ECLI:NL:RBAMS:2025:1446

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
13/365508-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan verdachte wegens mishandeling en schennis van de eerbaarheid

Op 7 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en schennis van de eerbaarheid. De verdachte, geboren in Letland en zonder rechtmatig verblijf in Nederland, heeft op 15 november 2024 in Amsterdam twee personen mishandeld door hen te slaan. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid door zijn geslachtsdeel en ontblote billen op confronterende wijze te tonen in de metro en op het metrostation. De rechtbank heeft op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen vastgesteld dat de verdachte de mishandelingen heeft gepleegd, maar heeft hem vrijgesproken van de mishandeling van een derde slachtoffer, omdat het bewijs daarvoor ontbrak. De officier van justitie heeft een ISD-maatregel geëist, en de verdediging heeft gepleit tegen deze maatregel, wijzend op de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn bereidheid om naar Letland terug te keren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om de kans op recidive te verkleinen en de maatschappij te beschermen. De verdachte is veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar zonder aftrek van voorarrest. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte voor dat deel van het feit is vrijgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/365508-24
Datum uitspraak: 7 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 2003,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C. Padberg, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Ben Tarraf, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 15 november 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- [slachtoffer 1] tegen het gezicht en/of het lichaam te slaan en/of
- [slachtoffer 2] tegen het gezicht en/of het lichaam te slaan en/of
- [slachtoffer 3] (met gebalde vuist) tegen het gezicht en/of het lichaam te slaan;
2
hij op of omstreeks 15 november 2024 te Amsterdam-Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, althans in Nederland, opzettelijk in het openbaar, te weten Metrostation Van der Madeweg een of meer handelingen die aanstotelijk waren voor de eerbaarheid heeft verricht, te weten het tonen van zijn geslachtsdeel en/of het tonen van zijn blote billen.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat de mishandelingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (feit 1) bewezen kunnen worden verklaard. Het bewijs hiervoor is gelegen in de aangiftes en de uitwerking van de camerabeelden. Daarnaast is bij beide aangevers letsel ontstaan. De officier van justitie vindt dat de tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 1] niet kan worden bewezen. Daarom dient verdachte daarvan partieel te worden vrijgesproken.
Ook het plegen van schennis (feit 2) kan bewezen worden verklaard, op grond van de verklaring van getuige [getuige] en de uitwerking van de camerabeelden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 1] . Ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 2] en de mishandeling van [slachtoffer 3] heeft de raadsman geen expliciet bewijsverweer gevoerd.
Voor wat betreft feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte de tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 1] heeft gepleegd. De aangifte van [slachtoffer 1] vindt geen steun in de camerabeelden, waardoor de rechtbank niet met zekerheid kan vaststellen dat de mishandeling zou hebben plaatsgevonden. De confrontatie tussen [slachtoffer 1] en verdachte die wèl op de camerabeelden is te zien, speelt zich kennelijk af ná de handelingen die in de tenlastelegging zijn opgenomen. Van het deel van de tenlastelegging dat [slachtoffer 1] betreft spreekt de rechtbank verdachte dan ook vrij.
Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Uit de aangifte van [slachtoffer 3] volgt dat verdachte hem in het gezicht heeft geslagen en daarbij zijn bril heeft afgeslagen. Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer 3] met zijn telefoon op het hoofd geslagen waardoor een grote bult is ontstaan. De aangifte van [slachtoffer 3] vindt steun in de camerabeelden, waarop te zien is dat verdachte slaat in de richting van [slachtoffer 3] . Uit de aangifte van [slachtoffer 2] volgt dat een man hem een klap in het gezicht gaf, waardoor zijn tand door de lip ging. Deze aangifte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] .
ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van schennis van de eerbaarheid door zijn ontblote billen en geslachtsdeel te tonen en overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaring van getuige [getuige] volgt dat verdachte in de metro reizigers aan het provoceren en uitlokken was, en dat hij dit onder andere deed door tijdens de reis zijn geslachtsdeel te tonen. Na de hierboven benoemde mishandelingen werd verdachte door twee reizigers de metro uit geduwd op station Van der Madeweg. Nadat de metrodeuren waren gesloten, liet verdachte meerdere keren voor het raam van de metrodeuren zijn geslachtsdeel zien. De verklaring van getuige [getuige] wordt ondersteund door de bevindingen van de verbalisant die de camerabeelden van het metrostation heeft uitgekeken. Deze verbalisant heeft op de camerabeelden gezien dat, nadat verdachte uit de metro wordt geduwd, hij zijn broek aan de voorzijde omlaag doet, op het raam tikt en in de richting van zijn geslachtsdeel wijst. Vervolgens heeft de verbalisant op de camerabeelden gezien dat verdachte zich omdraait, zijn broek aan de achterzijde omlaag doet en met zijn ontblote billen tegen de metro gaat staan. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard zich het incident niet meer te herinneren, maar zichzelf op de ter terechtzitting getoonde beelden wel te herkennen. Dat verdachte zijn geslachtsdeel en ontblote billen heeft getoond aan de mensen in de metro en op het station, staat naar het oordeel van de rechtbank daarom vast. Door op voornoemde wijze te handelen heeft verdachte in het openbaar opzettelijk op confronterende wijze handelingen verricht die aanstotelijk waren voor de eerbaarheid.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op 15 november 2024 te Amsterdam [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft mishandeld door [slachtoffer 2] tegen het gezicht te slaan en [slachtoffer 3] tegen het gezicht te slaan;
2
op 15 november 2024 te Amsterdam-Duivendrecht, opzettelijk in het openbaar, te weten Metrostation Van der Madeweg handelingen die aanstotelijk waren voor de eerbaarheid heeft verricht, te weten het tonen van zijn geslachtsdeel en het tonen van zijn blote billen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen ISD-maatregel moet worden opgelegd. De raadsman heeft daarbij gewezen op de jeugdige leeftijd van verdachte. Verdachte wil zelf vertrekken naar Letland, omdat hij niet meer rechtmatig in Nederland kan verblijven. De terugkeer kan hij zelf sneller realiseren dan via de ISD-maatregel kan worden bereikt. Hij zal na detentie in de strafzaak worden geplaatst in vreemdelingendetentie, waarvandaan verdachte zelfstandig en op eigen gelegenheid kan terugkeren naar Letland.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van twee personen en schennis van de eerbaarheid. Hij heeft twee personen geslagen en vervolgens zijn broek laten zakken. Door zo te handelen in de openbare ruimte heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en gevoelens van onveiligheid gecreëerd. Bovendien heeft verdachte ongevraagd de omstanders in de metro en op het station geconfronteerd met zijn geslachtsdeel en blote billen. Hij heeft daarmee de algemene eerbaarheid geschonden. Dergelijk gedrag is onacceptabel.
Reclasseringsrapport
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 7 februari 2025, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] . Hieruit blijkt – zakelijk weergegeven – dat verdachte sinds 2024 regelmatig in aanraking komt met justitie in verband met onder andere agressiedelicten. Er is sprake van een toenemend delicpatroon, waarbij sprake is van alcoholmisbruik en middelengebruik. Op alle leefgebieden is instabiliteit. Verdachte staat niet stil bij de gevolgen van zijn handelen voor anderen en bagatelliseert zijn problemen. De kans op recidive wordt door de reclassering als hoog ingeschat.
Uit de meest recente informatie van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) blijkt dat het verblijfsrecht van verdachte is ingetrokken op 16 juli 2024. Verdachte kan daarom geen zelfvoorzienend bestaan opbouwen of aanspraak maken op de sociale voorzieningen en hij moet Nederland verlaten. Zolang verdachte zonder rechtmatige verblijfsstatus in Nederland verblijft, is zijn toekomstperspectief uitzichtloos en zal de kans op recidive niet verminderen. Door de status van verdachte is begeleiding in een regulier kader niet uitvoerbaar. Daarom voldoet verdachte ook aan de zachte criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Gelet op het voorgaande adviseert de reclassering om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen ter bescherming van de maatschappij. Verdachte komt in aanmerking voor een plaatsing in de zogenaamde ISD-VRIS (Vreemdelingen in het Strafrecht). De P.I. Veenhuizen, locatie Groot Blankenbosch, is gespecialiseerd in het bieden van programma’s voor EU-onderdanen met een onrechtmatig verblijf in Nederland. Verdachte kan daar een programma volgen gericht op scholing en werk. Daarnaast zijn er mogelijkheden voor psychische begeleiding, medische- en verslavingszorg en diverse gedragstrainingen, waarmee kan worden bijgedragen aan stabiliteit bij zijn eventuele terugkeer naar het land van herkomst.
Ter terechtzitting van 21 februari 2025 heeft voornoemde reclasseringswerker, gehoord als deskundige, haar advies gehandhaafd.
Motivering van de maatregel
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt.
Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (hierna: het strafblad) van 22 januari 2025 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 15 november 2024 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Daarnaast blijkt uit het strafblad dat ook is voldaan aan de eisen die de ‘Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers’ van het Openbaar Ministerie stelt; verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Aan verdachte zijn meerdere onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd, die hem er niet van hebben weerhouden telkens nieuwe strafbare feiten te begaan. Verdachte heeft hiermee laten zien dat hij niet in staat is geweest om contact met politie en justitie langdurig te voorkomen. Met de officier van justitie en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat de ISD-maatregel gelet op de problematiek van verdachte en zijn vreemdelingenrechtelijke status de enige oplossing is om de kans op recidive terug te dringen, verdere overlast in de maatschappij te voorkomen en verdachte bij te staan bij een zachte landing bij een eventuele terugkeer naar Letland. De rechtbank zal de officier van justitie daarom in haar vordering volgen en de ISD-maatregel opleggen.
Om de maatschappij te beschermen en de kans op recidive van verdachte op een aanvaardbaar niveau te brengen, is het van groot belang om het werken aan de oplossing van zijn problematiek mogelijk in combinatie met een terugkeer naar Letland alle kansen te geven en voldoende tijd te nemen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij, [slachtoffer 1] , zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte voor dat deel van het feit waarvoor vergoeding wordt gevorderd wordt vrijgesproken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 254b en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk in het openbaar handelingen die aanstotelijk zijn voor de eerbaarheid verrichten, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1] niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mr. M.R.J. van Wel en mr. E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt en S.L. van Tellingen, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2025.
[…]