ECLI:NL:RBAMS:2025:1344

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
C/13/761538 / HA RK 24-466
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure met Nedstede Vastgoed B.V. als verzoekster

Op 14 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure waarbij Nedstede Vastgoed B.V. als verzoekster optrad. Het verzoek tot wraking was ingediend tegen mr. B.M. Visser, de behandelend rechter, vanwege vermeende partijdigheid. De verzoekster stelde dat de rechter in eerdere zaken, waarin gelieerde ondernemingen van verzoekster betrokken waren, de schijn van partijdigheid had gewekt. De wrakingskamer heeft de procedure behandeld op 30 januari 2025, waarbij de verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigden, en de rechter verscheen met juridische ondersteuning. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat zij zich de gang van zaken tijdens de eerdere zittingen niet meer kon herinneren en dat er destijds geen aanleiding was voor een wrakingsverzoek. De rechtbank heeft geoordeeld dat de betrokkenheid van de rechter bij eerdere zaken geen feiten of omstandigheden oplevert die de rechterlijke onpartijdigheid in de huidige zaak in gevaar kunnen brengen. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat verdere verzoeken tot wraking in de hoofdzaak niet in behandeling zullen worden genomen, omdat het verzoek lichtvaardig was ingediend zonder redelijke grond. De beslissing is genomen op basis van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de voorwaarden voor wraking van een rechter regelt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beslissing van 14 februari 2025 op het op 31 december 2024 ingekomen en onder zaaknummer C/13/761538 / HA RK 24/466 ingeschreven verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Nedstede Vastgoed B.V.,
verzoekster,
gemachtigden mrs. P.C.J. Twaalfhoven en R.F. Raven,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. B.M. Visser, rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.1. De procedure

De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van 31 december 2024;
  • de schriftelijke reactie van de rechter.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 30 januari 2025. Verschenen zijn namens verzoekster, de heer [naam 1] , financial controller bijgestaan door mrs. Twaalfhoven, Raven en B.W. Brouwer. Voorts is de rechter verschenen vergezeld door mr. Z. Lintvelt, hoofd juridische ondersteuning bij team handel. Verzoekster heeft haar standpunten nader toegelicht, mede aan de hand van een pleitnotitie. Nadat vragen van de Wrakingskamer zijn beantwoord, is de datum voor de beslissing bepaald op vandaag.

2.De feiten

De rechter heeft op 31 mei 2017 vonnis gewezen in een zaak waarbij Nedstede Holding B.V. en haar bestuurder [naam 2] procespartij waren. Verder heeft de rechter op 3 januari 2018 vonnis gewezen in een zaak waarbij Nedstede Holding B.V. Nedstede Real Estate Management B.V., Laren Retail B.V., alle deel uitmakend van de Nedstede Groep, en [naam 2] procespartij waren.
Bij de rechtbank is een procedure aanhangig met zaaknummer 750291 HA ZA 24-502 met verzoekster als eisende partij. Deze zaak is aan de rechter als behandeld rechter toebedeeld.
Bij instructievonnis is de mondelinge behandeling in die zaak bepaald op 16 januari 2025.
Bij e-mail van 20 december 2025 heeft mr. Twaalfhoven bezwaar gemaakt tegen de rechter als behandelend rechter. Hij heeft de rechter verzocht zich te verschonen. De rechter zag daartoe geen aanleiding.

3.Het verzoek en de gronden daarvan

Verzoekster maakt onderdeel uit van de Nedstede Groep. Verzoekster vreest dat bij behandeling van de hoofdzaak door de rechter de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De rechter heeft bij de behandeling van de eerdere zaken de schijn van partijdigheid, althans van vooringenomenheid gewekt. Zowel bij de mondelinge behandeling van de eerste zaak op 30 maart 2017 als van de tweede zaak op 22 november 2017, was de rechter zowel tegen mr. Twaalhoven (in de eerste zaak) als zijn collega’s (in de tweede zaak) zonder kenbare aanleiding boos en kortaf. Verzoekster vreest dat de rechter zich thans opnieuw bij de behandeling vooringenomen zal opstellen en verzoekster heeft onvoldoende vertrouwen in een onpartijdige en eerlijke behandeling, gebaseerd op de eerdere negatieve ervaringen met de rechter. Daardoor is de objectief gerechtvaardigde vrees van partijdigheid gewekt.

4.De reactie van de rechter

De rechter berust niet in de wraking. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangevoerd dat zij zich door het lange tijdsverloop de gang van zaken tijdens de eerdere zittingen niet meer kan herinneren. Zij herkent zich in algemene zin niet in de geschetste wijze van bejegening. In ieder geval was er toen kennelijk geen aanleiding een wrakingsverzoek in te dienen. De rechter vindt het daarom opmerkelijk dat na zeven jaar alsnog een daarop gegrond wrakingsverzoek wordt ingediend. In de onderhavige zaak is tot nu toe haar enige betrokkenheid dat de zaak aan haar is toebedeeld en een mondelinge behandeling is bepaald.

5.5. De gronden van de beslissing

5.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van de aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomen is, althans dat de bij verzoekster bestaande vrees dat de rechter niet onpartijdig dan wel vooringenomen is, objectief is gerechtvaardigd.
5.2.
De betrokkenheid van de rechter bij de eerdere zaken en haar vermeende partijdigheid bij de behandeling daarvan, waarbij aan verzoekster gelieerde ondernemingen procespartij waren, kunnen geen feit of omstandigheid opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid nu schade zou kunnen lijden. Het was aan gelieerde partijen om ingevolge artikel 37 Rv toentertijd zodra de feiten en omstandigheden aan hen bekend waren geworden een wrakingsverzoek in te dienen, indien het optreden van de rechter ter zitting daartoe aanleiding zou hebben gegeven. Dit hebben destijds zij niet gedaan, zodat thans in die mondelinge behandelingen en de daaruit voortvloeiende vonnissen, zeven jaar na dato, geen (objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid kan worden afgeleid. Verder geldt dat de rechter in de huidige zaak alleen een mondelinge behandeling heeft bepaald, zoals te doen gebruikelijk, zodat daaruit ook geen enkele (schijn van) vooringenomenheid kan worden vastgesteld.
5.3.
Omdat verzoekers het middel tot wraking lichtvaardig in deze procedure hebben ingezet, want zonder redelijke grond, is sprake van misbruik van recht. Bepaald zal daarom worden dat verdere verzoeken tot wraking in de hoofdzaak niet in behandeling worden genomen.
5.4.
Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking in de hoofdzaak niet in behandeling zal worden genomen.
Aldus gegeven door mrs. M.V. Ulrici, voorzitter, W.M.C. van den Berg en L. van Berkum, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.