ECLI:NL:RBAMS:2025:1243

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
13/005507-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 18-jarige man voor openlijke geweldpleging tijdens rellen in Amsterdam

Op 27 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 18-jarige man, die op 11 november 2024 betrokken was bij openlijke geweldpleging op en rond Plein ’40-’45 in Amsterdam. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot 120 uur werkstraf en 1 maand voorwaardelijke jeugddetentie. Tijdens de rellen, die plaatsvonden na oproepen op sociale media, heeft de verdachte deelgenomen aan geweld tegen een persoon, waarbij hij deze heeft geslagen en getrapt terwijl deze op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ondanks dat hij niet bij alle geweldshandelingen betrokken was. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij deze incidenten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers, evenals de maatschappelijke onrust die door de rellen is veroorzaakt. De rechtbank heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De vordering van de benadeelde partij voor immateriële schade is toegewezen, terwijl andere vorderingen zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/005507-25
Datum uitspraak: 27 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. R. Leuven en mr. J.I.P. Hofstee (hierna: de officieren van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y. Karga, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 11 november 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen, te weten een persoon (aangifte onder nummer 05590086), een politieagent (T-1351), een chauffeur en inzittenden van een bus (R-net), een bestuurder en conducteur van een tram (GVB), en tegen goederen, te weten een restaurant ([naam restaurant]), een bus (R-net), een tram (GVB) en een bestelwagen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Het geweld is gepleegd door een groep waar verdachte onderdeel van was. Daarnaast heeft verdachte een bijdrage van voldoende gewicht aan het geweld geleverd door een persoon te slaan en te trappen, terwijl die persoon op de grond lag.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken. Niet kan worden bewezen dat verdachte in vereniging geweld heeft uitgeoefend tegen een politieagent, een chauffeur en inzittenden van een R-net bus, een trambestuurder, een tramconducteur, een restaurant [naam restaurant], een R-net bus, een tram en een bestelwagen. Verdachte was ten tijde van deze incidenten niet op of rondom Plein ’40-’45 of de Slotermeerlaan aanwezig. Daarnaast is er geen sprake geweest van één en dezelfde groep, waardoor voornoemd geweld niet aan verdachte kan worden toegerekend. Bovendien heeft hij geen opzet gehad op voornoemd geweld. Ook moet verdachte partieel worden vrijgesproken van het gooien van een voorwerp naar het hoofd van aangever ‘05590086’, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte dit heeft gedaan.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de openlijke geweldpleging. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Openlijke geweldpleging
Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld gepleegd in vereniging, dat voor derden zichtbaar was of had kunnen zijn. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust heeft samengewerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage’ aan de openlijke geweldpleging heeft geleverd. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen. De enkele omstandigheid dat de verdachte aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het geweld op en rondom Plein ’40-’45 en de Slotermeerlaan op 11 november 2024 één geheel van geweldshandelingen is geweest dat in vereniging door steeds dezelfde groep jongeren is gepleegd. Daarmee is sprake van openlijke geweldpleging. Deze openlijke geweldpleging bestaat uit verschillende incidenten die elkaar in relatief korte tijd hebben opgevolgd, te weten de brandstichting bij het restaurant Address (19.43 uur), de vernieling van een bestelwagen (19.49 uur), mishandeling van een man (19.55 uur), vernieling van een R-net bus (19.57 uur), vernieling van een tram (19.58 uur) en mishandeling van een motoragent (omstreeks 20.00 uur).
Bijdrage verdachte
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte hieraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aanwezig was op Plein ’40-’45 en daar geweldshandelingen heeft gepleegd. Zo heeft hij een man, aangever ‘05590086’, vastgepakt toen deze werd belaagd door een aantal jongeren, hem een klap gegeven en, terwijl aangever op de grond lag en werd geschopt door meerdere jongeren, ook nog meerdere keren getrapt. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte geleverde bijdrage aan het openlijk geweld tegen aangever ‘05590086’ van voldoende gewicht is. Uit voornoemde geweldshandelingen volgt dat verdachte opzet heeft gehad op de openlijke geweldpleging bestaande uit openlijk geweld tegen aangever ‘05590086’.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich op 11 november 2024 schuldig heeft gemaakt aan een openlijke geweldpleging tegen een persoon, op Plein ’40-’45 in Amsterdam.
Dat verdachte niet alle met betrekking tot het openlijk geweld tegen deze aangever ten laste gelegde geweldshandelingen heeft gepleegd, zoals het gooien van een voorwerp naar het hoofd van aangever ‘05590086’, maakt niet dat verdachte daarvan partieel wordt vrijgesproken gelet op het hiervoor beschreven beoordelingskader. Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is immers niet vereist dat iedere dader afzonderlijk in dezelfde mate heeft bijgedragen aan het gebruik van geweld.
Partiële vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende bewijs dat verdachte betrokken is geweest en/of een significante bijdrage heeft geleverd bij de overige ten laste gelegde geweldplegingen.
Verdachte heeft verklaard dat hij na de mishandeling van aangever ‘05590086’ naar huis is gegaan. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte tijdens de overige ten laste gelegde geweldshandelingen nog aanwezig was op of rondom Plein ’40-’45 of de Slotermeerlaan en onderdeel uitmaakte van de groep die daar het openlijk geweld pleegde. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken, namelijk van de openlijke geweldpleging tegen een politieagent (T-1351), een chauffeur en inzittenden van een bus (R-net), een bestuurder en conducteur van een tram (GVB), en van de openlijk geweldpleging tegen goederen, te weten een restaurant ([naam restaurant]), een bus (R-net), een tram (GVB) en een bestelwagen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 11 november 2024 te Amsterdam, openlijk, te weten op Plein ‘40-’45, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon (aangifte onder nummer 05590086), welk geweld bestond uit het slaan en schoppen tegen het lichaam en het slaan tegen het hoofd van een persoon (aangifte onder nummer 05590086) ter hoogte van de Halal Fried Chicken en het gooien van een voorwerp naar diens hoofd (ZD 03).

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat toepassing van het jeugdstrafrecht gerechtvaardigd is. Zij hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 120 uur, en een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, zoals door de reclassering is geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen. Zij heeft daarnaast verzocht om te volstaan met oplegging van een werkstraf en geen voorwaardelijk jeugddetentie.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Op 11 november 2024 hebben er rellen plaatsgevonden op en rondom Plein ’40-’45. Deze hebben plaatsgevonden slechts drie dagen na de ernstige ongeregeldheden die zich in Amsterdam voordeden na de voetbalwedstrijd Ajax - Maccabi Tel Aviv en die niet alleen in Amsterdam, maar ook nationaal en internationaal een schok hebben teweeggebracht en gevoelens van onrust en angst hebben veroorzaakt. Hiervoor is zeer veel (sociale) mediabelangstelling geweest. De ontstane gespannen sfeer van onrust en onzekerheid was nog niet over toen, op social media, actief werd opgeroepen tot deelname aan ordeverstoring op Plein ’40-’45 op 11 november 2024. Tijdens de daadwerkelijke rellen op die datum heeft vervolgens een grote groep van bijeengekomen jongeren in een kort tijdsbestek veel en redeloos geweld gebruikt. Dit geweld heeft zich zowel gericht tegen goederen als ook tegen personen. Zo is een toevallige voorbijganger, die één van de jongens terecht aansprak op het tijdens de rellen optillen van een dranghek, door een groep van uiteindelijk wel 15 personen en onder het toeziend oog van diverse andere relschoppers, hard in elkaar geslagen en getrapt. Ook toen het slachtoffer op de grond lag, werd er nog steeds tegen hem aan getrapt. Ook hebben willekeurige passagiers en medewerkers van het GVB, die zich in de lijn 369 Rnet bus en de tram van lijn 7 bevonden, de geweldshandelingen moeten ondergaan, nu deze voertuigen met stenen en palen werden bekogeld en de ruiten van de voertuigen braken. Verder is een motoragent, zittend op en de situatie observerend vanaf zijn stilstaande motor, op een laffe manier aangevallen door hem van achteren te besluipen en onverhoeds een klap op zijn achterhoofd te geven, terwijl hij gewoon zijn werk stond te doen. Daarnaast heeft de groep aanzienlijke materiële schade aangericht aan een restaurant, een tram, een Rnet bus en een bestelbus.
De rechtbank acht de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging zeer ernstig en kwalijk. Nu deze plaatsvond slechts enkele dagen na de rellen rond de wedstrijd Ajax – Maccabi Tel Aviv was de maatschappelijke impact van het geweld en het groepsgedrag extra groot. Dergelijke delicten versterken de in de maatschappij bestaande gevoelens van onrust, angst en onveiligheid, zeker nu alle incidenten gepleegd zijn in de openbare ruimte en in het zicht van omstanders. Dat de openlijke geweldpleging veel impact heeft gehad volgt onder meer duidelijk uit verklaringen van de betrokken slachtoffers. Zo heeft de buschauffeur verklaard dat de passagiers in zijn bus schreeuwden en in paniek waren en dat het wel oorlog leek. Twee weken na het incident had hij er nog steeds last van. De trambestuurder en tramconducteur waren niet in staat om zelf een verklaring af te leggen vanwege de impact die de gebeurtenissen op hen hebben gehad. Uit het verzoek tot schadevergoeding van het slachtoffer van de mishandeling volgt dat hij zowel fysiek als psychisch letsel heeft opgelopen en nog steeds nadelige lichamelijke en geestelijke gevolgen van de mishandeling ondervindt. De verklaringen zijn grotendeels anoniem ingediend vanwege de angst voor represailles. De eigenaar van de bestelbus heeft geen aangifte durven doen. Daarnaast heeft de openlijke geweldpleging afbreuk gedaan aan het gezag van de politie op straat, nu een motoragent is geslagen en een video daarvan wijd is verspreid op het internet, met de kennelijke gedachte daarmee weg te kunnen komen.
De rechtbank stelt voorop dat niet is bewezen dat verdachte aan alle bovengenoemde geweldshandelingen heeft deelgenomen en dat de rechtbank daarmee in het voordeel van verdachte rekening houdt. Het handelen van verdachte moet echter wel in de context van de rellen, zoals die hebben plaatsgevonden, worden beoordeeld. Verdachte maakte deel uit van de groep jongeren die openlijk geweld tegen een persoon heeft gepleegd. Hij heeft niet alleen bijgedragen aan een getalsmatige versterking van de groep, maar heeft ook zelf actief geweldshandelingen gepleegd door die persoon te slaan en schoppen. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Verdachte heeft door zijn handelswijze geen blijk gegeven de openbare orde en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer te respecteren.
Ter terechtzitting van 13 februari 2025 heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd waaruit tevens blijkt dat hij zijn eigen handelen afkeurt. Hiermee neemt verdachte verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. De rechtbank houdt hiermee rekening in het voordeel van verdachte.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 3 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in 2023 voor een geweldsdelict is veroordeeld, te weten een bedreiging met zware mishandeling. De rechtbank houdt hiermee rekening in het nadeel van verdachte.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 11 februari 2025. Hierin is gerapporteerd dat er ten aanzien van verdachte sprake is van een delictpatroon. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. Verdachte heeft een stabiele huisvesting, volgt een opleiding gecombineerd met werk en woont met zijn moeder in [woonplaats] . Zijn vader, oma en broers zijn bij verdachte betrokken. Er zijn geen onoverkomelijke financiële problemen en er is geen sprake van middelengebruik. De woonomgeving en het sociaal netwerk zijn in relatie tot de openlijke geweldpleging delictgerelateerd. Daarnaast heeft hij keuzes gemaakt zonder na te denken over de gevolgen daarvan en mee te gaan in het gedrag van anderen, waardoor hij uit boosheid reactieve agressie heeft getoond. Verdachte wordt door referenten echter omschreven als normaliter een rustige en timide jongen. Gelet op het voorgaande, de jonge leeftijd van verdachte en omdat er in het schorsingstoezicht nog geen aandacht is geweest voor delictpreventie, wordt geadviseerd om bij bewezenverklaring het schorsingstoezicht voort te zetten middels een toezicht bij een voorwaardelijke veroordeling
Verder wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen met voorzetting van het toezicht bij de volwassenenreclassering. Er is geen sprake van een licht verstandelijke beperking bij verdachte, hij is in staat om zijn eigen gedrag te organiseren en hij vertoont geen kinderlijker gedrag dan men zou verwachten van zijn kalenderleeftijd. Wel is waargenomen dat verdachte ten aanzien van justitiecontacten de risico’s van eigen handelen niet altijd goed inschat, er sprake is van het maken van impulsieve keuzes en enige beïnvloeding door vrienden. De reclassering ziet derhalve enige gebrekkige handelingsvaardigheden. Verdachte neemt daarnaast actief deel aan het gezin, lijkt ontvankelijk voor de sociale, emotionele of praktische ondersteuning door volwassenen en is het continueren van de schoolgang/dagbesteding daarnaast noodzakelijk.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Verdachte was bij aanvang van het plegen van de feiten 18 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe aanleiding geven.
Op basis van het voornoemde reclasseringsadvies zal de rechtbank toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht en het jeugdstrafrecht toepassen.
Strafoplegging
Uitgaande van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor het jeugdstrafrecht (LOVS), wordt voor openlijke geweldpleging in beginsel een taakstraf opgelegd. De rechtbank acht deze oriëntatiepunten niet volledig passend in de context van de grootschalige rellen die zich op en rondom Plein ’40-’45 hebben voorgedaan op 11 november 2024. De ernst van de openlijke geweldpleging en van de gevolgen daarvan, waaronder de aanzienlijke maatschappelijk ophef die de rellen hebben veroorzaakt, zijn daarvoor te groot. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het specifieke aandeel van verdachte in de geweldshandelingen. Zoals hiervoor is beschreven, heeft verdachte een beperkte maar desalniettemin ernstige bijdrage geleverd aan het geweld. Verdachte dient, mede gelet op zijn jonge leeftijd, de juiste handvatten te krijgen om te voorkomen dat hij in de toekomst opnieuw strafbare feiten pleegt. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden. Hiermee krijgt verdachte een kans om gedurende de proeftijd met behulp van de reclassering zijn leven op een andere manier in te richten.
De rechtbank acht het verder van belang dat verdachte de ernst van zijn strafbare gedrag inziet en ervaart dat hieraan consequenties zijn verbonden. Om deze reden legt de rechtbank aan verdachte ook een onvoorwaardelijke strafdeel op. Alhoewel de rechtbank, anders dan door de officieren van justitie gevorderd, verdachte partieel vrijspreekt van een groot deel van de ten laste gelegde feiten, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de door de officieren van justitie gevorderde strafeis. Dat heeft met name te maken met de ernst van de geweldshandelingen waar verdachte wel aan heeft meegedaan.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 120 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand passend en geboden.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1.
De vordering van de benadeelde partij ‘ZD 03 05590086’
De benadeelde partij ‘ZD 03 05590086’ vordert € 2.650,44 aan vergoeding van materiële schade en € 4.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het anoniem indienen van een vordering benadeelde partij moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van die benadeelde partij. Indien de rechtbank de benadeelde partij zijn vordering ontvankelijk verklaart, dan moet die vordering voor zover die ziet op de materiële schade van de bril, de jas en de broek worden afgewezen, omdat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Voor wat betreft de materiële schade van het verlies van het eigen risico en de verlofdagen heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering nietontvankelijk te verklaren danwel af te wijzen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze schade moet worden gematigd.
8.1.2.
Het oordeel van de rechtbank
Anonimiteit
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het mogelijk is om anoniem een vordering als benadeelde partij in te dienen.
Sinds 1 oktober 2012 bestaat de mogelijkheid om aangifte onder nummer te doen. Deze mogelijkheid is bedoeld voor het slachtoffer die zijn anonimiteit wenst te bewaren.
Een benadeelde partij kan zich ter zake van zijn of haar vordering tot schadevergoeding voegen in het strafproces door gebruikmaking van een door de Minister van Justitie en Veiligheid vastgesteld formulier (art. 51g, eerste lid, Sr). Onder de rubriek 1A van dat formulier dient de benadeelde partij, als het gaat om een natuurlijk persoon, de volgende persoonsgegevens in te vullen: voornaam, achternaam en geboortedatum. De vraag is of de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering, nu hij hier slechts het nummer heeft ingevuld waaronder hij als aangever anoniem aangifte heeft gedaan. Anders dan door de raadsman betoogd, is de rechtbank van oordeel dat deze wijze van invullen van het schadevergoedingsformulier niet aan de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de weg staat. Wel moet de rechtbank beoordelen of de verdachte, door het anonimiseren van de persoonsgegevens van de benadeelde partij, in het algemeen en ten aanzien van de verschillende specifieke schadeposten in zijn verdediging is geschaad.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet zo dat verdachte in het algemeen in zijn verdedigingsrechten is geschaad doordat hij de naam en geboortedatum van de benadeelde partij niet kent. Voor zover dat belang gelegen zou zijn in het controleren of de benadeelde partij dezelfde persoon is als de aangever, biedt het systeem van voeging van een benadeelde partij voldoende waarborgen. Naast het voegingsformulier dat in het dossier komt, moet de benadeelde immers nog een tweede formulier aan de officier van justitie toezenden, waarop alle persoonsgegevens wel staan ingevuld. Nu de volledige persoonsgegevens van de aangever ook bekend zijn bij de officier van justitie, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gewaarborgd dat dit één en dezelfde persoon is. De rechtbank gaat er vanuit dat indien er een discrepantie zou bestaan tussen de gegevens van de benadeelde partij en die van de aangever, de officier van justitie het schadevergoedingsformulier niet in het strafdossier zou voegen.
Bij de beoordeling van de verschillende schadeposten zal de rechtbank weliswaar steeds ervoor moeten waken dat de verdachte door het ontbreken van persoonsgegevens van de benadeelde partij niet in zijn verdediging wordt geschaad, maar leidt de anonimiteit van de benadeelde partij op zichzelf nog niet tot zijn niet-ontvankelijkheid.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering.
Beoordeling
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de afzonderlijk gevorderde schadeposten voor toewijzing in aanmerking komen.
Voor de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij gelden niet de bewijs(minimum)regels van het Wetboek van Strafvordering, maar de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken. De beginselen van goede procesorde brengen met zich mee dat de verdediging moet kunnen controleren of de stukken met betrekking tot een benadeelde partij wel bij die benadeelde partij horen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat ter terechtzitting van 13 februari 2025 noch de benadeelde partij noch een gemachtigde namens de benadeelde partij is verschenen, waardoor de verdediging niet in staat was om vragen over de vordering te stellen.
Materiële schadevergoeding
De rechtbank is van oordeel, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging, dat de gevorderde materiële schadeposten met betrekking tot de bril (€ 762,-), de jas en broek (€ 900,-), de medische kosten 2024 (€ 86,83), het verlies van het eigen risico (€ 350,-) en de verlofdagen (€ 551,61) onvoldoende zijn onderbouwd. Door het ontbreken van persoonsgegevens op de overgelegde stukken kan, zonder nadere toelichting of bewijslevering, niet worden vastgesteld dat de gevorderde materiële schade is ontstaan als gevolg van het bewezenverklaarde. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom voornoemde gevorderde materiële schade nietontvankelijk verklaren.
Immateriële schadevergoeding
Voor toewijzing van immateriële schade kan onder meer een grondslag bestaan als de benadeelde partij is aangetast in zijn persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Van deze aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Niet kan worden vastgesteld dat bij de benadeelde partij geestelijk letsel is veroorzaakt door het bewezenverklaarde. Desondanks is de rechtbank in dit geval op grond van het dossier en de vordering tot schadevergoeding van oordeel dat de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij is immers slachtoffer geworden van een ernstige groepsmishandeling. Nadat de benadeelde partij een jongen corrigerend aansprak op zijn gedrag tijdens de openlijke geweldpleging op Plein ’40-’45 werd de benadeelde partij door zo’n 15 personen uit een groep van 20 à 25 personen aangevallen. De benadeelde partij kreeg daarbij een voorwerp tegen zijn hoofd gegooid. Ook werd hij geslagen en getrapt. Het trappen ging door terwijl de benadeelde partij op de grond lag. Het geweld stopte pas doordat er drie mannen tussen de benadeelde partij en de groep gingen staan. Gelet op het voorgaande is er sprake van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij.
De rechtbank vindt het gevorderde bedrag van € 4.000,- billijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 4.000,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voor het overige zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij nietontvankelijk verklaren.
SchadevergoedingsmaatregelDe rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.
8.2.
De vorderingen van de benadeelde partij GVB exploitatie B.V.
De benadeelde partij GVB exploitatie B.V. vordert met betrekking tot de tram € 45.905,38 en met betrekking tot de bus € 13.567,32 aan vergoeding van materiële schade telkens te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Alhoewel het parketnummer van de zaak van verdachte niet op de schadevergoedingsformulieren staat vermeld, moeten de vorderingen wel geacht te zijn ingediend in de zaak van verdachte. De formulieren zijn immers in het dossier van verdachte gevoegd en de gemachtigde heeft ter zitting de vorderingen toegelicht.
8.2.1.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vorderingen nietontvankelijk verklaren, omdat verdachte partieel wordt vrijgesproken van de openlijke geweldpleging tegen de tram en de Rnet bus. De schade aan de bus en de tram staat naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verwijderd verband van het door verdachte gepleegde openlijk geweld om in het kader van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 BW aan verdachte te kunnen worden toegerekend.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uur, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
1 (één) maand.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht:Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
  • Ambulante behandeling:Veroordeelde werkt, indien de toezichthouder dat geïndiceerd acht, mee aan een intake/diagnostiek en ambulante behandeling door Inforsa FAZ (het Forensisch Jeugdteam) of een soortelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Afhankelijk van de bevindingen van Inforsa en toezichthouder kan nader bepaald worden of behandeling aansluit of een gedragsinterventie passender is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij ‘ZD 03 05590086’ toe tot een bedrag van € 4.000,-(vierduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 november 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan ‘ZD 03 05590086’ voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaaltdat de benadeelde partij
voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van benadeelde partij ‘ZD 03 05590086’, aan de Staat € 4.000,- (vierduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 november 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij GVB exploitatie B.V. nietontvankelijkin haar vordering
en(inzake zaaksdossier 2 en zaaksdossier 7)
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft ophet – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2025.