Bij tussenvonnis van 17 oktober 2023 is vastgesteld dat uit de schermafdrukken die door eiseres als productie zijn overgelegd niet is op te maken of de link rechtstreeks verwijst naar de algemene voorwaarden die op de overeenkomst van toepassing zijn. Daardoor is niet vast komen te staan dat deze link gedaagde in staat stelt de bedoelde aan hem persoonlijk gerichte informatie op te slaan, dat de inhoud ervan niet door eiseres kan worden gewijzigd en de drager gedaagde de mogelijkheid biedt om deze informatie ongewijzigd weer te geven. Eiseres is in de gelegenheid gesteld haar stellingen op dit punt nader toe te lichten en met stukken te onderbouwen.
Eiseres voert bij akte aan - kort samengevat en voor zover van belang - dat gedaagde de verzekering via de website van Zilveren Kruis in juni 2022 heeft afgesloten. Gedaagde wordt op deze website via de link zk.nl./voorwaarden automatisch doorgelinkt naar https://www.zilverenkruis.nl/consumenten/vergoedingen/downloads. Op deze website kan een verzekerde de relevante polisvoorwaarden als pdf-bestand downloaden door op de link
Voorwaarden Basis Budget en Zeker en Exclusief en aanvullende verzekeringen (PDF)te klikken.
Op 13 november 2022 ontving gedaagde bericht dat haar zorgverzekering zou worden geprolongeerd. Op het polisblad staat de tekst:
In de polisvoorwaarden leest u waarvoor u verzekerd bent. Ook deze polisvoorwaarden staan op zk.nl/voorwaarden en ook dit pdf-bestand is te downloaden en biedt de mogelijkheid om de opgeslagen informatie ongewijzigd weer te geven. Eiseres legt ter toelichting een screenshot van de betreffende webpagina uit 2022 en 2023 over.
Eiseres stelt voorts dat zij haar voorwaarden niet kan wijzigen. Zij moet haar voorwaarden ieder jaar voorafgaand aan het jaar dat ze gelden ter toetsing voorleggen aan de Nederlandse Zorg autoriteit (NZa). Die moet de polisvoorwaarden goedkeuren en daarna zijn wijzigingen, behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden, niet meer mogelijk. In dergelijke uitzonderlijke omstandigheden wordt bovendien, op grond van artikel 7:940 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een nieuw overstapmoment gecreëerd. Van die tussentijdse wijzigingen moet zij verzekerden informeren.
Hoewel niet is komen vast te staan dat de link op de website van eiseres rechtstreeks verwijst naar de aan gedaagde persoonlijk gerichte informatie, is gelet op de door eiseres gestelde omstandigheden voorlopig voldoende aannemelijk dat gedaagde de op de overeenkomst van toepassing zijnde voorwaarden kan opslaan zonder dat eiseres de inhoud daarna kan wijzigen. De door eiseres gestelde omstandigheid dat zij na goedkeuring van de algemene voorwaarden door de NZa deze voorwaarden niet meer kan wijzigen, biedt naar het oordeel van de kantonrechter vooralsnog voldoende waarborg dat aan de vereisten van het Bawag arrest, HvJ EU ECLI:EU:C:2017:38 en het Content Services arrest HvJ EU ECLI:EU:C:2017:38 is voldaan.
Op het polisblad staan de maandelijks te betalen premie basisverzekering, de premie aanvullende verzekeringen (aanvullend en aanvullend tand basis) en het eigen risico vermeld. De gevorderde achterstallige premie en het bedrag aan eigen risico zijn gebaseerd op kernbedingen van de overeenkomst, zij zien namelijk op het eigenlijk voorwerp van de overeenkomst. Ambtshalve toetsing van deze bedingen is gelet op artikel 4 lid 2 van de richtlijn alleen aan de orde als ze niet duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. Dat zijn ze wel, zodat de bedingen zijn uitgezonderd van de richtlijn. Dat maakt dat de gevorderde hoofdsom met betrekking tot de premie van de basis- en aanvullende verzekering en het eigen risico van in totaal € 1.309,24 toewijsbaar is.
De overige bepalingen van de verzekeringsvoorwaarden die voor de onderhavige vordering van belang zijn, omdat eiseres er een beroep op doet of er een beroep op kan doen, zijn geen kernbedingen en dienen ingevolge de richtlijn wel getoetst te worden op oneerlijkheid. Bij tussenvonnis van 25 juli 2023 is het incassobeding dat onder artikel 9.2 van de algemene voorwaarden 2022 en 2023 is vermeld, als vermoedelijk oneerlijk beoordeeld. Eiseres is in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over dit vermoeden en het voornemen het beding ambtshalve te vernietigen.
Eiseres stelt dat er geen grond is voor het ambtshalve toetsen van het incassobeding. Het incassobeding maakt geen onderdeel uit van de rechtsstrijd, want eiseres heeft zich er nooit op beroepen en gedaagde heeft nooit te kennen gegeven dat zij het beding wil vernietigen. Het gaat volgens eiseres daarom te ver als de kantonrechter het beding ambtshalve toetst.
Indien en voor zover wel aanleiding is voor ambtshalve toetsing van het incassobeding is dit beding, volgens eiseres, niet oneerlijk. Met het incassobeding is niet beoogd af te wijken van dwingende wetsbepalingen; het doel is de verzekerde te waarschuwen voor extra kosten, aldus eiseres.
Ten aanzien van het primaire standpunt van eiseres wordt overwogen dat de omstandigheid dat eiseres zich nooit op het beding heeft beroepen, niet aan ambtshalve toetsing daarvan in de weg staat. Dat volgt uit het Gupfinger-arrest: ook wanneer uitsluitend een beroep wordt gedaan op een bepaling van nationaal recht, dat van toepassing zou zijn als het oneerlijke beding niet in de overeenkomst was opgenomen, moet dat beding waarop een beroep zou
kunnenworden gedaan op oneerlijkheid worden getoetst. Alleen op die manier wordt bereikt dat oneerlijke bedingen uit overeenkomsten met consumenten verdwijnen. Voor het stellen van vragen aan de Hoge Raad op dit punt is dan ook geen aanleiding.
Nu eiseres een beroep had kunnen doen op het beding, daargelaten dat eiseres daarop een beroep heeft gedaan, gaat de kantonrechter dan ook over tot toetsing van het beding. Het incassobeding bestaat aan de ene kant uit een bepaling met betrekking tot invorderings- en administratiekosten en aan de andere kant uit een bepaling met betrekking tot wettelijke rente. Nu deze bepalingen geen zodanig verband met elkaar hebben dat zij niet van elkaar kunnen worden gescheiden zonder de inhoud van het gehele beding te herzien, worden deze twee bepalingen afzonderlijk getoetst, HvJ EU 23 november 2023, ECLI:EU:C:2023:911 (Provident Polska S.A. ov 96,verklaring voor recht onder 3).
11. Anders dan eiseres subsidiair betoogt, is het beding niet louter informatief. Met de tekst: “kunnen wij administratiekosten, invorderingskosten (waaronder incassokosten)” wordt namelijk ook een mogelijkheid gecreëerd om méér dan de wettelijke buitengerechtelijke incassokosten bij consument in rekening te brengen.
De bedongen invorderingskosten en administratiekosten zijn niet gespecifieerd, zodat niet duidelijk is hoe hoog de kosten zijn die in rekening zullen of kunnen worden gebracht, noch wordt er een maximum aan verbonden. Weliswaar stelt eiseres dat het haar te doen is geweest de consument te waarschuwen voor kosten waarvoor een wettelijke basis bestaat, maar door deze wijze van formuleren heeft het beding een aanzienlijk bredere strekking dan slechts de kosten die op grond van de wet zijn te vorderen. Incassokosten wordt immers als één van de voorbeelden genoemd, naast administratie- en invorderingskosten. Nu eiseres zichzelf met het beding de mogelijkheid heeft gegeven om bij de consument kosten in rekening te brengen, zonder maximum en zonder dat hiervoor een geldige reden in het beding staat, is sprake van een aanzienlijke verstoring van de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst ten nadele van de consument. Dat eiseres zich in de praktijk niet op het beding beroept of dat zij een ‘vangnetbepaling’ in artikel 1.1 van de polisvoorwaarden heeft opgenomen waarin staat dat als een verschil bestaat tussen de (interpretatie van de) verzekeringsvoorwaarden en de wet, de wet prevaleert, is voor de toets of een beding oneerlijk is niet relevant. Het incassobeding zelf is op grond van het voorgaande oneerlijk, zodat het buiten toepassing moet worden gelaten. Terugvallen op de wettelijke regeling met betrekking tot de incassokosten is in dat geval niet meer mogelijk, zie HvJ EU 27 januari 2021, ECLI:EU:2021:68 (Dexia) en HR 10 februari 2023, ECLI:NL:2023:198 (Kinderopvang). Het meer subsidiaire standpunt van eiseres dat artikel 6:96 lid 5 BW van dwingend recht is en dus niet onder het herzieningsverbod valt en daarom niet buiten toepassing kan worden gelaten faalt daarmee ook.
11. Het meest subsidiaire standpunt van eiseres dat kan haar evenmin baten. Dat het in rekening kunnen brengen van buitengerechtelijke kosten uitsluitend in het voordeel van de consument is, zoals eiseres stelt, is onduidelijk. Het gaat immers om extra kosten die de handelaar op eenvoudige wijze bij een consument in rekening kan brengen (door het versturen van één brief), zodat het betoog van eiseres dat de wetgeving enkel rechten verschaft aan de consument niet opgaat. De lijn in de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie is ook in dit verband duidelijk: als sprake is van een oneerlijk beding moet het beding worden vernietigd en krijgt de handelaar op dat punt niets. Daarmee verenigt zich niet dat de handelaar via een omweg alsnog ‘het mindere’ op grond van de wet verkrijgt. Voor vragen aan de Hoge Raad is dan ook geen reden.