4.4.1Vrijspraak van het voorhanden hebben van vuurwapens, munitie en 4,2 kilogram MDMA in vereniging (feiten 2 en 4)
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feiten 2 en 4 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De Taurus, de munitie en de MDMA
Ten aanzien van de Taurus, de patroonmagazijnen, de patronen en de MDMA bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank geen enkel bewijs op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte enige wetenschap of beschikkingsmacht over deze goederen heeft gehad die lagen in de woning van [broer van verdachte] . De enkele verklaring van [zus van verdachte] , inhoudende dat verdachte een wapen en verdovende middelen zou bewaren in de woning van [broer van verdachte] , is onvoldoende om die wetenschap of beschikkingsmacht te kunnen vaststellen.
De Glock 22
Aan de Glock 22 is forensisch DNA-onderzoek uitgevoerd door het TMFI. Uit het rapport van 29 oktober 2024 blijkt dat daarop verschillende DNA-sporen zijn aangetroffen.
Op de binnenzijde van de loop op circa twee centimeter diep is een DNA-mengprofiel met [SIN-nummer] afkomstig van minimaal drie donoren van wie zeker één man gevonden. Dit mengprofiel is vergeleken met het DNA van verdachte en van [broer van verdachte] . Zowel verdachte als [broer van verdachte] is de mogelijke donor van het DNA. Daarbij is door de rapporteur de volgende opmerking opgenomen in het rapport:
‘Op basis van de overeenkomsten van hun DNA-kenmerken zijn verdachte [verdachte] en [broer van verdachte] mogelijk verwant aan elkaar. Deze waarneming is vooralsnog niet statistisch onderbouwd. Verdachte [verdachte] en [broer van verdachte] zijn beide mogelijke donor in de bemonstering met [SIN-nummer] . Vanwege de eventuele verwantschap tussen de twee donoren kan dit resultaat door TMFI niet statistisch worden onderbouwd.’
Vervolgens is op 2 januari 2025 een rapport vergelijkend DNA-onderzoek van het NFI uitgebracht. In dit rapport is onderzocht of met betrekking tot het DNA-mengprofiel statistisch onderscheid kan worden gemaakt tussen de mogelijke donoren. Bij dit onderzoek zijn verdachte, [broer van verdachte] en [naam neefje] betrokken. De conclusies van dit rapport luiden als volgt:
‘Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek en de uitgevoerde berekeningen volgt dat:
• DNA-mengprofiel [mengprofiel] het beste wordt verklaard wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] , [broer van verdachte] , [naam neefje] en één onbekende persoon (Hypothese 1). Ten aanzien van elke andere beschouwde hypothese geldt dat het DNA-mengprofiel [mengprofiel] isminimaal 10 duizend keerwaarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer deze andere hypothese waar is.
Tevens is per persoon de bewijskracht binnen de context van de beschouwde hypothesen berekend. Hieruit volgt dat:
• DNA-mengprofiel [mengprofiel]meer dan 1 miljard keerwaarschijnlijker is wanneer [naam neefje] wel donor is, dan wanneer hij geen donor is;
• DNA-mengprofiel [mengprofiel]ongeveer 10 miljoen keerwaarschijnlijker is wanneer [broer van verdachte] wel donor is, dan wanneer hij geen donor is.
• DNA-mengprofiel [mengprofiel]ongeveer 10 duizend keerwaarschijnlijker is wanneer [verdachte] wel donor is, dan wanneer hij geen donor is.’
Het DNA-spoor is aangetroffen op een plek, twee centimeter diep in de loop van het pistool, waar geen direct contact met het lichaam mogelijk is. Dit betekent dat het DNA-spoor er alleen via een ander voorwerp gekomen kan zijn. Dit gegeven verzwakt in hoge mate de bewijskracht van het mogelijke aantreffen van het DNA van verdachte op het wapen voor wat betreft zijn eventuele wetenschap.
Daarnaast gaat de rechtbank mee in het verweer van de raadsvrouw dat [broer van verdachte] heeft verklaard dat hij de goederen in zijn woning moest bewaren voor een familielid waarvan de ouders niets mochten weten van die goederen. Het lijkt daarbij inderdaad te moeten gaan om een andere persoon dan verdachte, aangezien diens ouders destijds reeds overleden waren.
Ook ten aanzien van de Glock 22 kan dus niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte daarover enige wetenschap en beschikkingsmacht heeft gehad.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder feiten 2 en 4 ten laste gelegde.
4.4.2Vrijspraak van het witwassen van € 16.500,- en € 790,- in vereniging (feit 3)
Het juridisch kader
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te kunnen komen, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de aangetroffen geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en/of b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit feit vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, zoals in de onderhavige zaak, kan toch bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als zo'n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het witwasvermoeden
De rechtbank vindt dat de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen vragen om een verklaring voor de herkomst van het geld.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft al vroeg in het opsporingsonderzoek bij de politie een verklaring afgelegd over de herkomst van het geld, zoals uiteen is gezet onder nummer 4.3.3. Kort gezegd komt deze verklaring erop neer dat hij € 15.000,- heeft geleend van ene [persoon] ten behoeve van het runnen van zijn bedrijf waarbij hij auto’s inkoopt en verkoopt. Daarnaast heeft hij € 6.500,- geërfd van zijn vader. Door de verdediging zijn hiervan verschillende stukken overgelegd, waaronder een geldleningsovereenkomst tussen verdachte en [persoon] , verschillende banktransacties van een onderneming van [persoon] en banktransacties van een Marokkaanse bankrekening van de vader van verdachte naar verdachte. Ook heeft de verdediging op schrift gestelde verklaringen van een zus van verdachte, [naam zus 3] , en zijn stiefmoeder overgelegd, die beide bevestigen dat verdachte € 6.500,- heeft geërfd. Verder heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij dit geld contant in zijn woning bewaarde omdat er derdenbeslag op zijn rekening is gelegd, waardoor hij niet veel geld kon overhouden. Door dit geld in zijn woning te bewaren, probeerde hij dit beslag te omzeilen.
De rechtbank vindt dat verdachte daarmee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd. Dat betekent dat aan het Openbaar Ministerie een plicht toekomt om naar deze verklaring onderzoek te doen.
Het onderzoek van het Openbaar Ministerie
In het aanvullende proces-verbaal van bevindingen van 7 februari 2025 zijn de onderzoekshandelingen opgenomen die de politie heeft uitgevoerd naar aanleiding van de reactie van de verdediging op de door haar ontvangen witwasbrief, waarin zij bovenstaande verklaring heeft toegelicht.
Deze onderzoekshandelingen houden het volgende in:
- Het onderzoeksteam heeft geprobeerd [persoon] te lokaliseren door in de politiesystemen de van hem bekende telefoonnummers op te zoeken. Kennelijk heeft dit niet geleid tot contact met [persoon] ;
- Het onderzoeksteam is naar het adres van [naam bedrijf] . op de [adres] in [plaats] gegaan, maar daar zou [naam bedrijf] . niet gevestigd zijn. De receptioniste aldaar zou hebben aangegeven niet met het bedrijf of van [persoon] bekend te zijn;
- Op de bankrekeningen van verdachte zijn geen betalingen van € rentebetalingen of aflossingen aan [persoon] gevonden;
- [persoon] is per 31 mei 2024 niet meer ingeschreven in de Basisregistratie Personen, zodat het onderzoeksteam hem niet kon vinden en op grond waarvan het onderzoeksteam ervan uitgaat dat de betalingen niet contant kunnen zijn verricht;
- Er is geen onderzoek gedaan naar het deel van het geld dat verdachte heeft geërfd. Dit zou voor het onderzoeksteam onmogelijk zijn, omdat de verdediging geen andere stukken heeft overgelegd waar de politie onderzoek naar zou kunnen doen. Ook is geen onderzoek gedaan naar de verklaringen van [naam zus 3] en de stiefmoeder van verdachte omdat dit partijdige getuigen zouden zijn.
De rechtbank is van oordeel dat er vrijwel geen onderzoek is gedaan naar de verklaring van verdachte. Zo heeft het onderzoeksteam geen uittreksel van de Kamer van Koophandel ten aanzien van [naam bedrijf] opgevraagd om achter het vestigingsadres te komen, maar alleen op internet gezocht naar het adres. Het adres dat op internet is gevonden, is een heel ander adres dan op dat uittreksel staat. Dat de politie geen toegang zou hebben tot de data van de Kamer van Koophandel, zoals de officier van justitie gesteld heeft, is onjuist.
Verder blijkt uit de door de verdediging overgelegde banktransacties dat door [persoon] vanaf de rekening van [naam onderneming] in Nederland op verschillende momenten contante geldbedragen ad € 1.000,- zijn opgenomen. Niet alleen strookt dit met de verklaring van verdachte maar dit laat ook zien dat [persoon] mogelijk wel degelijk in Nederland is (geweest). Het enkele opzoeken van het adres van [persoon] in de BRP acht de rechtbank in ieder geval onvoldoende inspanning vanuit de politie om hem te kunnen lokaliseren.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de politie geen onderzoek heeft gedaan naar het deel van de verklaring van verdachte dat ziet op de erfenis van zijn vader.
Conclusie
Het onderzoek van het Openbaar Ministerie heeft niet geleid tot weerlegging van de verklaring van verdachte. Het witwasvermoeden is dan ook door de verklaring van verdachte ontkracht. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit feit.