ECLI:NL:RBAMS:2025:1356

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
13/314434-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens bedreiging, witwassen en wapenbezit met strijd tegen ne bis in idem-beginsel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging, witwassen en het voorhanden hebben van wapens en verdovende middelen. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor het witwassen van een Rolex horloge, omdat dit in strijd was met het ne bis in idem-beginsel. De verdachte was eerder al niet verder vervolgd voor het witwassen van hetzelfde horloge. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 2 (voorhanden hebben van wapens en munitie) en 4 (opzettelijk aanwezig hebben van 4,2 kilogram MDMA) wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zijn zusje had bedreigd met de dood op 11 september 2024. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte gelast, omdat er geen relatie met het gepleegde strafbare feit kon worden vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/314434-24
Datum uitspraak: 26 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.S. Bond, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.N. Slijters, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling van [zus van verdachte] op/omstreeks 11 september 2024 in Amsterdam;
Feit 2:
het medeplegen van het voorhanden hebben van twee wapens van categorie III en meerdere soorten munitie van categorie III op 1 oktober 2024 in Amsterdam;
Feit 3:
het medeplegen van het witwassen van twee geldbedragen van € 16.500,- en € 790,- en een Rolex horloge GMT-Master II op 1 oktober 2024 in Amsterdam;
Feit 4:
het medeplegen van het opzettelijk verhandelen of aanwezig hebben van 4,2 kilogram MDMA op 1 oktober 2024 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging voor zover feit 3 ziet op het witwassen van het Rolex horloge. Verdachte is op 11 augustus 2024 door de politie in Leiden aangehouden op verdenking van eenvoudig witwassen vanwege een contant geldbedrag en hetzelfde Rolex GMT Master horloge. Verdachte is later in vrijheid gesteld en zijn advocaat heeft de inruilbon van het horloge aan de politie verstrekt. Op 23 augustus 2024 heeft verdachte een kennisgeving niet verdere vervolging ex artikel 243 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van het Openbaar Ministerie ontvangen omdat er onvoldoende bewijs was. Daarbij is ook het beslag op het Rolex horloge opgeheven en is het horloge teruggegeven aan verdachte. Door de kennisgeving niet verdere vervolging is de strafzaak op grond van artikel 255 Sv geëindigd.
Een maand later is de woning van verdachte doorzocht in het kader van onderhavige zaak en is hetzelfde horloge in beslag genomen op verdenking van eenvoudig witwassen. Het gaat hier om een vervolging voor hetzelfde feit in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De juridische aard van de verdenking, de gedragingen en het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is in beide gevallen identiek. Het enige dat verschilt is de pleegdatum, maar dat is onvoldoende om te kunnen spreken van een ander feit.
Bij gewijzigde omstandigheden en nieuwe bezwaren kan de verdachte opnieuw worden vervolgd, maar niet dan nadat een opsporingsonderzoek is ingesteld waarvoor een machtiging van de rechter-commissaris is vereist. Die machtiging ontbreekt in dit geval. Daarnaast is geen sprake van nieuwe bezwaren of gewijzigde omstandigheden.
Door verdachte weer te vervolgen voor hetzelfde feit is sprake van strijd met het ne bis in idem-beginsel, welke tot gevolg heeft dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging voor zover het ziet op het Rolex horloge.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij wel ontvankelijk is in de vervolging. Het Rolex horloge is in augustus 2024 teruggegeven aan verdachte, niet omdat er onvoldoende bewijs zou zijn maar omdat er een capaciteitsgebrek was bij de politie. Vervolgens zijn tegen hem nieuwe bezwaren gerezen naar aanleiding van de doorzoeking van de woning van [broer van verdachte] (hierna: [broer van verdachte] ) waarbij wapens en drugs zijn aangetroffen. Het klopt dat er geen machtiging door de rechter-commissaris is gegeven voor het nieuwe opsporingsonderzoek, maar dit is een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv waarbij kan worden volstaan met de enkele constatering ervan. Ter onderbouwing hiervan heeft de officier van justitie verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 11 september 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX4490).
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vervolging van verdachte voor het witwassen van het Rolex horloge onder feit 3 in strijd is met het ne bis in idem-beginsel en overweegt daartoe als volgt.
De inhoud van de kennisgeving niet verdere vervolging
Voor de beoordeling van het verweer stelt de rechtbank de kennisgeving niet verdere vervolging van 23 augustus 2024 gelijk aan een materiële einduitspraak over de verdenking van het witwassen. In die kennisgeving staat het volgende:
‘Geachte heer [verdachte] ,
Op mijn kantoor is een proces-verbaal binnengekomen, waarin u als verdachte bent aangemerkt. Inmiddels heb ik besloten u daarvoor niet verder te vervolgen.
De reden hiervoor is dat naar mijn oordeel: er onvoldoende bewijs is.
(…)
Deze zaak is hiermee afgedaan, tenzij
Ik op grond van nieuwe feiten of omstandigheden deze beslissing moet herzien;
Het gerechtshof alsnog een vervolging beveelt. Dat kan als een ander, die is benadeeld door een feit waarvan u nu verdacht wordt, zich beklaagt over mijn beslissing u niet te vervolgen.
De officier van justitie
Deze zaak met parketnummer 09-270173-24 betreft een proces-verbaal van Politie te Leiden ter zake van: eenvoudig witwassen gepleegd 11 augustus 2024 te Leiderdorp, gemeente Leiderdorp.’
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande brief vast dat het Openbaar Ministerie heeft besloten verdachte niet verder te vervolgen omdat er onvoldoende bewijs was voor de verdenking. Dat de kennisgeving is gedaan vanwege een capaciteitsgebrek bij de politie, zoals de officier van justitie heeft gesteld, is op geen enkele wijze gebleken. Daar komt bij dat men uit moet kunnen gaan van de juistheid van de inhoud van gerechtelijke brieven die verstuurd worden door overheidsorganen, waaronder het Openbaar Ministerie.
Hetzelfde feit?
Voor het beoordelen van de vraag of de verdenking onder feit 3 ziet op hetzelfde feit als waarover in de kennisgeving niet verdere vervolging gesproken wordt, neemt de rechtbank het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2011 als uitgangspunt (ECLI:NL:HR:2011:BM9102). In dit standaardarrest betrekt de Hoge Raad ook de internationale context van het ne bis in idem-beginsel. Hierin overwoog de Hoge Raad:
‘2.9.1. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van "hetzelfde feit", dient de rechter in de situatie waarop art. 68 Sr ziet de in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten (…) te vergelijken. Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken.
(A) De juridische aard van de feiten.
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
(i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
(ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B) De gedraging van de verdachte.
Indien de tenlasteleggingen (…) niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
2.9.2.
Opmerking verdient dat reeds uit de bewoordingen van het begrip "hetzelfde feit" voortvloeit dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van "hetzelfde feit" in de zin van art. 68 Sr.’
De rechtbank stelt vast dat zowel in de Leidse zaak als in onderhavige zaak is vervolgd voor eenvoudig witwassen. Gelet hierop vallen de tenlastegelegde feiten in beide gevallen steeds onder dezelfde overkoepelende delictsomschrijvingen, zodat de juridische aard van de verweten feiten gelijk is.
Nu de rechtbank niet beschikt over een tenlastelegging in de Leidse zaak, heeft zij deze niet kunnen vergelijken met de tenlastelegging in onderhavige zaak. De rechtbank is daarom uitgegaan van de informatie die ter terechtzitting door de officier van justitie en de raadsvrouw is verstrekt over de Leidse zaak. Kort samengevat komt die informatie erop neer dat verdachte in de Leidse zaak verdacht werd van het eenvoudig witwassen van hetzelfde Rolex horloge door dit horloge voorhanden te hebben gehad.
Ook in onderhavige zaak is de verdenking onder feit 3 (onder meer) gericht op het eenvoudig witwassen van hetzelfde Rolex horloge door dit horloge voorhanden te hebben gehad.
De voorwerpen ten aanzien waarvan beide verweten gedragingen zouden zijn verricht zijn dus hetzelfde.
De verschillen tussen beide verdenkingen zijn de pleegdatum en -plaats. Waar het in de Leidse zaak ging om het witwassen van het horloge op 11 augustus 2024 in Leiderdorp, gaat het in onderhavige zaak om het witwassen van het horloge op 1 oktober 2024 in Amsterdam.
Wat de rechtbank betreft zijn deze verschillen tussen beide verdenkingen op zichzelf onvoldoende voor de kwalificatie als ‘aanzienlijk verschil’. De rechtbank concludeert dan ook dat sprake is van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr en dat, door verdachte wederom voor dit feit te vervolgen, er sprake is van strijd met het ne bis in idem-beginsel nu van nieuwe feiten of omstandigheden omtrent het witwassen die zouden moeten leiden tot een herziening van de sepotbeslissing niet is gebleken.
De rechtbank verklaart de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van feit 3 gelet op het bepaalde in artikel 68 Sr, voor zover dit feit ziet op het witwassen van het Rolex horloge.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk ten aanzien van de overige feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 1 oktober 2024 heeft [zus van verdachte] (hierna: [zus van verdachte] ), de zus van verdachte, aangifte gedaan tegen haar broer [verdachte] , verdachte, wegens bedreiging met de dood. Deze bedreiging zou aan de telefoon zijn gedaan op 11 september 2024, terwijl [zus van verdachte] op het politiebureau was om aangifte te doen tegen hem en enkele broers. [zus van verdachte] had een opname gemaakt van deze bedreiging en heeft deze aan de verbalisanten laten horen. Daarnaast heeft zij verklaard dat zij erg bang was voor verdachte en dat zij geloofde dat hij de bedreigingen waar kon maken, omdat zij wist dat verdachte over een vuurwapen zou beschikken welke hij zou bewaren in de woning van [broer van verdachte] , een andere broer van hen beiden. Verdachte zou in diezelfde woning ook verdovende middelen bewaren.
De politie heeft op 1 oktober 2024 de woning van [broer van verdachte] doorzocht naar aanleiding van deze verklaring van [zus van verdachte] . In de slaapkamer van die woning zijn twee vuurwapens en patronen aangetroffen en in beslag genomen. Ook zijn in de berging bij de keuken 28 pakketten aangetroffen. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat het ging om pakketten met MDMA en ketamine.
[broer van verdachte] is vervolgd voor het medeplegen van het voorhanden hebben van deze vuurwapens, munitie en verdovende middelen. Ter terechtzitting van 23 januari 2025 heeft hij als verdachte verklaard dat hij aan een familielid toestemming heeft gegeven om deze goederen in zijn woning te bewaren. [broer van verdachte] heeft verklaard niet te hebben geweten dat het om verdovende middelen ging. Bij uitspraak van 6 februari 2025 is [broer van verdachte] voor deze feiten veroordeeld.
Op dezelfde dag, 1 oktober 2024, is ook de woning van verdachte doorzocht. Daarbij zijn twee contante geldbedragen van € 16.500,- en € 790,- in beslag genomen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of kan worden bewezen dat verdachte [zus van verdachte] heeft bedreigd en samen met een ander de bij zijn broer aangetroffen vuurwapens, munitie en verdovende middelen voorhanden heeft gehad. Ook is de vraag of bewezen kan worden dat verdachte de contante geldbedragen heeft witgewassen.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.2.1
De bedreiging van [zus van verdachte] (feit 1)
Met betrekking tot feit 1 baseert de officier van justitie de bewezenverklaring op de aangifte van [zus van verdachte] , het proces-verbaal waarin het geluidsfragment is uitgewerkt en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
4.2.2
Het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie in vereniging (feit 2)
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van het voorhanden hebben van de Glock, gelet op de verklaring van [zus van verdachte] dat verdachte in de woning van [broer van verdachte] een vuurwapen zou bewaren, het aantreffen van de Glock in diezelfde woning, het forensisch DNA-onderzoek naar de Glock en de verklaring van [broer van verdachte] als verdachte dat hij de aangetroffen goederen voor een familielid zou hebben bewaard. Ten aanzien van de overige tenlastegelegde goederen vordert de officier van justitie partiële vrijspraak.
4.2.3
Het witwassen van € 16.500,- en € 790,- in vereniging (feit 3)
De officier van justitie acht ook het onder feit 3 tenlastegelegde witwassen van de geldbedragen en het Rolex horloge bewezen. Uit het proces-verbaal van bevindingen witwassen blijkt dat sprake is van een witwasvermoeden. De verklaring van verdachte voor de herkomst van deze goederen is niet aannemelijk en ontzenuwt dit witwasvermoeden niet. Het feit kan dan ook bewezen worden verklaard.
4.2.4
Het opzettelijk aanwezig hebben van 4,2 kilogram MDMA in vereniging (feit 4)
Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd, nu het dossier geen bewijs bevat dat verdachte de aangetroffen MDMA opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.3
Het standpunt van de verdediging
4.3.1
De bedreiging van [zus van verdachte] (feit 1)
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend in september 2024 een telefoongesprek met [zus van verdachte] te hebben gehad waarin hij de tenlastegelegde woorden tegen haar heeft gezegd. De raadsvrouw heeft namens verdachte aangevoerd dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat die bedreiging op 11 september 2024 is geweest, nu uit de belhistorie van de telefoon van verdachte blijkt dat er op die dag geen telefoongesprekken tussen verdachte en [zus van verdachte] zijn geweest.
4.3.2
Het voorhanden hebben van vuurwapens, munitie en 4,2 kilogram MDMA in vereniging (feiten 2 en 4)
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 2 en 4 en heeft daartoe de volgende verweren gevoerd.
De verklaring van [zus van verdachte] – inhoudende dat zij wist dat verdachte in de woning van [broer van verdachte] vuurwapens en verdovende middelen zou bewaren – behelst geen eigen wetenschap en kan daarom niet worden gebruikt als bewijsmiddel ex artikel 342 Sr. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 1 oktober 2024 valt niet af te leiden op welke feiten en omstandigheden zij deze wetenschap heeft gebaseerd. Ook uit de aanvullende verklaring van [zus van verdachte] die door haar eigen advocaat is ingebracht blijkt dat zij niet zelf gezien heeft dat verdachte een vuurwapen had en dat ze dat slechts van anderen had gehoord.
Daarbij komt dat [broer van verdachte] heeft verklaard dat verdachte niets met de in zijn woning aangetroffen wapens en drugs te maken heeft. Verder heeft [broer van verdachte] in een andere verklaring bij de politie het vermoeden uitgesproken dat zijn zus [naam zus 2] of zijn neefje [naam neefje] (hierna: [naam neefje] ) de goederen bij hem thuis zou hebben geplaatst. Tijdens zijn eigen strafzaak heeft [broer van verdachte] als verdachte verklaard dat de vuurwapens van een familielid zijn, dat hij dat familielid toestemming heeft gegeven om de vuurwapens tijdelijk in zijn huis te bewaren en dat hij één van de twee vuurwapens heeft aangeraakt. Aan datzelfde familielid heeft [broer van verdachte] ook toestemming gegeven om een koffer met – naar achteraf bleek – verdovende middelen op te slaan omdat deze persoon de koffer niet bij zijn ouders kon opslaan. Ook deze laatste verklaring wijst erop dat het [naam neefje] was die de goederen in die woning heeft achtergelaten en niet verdachte, nu de ouders van verdachte op 1 oktober 2024 reeds tien respectievelijk anderhalf jaar overleden waren.
De resultaten van het DNA-onderzoek aan de Glock bevestigen de verklaring van [broer van verdachte] met betrekking tot de betrokkenheid van [naam neefje] . Uit dat DNA-onderzoek komt namelijk naar voren dat het DNA-mengprofiel dat in de binnenzijde van de loop van de Glock is aangetroffen, kan passen bij de DNA-kenmerken van verdachte, [broer van verdachte] en/of [naam neefje] . Het mengprofiel is echter niet vergeleken met de DNA-kenmerken van de overige broers en zussen, terwijl de kans dat hier overeenkomende kenmerken tussen zitten groot is. Daarnaast is de bewijskracht van de vergelijking met de DNA-kenmerken van verdachte, [broer van verdachte] en [naam neefje] nader onderzocht. Daaruit volgt dat de kans dat [naam neefje] de donor van het DNA-spoor is meer dan een miljard keer waarschijnlijker is dan dat hij niet de donor is. De kans dat verdachte de donor van het spoor is, is minimaal tienduizend keer waarschijnlijker dan dat hij dat niet is. De bewijskracht van de ‘match’ met het DNA van verdachte is dus zwak. Voor zover wel vast zou staan dat het DNA op het vuurwapen van verdachte is, is van belang dat verdachte vaak contact heeft met [broer van verdachte] en dat hij in oktober 2024 zijn katten en allerlei gerelateerde spullen naar [broer van verdachte] heeft gebracht zodat zij daar konden logeren. Daardoor is het mogelijk dat sprake is geweest van secundaire overdracht van het DNA van verdachte op het wapen. Daarmee staat niet vast dat hij ook het wapen voorhanden heeft gehad.
Op het tweede vuurwapen en de munitie is helemaal geen DNA-spoor aangetroffen. Op de verdovende middelen zijn ook geen forensische sporen van verdachte aangetroffen.
Ook overigens is er geen bewijs waaruit blijkt dat verdachte opzet op het voorhanden hebben van de vuurwapens, munitie en verdovende middelen heeft gehad.
Nu er geen bewijsmiddel is op basis waarvan met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van en toegang had tot de drugs en wapens in de woning van [broer van verdachte] , moet verdachte van beide feiten worden vrijgesproken.
4.3.3
Het witwassen van € 16.500,- en € 790,- in vereniging (feit 3)
Verdachte heeft bij zijn politieverhoor verklaard dat hij de aangetroffen contante geldbedragen heeft geleend van ene [persoon] , die een bedrijf heeft genaamd [naam bedrijf] . Een telefoonnummer van deze [persoon] zou in zijn telefoon staan. De politie heeft geen onderzoek gedaan naar deze verklaring van verdachte. Op de telefoon van verdachte is namelijk niet gezocht naar het telefoonnummer, maar de politie heeft in haar eigen systeem gezocht naar bij haar bekende telefoonnummers van [persoon] . Via het gevonden nummer kon de politie geen contact met [persoon] krijgen.
De politie heeft niet in het uittreksel van de Kamer van Koophandel gezocht naar het vestigingsadres van [naam bedrijf] , maar via Google. Daardoor heeft de politie navraag gedaan op het verkeerde adres. Uit het uittreksel blijkt dat [naam bedrijf] . , net als andere ondernemingen van [persoon] , gevestigd is op de [straat] in [plaats] . Op dat adres heeft de politie geen onderzoek gedaan.
Door de verdediging is eerder de leenovereenkomst tussen verdachte en [persoon] en de pintransacties vanaf de bankrekening van [naam onderneming] , één van de ondernemingen van [persoon] , overgelegd. Daarmee is de legale herkomst van het aangetroffen geld bewezen en is het witwasvermoeden weerlegd.
De politie stelt in het proces-verbaal van bevindingen witwassen dat [persoon] niet meer staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen, niet in Nederland verblijft en dus ook niet het geld aan verdachte kan hebben geleend. Dit is onaannemelijk, omdat uit de door de verdediging overgelegde pintransacties blijkt dat [persoon] de geldbedragen van de bankrekening van [naam onderneming] in augustus en september contant heeft opgenomen in Nederland.
De conclusie van de raadsvrouw luidt dat verdachte ten aanzien van feit 3 moet worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het voorhanden hebben van vuurwapens, munitie en 4,2 kilogram MDMA in vereniging (feiten 2 en 4)
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feiten 2 en 4 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De Taurus, de munitie en de MDMA
Ten aanzien van de Taurus, de patroonmagazijnen, de patronen en de MDMA bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank geen enkel bewijs op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte enige wetenschap of beschikkingsmacht over deze goederen heeft gehad die lagen in de woning van [broer van verdachte] . De enkele verklaring van [zus van verdachte] , inhoudende dat verdachte een wapen en verdovende middelen zou bewaren in de woning van [broer van verdachte] , is onvoldoende om die wetenschap of beschikkingsmacht te kunnen vaststellen.
De Glock 22
Aan de Glock 22 is forensisch DNA-onderzoek uitgevoerd door het TMFI. Uit het rapport van 29 oktober 2024 blijkt dat daarop verschillende DNA-sporen zijn aangetroffen.
Op de binnenzijde van de loop op circa twee centimeter diep is een DNA-mengprofiel met [SIN-nummer] afkomstig van minimaal drie donoren van wie zeker één man gevonden. Dit mengprofiel is vergeleken met het DNA van verdachte en van [broer van verdachte] . Zowel verdachte als [broer van verdachte] is de mogelijke donor van het DNA. Daarbij is door de rapporteur de volgende opmerking opgenomen in het rapport:
‘Op basis van de overeenkomsten van hun DNA-kenmerken zijn verdachte [verdachte] en [broer van verdachte] mogelijk verwant aan elkaar. Deze waarneming is vooralsnog niet statistisch onderbouwd. Verdachte [verdachte] en [broer van verdachte] zijn beide mogelijke donor in de bemonstering met [SIN-nummer] . Vanwege de eventuele verwantschap tussen de twee donoren kan dit resultaat door TMFI niet statistisch worden onderbouwd.’
Vervolgens is op 2 januari 2025 een rapport vergelijkend DNA-onderzoek van het NFI uitgebracht. In dit rapport is onderzocht of met betrekking tot het DNA-mengprofiel statistisch onderscheid kan worden gemaakt tussen de mogelijke donoren. Bij dit onderzoek zijn verdachte, [broer van verdachte] en [naam neefje] betrokken. De conclusies van dit rapport luiden als volgt:
‘Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek en de uitgevoerde berekeningen volgt dat:
• DNA-mengprofiel [mengprofiel] het beste wordt verklaard wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] , [broer van verdachte] , [naam neefje] en één onbekende persoon (Hypothese 1). Ten aanzien van elke andere beschouwde hypothese geldt dat het DNA-mengprofiel [mengprofiel] isminimaal 10 duizend keerwaarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer deze andere hypothese waar is.
Tevens is per persoon de bewijskracht binnen de context van de beschouwde hypothesen berekend. Hieruit volgt dat:
• DNA-mengprofiel [mengprofiel]meer dan 1 miljard keerwaarschijnlijker is wanneer [naam neefje] wel donor is, dan wanneer hij geen donor is;
• DNA-mengprofiel [mengprofiel]ongeveer 10 miljoen keerwaarschijnlijker is wanneer [broer van verdachte] wel donor is, dan wanneer hij geen donor is.
• DNA-mengprofiel [mengprofiel]ongeveer 10 duizend keerwaarschijnlijker is wanneer [verdachte] wel donor is, dan wanneer hij geen donor is.’
Het DNA-spoor is aangetroffen op een plek, twee centimeter diep in de loop van het pistool, waar geen direct contact met het lichaam mogelijk is. Dit betekent dat het DNA-spoor er alleen via een ander voorwerp gekomen kan zijn. Dit gegeven verzwakt in hoge mate de bewijskracht van het mogelijke aantreffen van het DNA van verdachte op het wapen voor wat betreft zijn eventuele wetenschap.
Daarnaast gaat de rechtbank mee in het verweer van de raadsvrouw dat [broer van verdachte] heeft verklaard dat hij de goederen in zijn woning moest bewaren voor een familielid waarvan de ouders niets mochten weten van die goederen. Het lijkt daarbij inderdaad te moeten gaan om een andere persoon dan verdachte, aangezien diens ouders destijds reeds overleden waren.
Ook ten aanzien van de Glock 22 kan dus niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte daarover enige wetenschap en beschikkingsmacht heeft gehad.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder feiten 2 en 4 ten laste gelegde.
4.4.2
Vrijspraak van het witwassen van € 16.500,- en € 790,- in vereniging (feit 3)
Het juridisch kader
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te kunnen komen, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de aangetroffen geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en/of b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit feit vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, zoals in de onderhavige zaak, kan toch bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als zo'n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het witwasvermoeden
De rechtbank vindt dat de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen vragen om een verklaring voor de herkomst van het geld.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft al vroeg in het opsporingsonderzoek bij de politie een verklaring afgelegd over de herkomst van het geld, zoals uiteen is gezet onder nummer 4.3.3. Kort gezegd komt deze verklaring erop neer dat hij € 15.000,- heeft geleend van ene [persoon] ten behoeve van het runnen van zijn bedrijf waarbij hij auto’s inkoopt en verkoopt. Daarnaast heeft hij € 6.500,- geërfd van zijn vader. Door de verdediging zijn hiervan verschillende stukken overgelegd, waaronder een geldleningsovereenkomst tussen verdachte en [persoon] , verschillende banktransacties van een onderneming van [persoon] en banktransacties van een Marokkaanse bankrekening van de vader van verdachte naar verdachte. Ook heeft de verdediging op schrift gestelde verklaringen van een zus van verdachte, [naam zus 3] , en zijn stiefmoeder overgelegd, die beide bevestigen dat verdachte € 6.500,- heeft geërfd. Verder heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij dit geld contant in zijn woning bewaarde omdat er derdenbeslag op zijn rekening is gelegd, waardoor hij niet veel geld kon overhouden. Door dit geld in zijn woning te bewaren, probeerde hij dit beslag te omzeilen.
De rechtbank vindt dat verdachte daarmee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd. Dat betekent dat aan het Openbaar Ministerie een plicht toekomt om naar deze verklaring onderzoek te doen.
Het onderzoek van het Openbaar Ministerie
In het aanvullende proces-verbaal van bevindingen van 7 februari 2025 zijn de onderzoekshandelingen opgenomen die de politie heeft uitgevoerd naar aanleiding van de reactie van de verdediging op de door haar ontvangen witwasbrief, waarin zij bovenstaande verklaring heeft toegelicht.
Deze onderzoekshandelingen houden het volgende in:
  • Het onderzoeksteam heeft geprobeerd [persoon] te lokaliseren door in de politiesystemen de van hem bekende telefoonnummers op te zoeken. Kennelijk heeft dit niet geleid tot contact met [persoon] ;
  • Het onderzoeksteam is naar het adres van [naam bedrijf] . op de [adres] in [plaats] gegaan, maar daar zou [naam bedrijf] . niet gevestigd zijn. De receptioniste aldaar zou hebben aangegeven niet met het bedrijf of van [persoon] bekend te zijn;
  • Op de bankrekeningen van verdachte zijn geen betalingen van € rentebetalingen of aflossingen aan [persoon] gevonden;
  • [persoon] is per 31 mei 2024 niet meer ingeschreven in de Basisregistratie Personen, zodat het onderzoeksteam hem niet kon vinden en op grond waarvan het onderzoeksteam ervan uitgaat dat de betalingen niet contant kunnen zijn verricht;
  • Er is geen onderzoek gedaan naar het deel van het geld dat verdachte heeft geërfd. Dit zou voor het onderzoeksteam onmogelijk zijn, omdat de verdediging geen andere stukken heeft overgelegd waar de politie onderzoek naar zou kunnen doen. Ook is geen onderzoek gedaan naar de verklaringen van [naam zus 3] en de stiefmoeder van verdachte omdat dit partijdige getuigen zouden zijn.
De rechtbank is van oordeel dat er vrijwel geen onderzoek is gedaan naar de verklaring van verdachte. Zo heeft het onderzoeksteam geen uittreksel van de Kamer van Koophandel ten aanzien van [naam bedrijf] opgevraagd om achter het vestigingsadres te komen, maar alleen op internet gezocht naar het adres. Het adres dat op internet is gevonden, is een heel ander adres dan op dat uittreksel staat. Dat de politie geen toegang zou hebben tot de data van de Kamer van Koophandel, zoals de officier van justitie gesteld heeft, is onjuist.
Verder blijkt uit de door de verdediging overgelegde banktransacties dat door [persoon] vanaf de rekening van [naam onderneming] in Nederland op verschillende momenten contante geldbedragen ad € 1.000,- zijn opgenomen. Niet alleen strookt dit met de verklaring van verdachte maar dit laat ook zien dat [persoon] mogelijk wel degelijk in Nederland is (geweest). Het enkele opzoeken van het adres van [persoon] in de BRP acht de rechtbank in ieder geval onvoldoende inspanning vanuit de politie om hem te kunnen lokaliseren.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de politie geen onderzoek heeft gedaan naar het deel van de verklaring van verdachte dat ziet op de erfenis van zijn vader.
Conclusie
Het onderzoek van het Openbaar Ministerie heeft niet geleid tot weerlegging van de verklaring van verdachte. Het witwasvermoeden is dan ook door de verklaring van verdachte ontkracht. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit feit.
4.4.3
De bedreiging van [zus van verdachte] (feit 1)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte omstreeks 11 september 2024 [zus van verdachte] heeft bedreigd op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen waarin de geluidsopname is beschreven en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting. Gelet op die bekennende verklaring en de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw ter terechtzitting, behoeft dit oordeel geen nadere motivering.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1:
omstreeks 11 september 2024 te Amsterdam [zus van verdachte] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [zus van verdachte] dreigend de woorden toe te voegen ‘ [zus van verdachte] , jouw tijd is gekomen’ en ‘Jij gaat dood’ en ‘Whollah jij gaat dood’.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 91 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan de proeftijd moeten de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Daarnaast heeft de officier van justitie opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de volgende omstandigheden. De achtergrond van feit 1 is een conflict over een erfenis van de ouders van verdachte en het slachtoffer, waarbij beiden zich niet onbetuigd hebben gelaten. Daarbij komt dat het slachtoffer in haar schriftelijke verklaring heeft aangegeven te hopen op mediation, waar verdachte voor open staat. Verder is het uitgangspunt bij mondelinge bedreigingen het opleggen van een geldboete. Daarnaast is verdachte ernstig ziek en heeft het gebrek aan medische zorg tijdens zijn detentie grote gevolgen gehad. In de periode dat feit 1 zich afspeelde, gebruikte verdachte medicatie, wat van invloed is geweest op zijn gemoedstoestand en dus ook op de bedreiging. Ten slotte heeft de raadsvrouw te kennen gegeven dat verdachte belang heeft bij- en open staat voor reclasseringstoezicht en hulpverlening.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft aan de telefoon zijn zusje, het slachtoffer, bedreigd met de dood. Deze bedreiging vond plaats binnen de context van een familieconflict. Dergelijke feiten roepen in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid op in de samenleving. Ook voor het slachtoffer in het bijzonder was dit het geval, zoals is gebleken uit haar aangifte en wat haar gemachtigde raadsvrouw op zitting namens haar heeft aangevoerd. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 8 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar een reclasseringsadvies van 10 februari 2025, opgesteld door dhr. [reclasseringsmedewerker] . Dit advies houdt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende in. Verdachte is meerdere malen veroordeeld, onder meer wegens het overtreden van de Opiumwet en wegens het overtreden van de Wet wapens en munitie. Er zit echter te veel tijd tussen om te kunnen spreken van een delictpatroon. Vanwege de gedeeltelijke ontkenning van verdachte kan de reclassering slechts deels inschatten wat heeft geleid tot het delictgedrag. De reclassering schat in dat gevoelens van onrecht, onmacht en boosheid omtrent de erfenis van de ouders van verdachte en het slachtoffer hebben geleid tot het delictgedrag. Als verdachte schuldig wordt verklaard, dan is hij meerdere malen niet in staat geweest zijn gedrag te beheersen en controleren. Er is over het algemeen sprake van stabiliteit op de verschillende leefgebieden: verdachte heeft stabiele huisvesting, een betaalde baan, een steunende partnerrelatie en er is geen sprake van middelenproblematiek. De reclassering constateert echter ook instabiliteit en frustratie op het gebied van familie en het psychosociaal functioneren. Ondanks dat verdachte aangeeft geen hulpvragen te hebben, vindt de reclassering het gedrag van verdachte zorgelijk. Om die reden acht de reclassering het van belang dat er middels een traject bij De Waag meer inzicht komt in zijn handelen. De reclassering ziet aanknopingspunten voor reclasseringstoezicht. Verdachte heeft aangegeven hiervoor open te staan. Ook heeft hij aangegeven open te staan voor mediation met het slachtoffer. De risico’s op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden worden respectievelijk ingeschat als gemiddeld tot laag. De reclassering adviseert bij veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer.
Uitgangspunten voor de strafoplegging
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die rechtbanken hebben vastgesteld (LOVS-oriëntatiepunten). Bij een verbale bedreiging geldt een geldboete ter hoogte van € 250,- als uitgangspunt.
Strafoplegging
Alles afwegende acht de rechtbank in dit specifieke geval een gevangenisstraf voor de duur van één week met aftrek van het voorarrest passend en geboden. De bedreiging was zeer intens en heeft diep ingegrepen op het veiligheidsgevoel van het slachtoffer, zoals blijkt uit haar aangifte. Gelet op het feit dat verdachte al 71 dagen in voorarrest heeft gezeten voor onderhavige feiten, ziet de rechtbank geen ruimte meer voor een voorwaardelijk strafdeel waaraan eventueel bijzondere voorwaarden gekoppeld zouden kunnen worden. Om die reden legt de rechtbank dan ook een geheel onvoorwaardelijke straf op.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
€ 17.290,- (goednummer: 6561162);
een horloge (Rolex, goednummer: 6561158).
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de goederen verbeurd te verklaren. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de goederen moeten worden teruggegeven aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder nummers 1 en 2 moeten worden teruggegeven aan verdachte. Een relatie met het door verdachte gepleegde strafbare feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op het artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van feit 3 voor zover dit feit ziet op het Rolex horloge.
Verklaart het onder feiten 2, 3 (voor zover dit feit ziet op de geldbedragen) en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 (één) week.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • € 17.290,- (goednummer: 6561162);
  • een horloge (Rolex, goednummer: 6561158).
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mr. M.F.A.M. Smeets en mr. M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2025.
Bijlage 1: de tenlastelegging
[…]