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestond als de overlevering zou worden toegestaan. De rechtbank heeft daarop op grond van artikel 11, tweede lid, OLW de beslissing over de overlevering aangehouden en een niet meer te verlengen redelijke termijn van 30 dagen gesteld om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen alsnog nadere informatie te verstrekken die het vastgestelde individuele gevaar wegneemt.
Bij brief van 22 oktober 2024 heeft
the Regional Court in Bydgoszcz, III Criminal Divisonde gestelde vragen als volgt beantwoord:
The initial place of detention of the wanted person after the surrender depends on where the person is handed over. Most probably, the place of detention of [opgeeiste persoon] after his transfer to the authorities will be the Detention Center Warsaw-Służewiec or the Detention Center Warsaw Białołęka. After a short period of time, he will be transported in accordance with the regionalization of detention. The wanted person remains at the disposal of the District Public Prosecutor’s Office in Tuchola as a temporary detainee in the case files reference number PR I Ds. 676/2018, and therefore it will be the Penitentiary Institution in Koronowo the External Branch in Chojnice.
The information attached in Appendix II and Appendix III with respect to the answers to the aforementioned questions 1 and 3 is also applicable to [opgeeiste persoon] .
At present, it is not possible to determine in which exact living cell [opgeeiste persoon] would be detained, and thus whether the personal space for him would be at least 4 m2, excluding sanitary facilities. However, according to the article 110 paragraph 2 of the Law of June 06, 199, the Executive Criminal Code, the area of a living cell per one detainee is not less than 3 m2. In addition, the detainees are housed in multi-occupancy living cells (from 2 to 7 convicted persons).
Temporary detainees, in particular, have the right to at least an hour’s walk outside their cells, and the opportunity to participate in organized cultural and educational activities outside their cells, in the ward’s common room, according to the established schedule. They can also participate in religious services on Saturdays and holidays. In addition, they can attend meetings with representatives of churches and other religious associations, and religious education from Monday to Saturday from 09:30 a.m. to 04:00 p.m., excluding the hours set aside for eating meals. They also have the right to take baths outside of their cells (according to an established schedule), perform work, visit an educator, psychologist or doctor as well as visitation and use coin-box telephone sets.
The length of duration of the procedure for obtaining permission to use a telephone and receive visitors at the Penitentiary Institution in Koronowo External Ward in Chojnice depends on the length of the time it takes for an order to grant permission from the disposing authority at whose disposal the temporary detainee remains. In the case where a temporary detainee remains at the disposal of several authorities, the consent of each of them is required, unless the authorities order otherwise.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. In de aanvullende informatie van 22 oktober 2024 in onderhavige zaak wordt vermeld dat de gedetineerden in een meerpersoonscel over niet minder dan 3 m2 persoonlijke ruimte zullen beschikken, terwijl de rechtbank uitgaat van een ondergrens van 4 m2 in meerpersoonscellen. Ook wordt niet aangegeven of de genoemde 3 m2 exclusief sanitair is. Verder is op basis van de aanvullende informatie onvoldoende duidelijk hoeveel tijd buiten de cel kan worden verbleven. Evenmin is duidelijk binnen welke termijn contact met de buitenwereld kan worden bewerkstelligd. Het individuele gevaar wordt door de aanvullende informatie dan ook niet weggenomen en bij deze stand van zaken valt een verandering van de situatie op korte termijn niet te verwachten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat de aanvullende informatie van 22 oktober 2024 voldoende is om het gevaar van mensenrechtenschending voor de opgeëiste persoon weg te nemen. De gedetineerde heeft minimaal één uur per dag de mogelijkheid om te wandelen buiten de cel en daarnaast bestaat de mogelijkheid om deel te nemen aan verschillende activiteiten. Uit de aanvullende informatie volgt dat de genoemde 3 m2 persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel exclusief sanitair is, omdat in de informatie staat dat het gaat om de
‘living cell’.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank herhaalt dat het kernpunt van het eerder vastgestelde individuele gevaar ziet op – kort gezegd – enerzijds het feit dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd (en niet 4 m2, zodat uitgegaan moet worden van persoonlijke ruimte tussen de 3 en 4 m2) en anderzijds op het feit dat hierbij als bijkomende slechte omstandigheid wordt meegewogen dat voorlopig gedetineerden onvoldoende uren buiten de cel kunnen doorbrengen (gelet op onder meer de bevindingen zoals beschreven in het CPT-rapport van 22 februari 2024 [7] en het feit dat de verstrekte aanvullende informatie onvoldoende
garantiegeeft dat toch voldoende uren buiten de cel kunnen worden doorgebracht)
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de bij brief van 22 oktober 2024 ontvangen antwoorden voldoende aanleiding geven om aan te nemen dat het vastgestelde individuele gevaar is weggenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is door de Poolse autoriteiten onvoldoende concreet antwoord gegeven op de voorgelegde vragen, zodat geen sprake is van wijziging van de omstandigheden en het reële gevaar dus niet binnen een redelijke termijn kan worden uitgesloten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor de opgeëiste persoon is niet meer dan 3 m2 persoonlijke ruimte gegarandeerd, terwijl – behoudens een wandeling van een uur per dag – geen duidelijke garanties zijn verstrekt ten aanzien van het aantal uren dat de opgeëiste persoon buiten zijn cel kan verblijven. Hoewel uit de ontvangen antwoorden blijkt dat er verschillende culturele en educatieve activiteiten zijn waaraan de opgeëiste persoon kan deelnemen, is voor de vermelde activiteiten niet beschreven hoe vaak en hoelang daaraan kan worden deelgenomen. Daarnaast blijkt uit de ontvangen antwoorden dat voor elk bezoek en telefonisch contact toestemming moet worden verkregen van een of meer autoriteiten, terwijl niet concreet is gemaakt hoelang een dergelijke toestemmingsprocedure duurt.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan het reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon alsnog is uitgesloten.
Om die reden wordt aan het EAB geen gevolg gegeven, wat inhoudt dat de rechtbank de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering. Hierdoor wordt de overleveringsprocedure beëindigd. [8]

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op schending van zijn grondrechten, wordt op grond van artikel 11, vierde lid, OLW in samenhang met artikel 28, derde lid, OLW geen gevolg gegeven aan het EAB.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

7.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet ontvankelijk in haar vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW ten aanzien van het deel van het EAB dat strekt tot de vervolging van de opgeëiste persoon (ten aanzien van de in het EAB genoemde feiten VI tot en met VIII).
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeeiste persoon].
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT).
5.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.
6.Artikel 11, tweede lid, OLW.
8.Zie artikel 28, derde lid, OLW.