ECLI:NL:RBAMS:2025:1547

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
13-330967-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

Op 11 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door het Amtsgericht Ulm in Duitsland was uitgevaardigd. Het EAB, dat op 16 oktober 2024 is afgegeven, verzoekt om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Duitsland wordt verdacht van strafbare feiten. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 25 februari 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M. Al Mansouri, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.A.J. Purperhart.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De verdediging had aangevoerd dat het EAB niet genoegzaam was en dat de overlevering een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op familie- en gezinsleven zou maken. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen, onder verwijzing naar de vereisten van de OLW en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en er garanties zijn dat hij zijn straf in Nederland kan ondergaan.

De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij heeft benadrukt dat de belangen van de rechtsorde en de vervolging in Duitsland zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-330967-24
Datum uitspraak: 11 maart 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 10 januari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 oktober 2024 door het
Amtsgericht Ulm,Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 februari 2025, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.A.J. Purperhart, advocaat in Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot inhechtenisneming van het
Amtsgericht Ulmvan 8 oktober 2024 met zaaknummer 8 Gs 2319/24.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het EAB niet genoegzaam is. Op geen enkele wijze is de betrokkenheid van de opgeëiste persoon geconcretiseerd. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat hierover nadere vragen moeten worden gesteld.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een genoegzaam EAB. Uit de feitomschrijving volgen de pleegplaats, pleegdatum, de rol van de opgeëiste persoon – zo staat in het EAB dat de opgeëiste persoon als medeplichtige wordt aangemerkt – en de beschrijving van het feit. Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot het feit waarvan de opgeëiste persoon in Duitsland wordt verdacht, zal later in Duitsland moeten blijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel dan ook voldoende gewaarborgd.
Voor zover door de verdediging is betoogd dat onvoldoende duidelijk is waarop de uitvaardigende justitiële autoriteit de verdenking tegen de opgeëiste persoon baseert, overweegt de rechtbank artikel 2 OLW niet de eis stelt dat het EAB de verdenking onderbouwt. Daar komt bij dat het vaste rechtspraak is dat de overleveringsrechter niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking treedt.
De rechtbank verwerpt het verweer en ziet geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
- moord en doodslag, zware mishandeling;
- opzettelijke brandstichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De plaatsvervangend
Staatsanwaltvan het
Staatsaanwaltschaft Ulm,Duitsland heeft op 9 januari 2025 de volgende garantie gegeven:
“Verzekerd wordt dat [opgeëiste persoon] , in geval van een
rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland, op basis van de geldige
lezing van het Kaderbesluit 2008/909/JI van de Raad van 27 november 2008 inzake de
toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij een
vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel wordt opgelegd, met het
oog op de tenuitvoerlegging daarvan in de Europese Unie (ABI. L 327 van 05-12-2008,
bladzijde 27) voor de verdere tenuitvoerlegging naar Nederland zal worden
overgedragen.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe aan het onderzoek is aangevangen in Duitsland, de medeverdachten daar worden vervolgd, de bewijsmiddelen zich daar bevinden, en de Duitse rechtsorde is geschaad.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat de in het licht van de door de officier van justitie genoemde omstandigheden het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, onvoldoende aanleiding vormt om de weigeringsgrond toe te passen.
7. Evenredigheid en artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (family life)
De raadsman heeft een beroep gedaan op de evenredigheid van het EAB en daartoe aangevoerd dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland gelet op zijn persoonlijke omstandigheden een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op het recht op
family lifezoals bedoeld in artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat overlevering, gelet op artikel 52, eerste lid, Handvest, een toegestane beperking is van de uitoefening van het hiervoor genoemde recht. Vanwege de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, niet onevenredig. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden zal het familie- en gezinsleven van een opgeëiste persoon zwaarder wegen dan het legitieme doel dat met de overlevering wordt nagestreefd. [5] Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich ten aanzien van de opgeëiste persoon niet voor. De beperking in de uitoefening van het recht op family life levert daarom geen beletsel op voor overlevering.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Ulm,Duitsland voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en L.F. Bögemann, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 maart 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
5.Zie o.a. HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1044.