ECLI:NL:RBAMS:2025:1592

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
C/13/762588 / HA RK 25-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk wegens te late indiening

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 11 maart 2025 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster, die zich niet kon vinden in de onpartijdigheid van de rechter, mr. E.J. Otten. Het wrakingsverzoek was ingediend op 9 januari 2025, maar betrof gedragingen van de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 16 december 2024. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van een wrakingsverzoek onmiddellijk na het bekend worden van de feiten en omstandigheden begint. De rechtbank concludeerde dat verzoekster niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat zij niet tijdig had gereageerd op de vermeende partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, en dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd moet zijn. De rechtbank heeft de zaak met zaaknummer 11097979 CV EXPL 24-4518 voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Rekestnummer HA RK 25/14
Zaaknummer C/13/762588
Uitspraak: 11 maart 2025
Beslissing op het wrakingsverzoek van:
[verzoekster], wonende te [woonplaats] , verzoekster,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. E.J. Otten, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • een brief van verzoekster van 9 januari 2025 met klachten over de mondelinge behandeling in de hoofdzaak, door de klachtenbehandelaar van de rechtbank mede aangemerkt als wrakingsverzoek;
  • de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek van 21 februari 2025;
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak van 16 december 2024;
- een schriftelijke aanvulling van verzoekster op haar brief van 22 februari 2025 met als bijlage een verklaring van de vader van verzoekster van 24 februari 2025.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
Het wrakingsverzoek is door de wrakingskamer behandeld op de openbare terechtzitting van 25 februari 2025 alwaar verzoekster en de rechter zijn gehoord.
De uitspraak is bepaald op 11 maart 2025.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
  • verzoekster is een procedure gestart bij deze rechtbank, afdeling Privaatrecht, team kanton, door dagvaarding van haar voormalige werkgeefster [bedrijf] B.V. De procedure is ingeschreven onder zaaknummer 11097979 CV EXPL 24-4518 (hierna: de hoofdzaak);
  • op 16 december 2024 heeft een mondelinge behandeling bij de rechter plaatsgevonden waarbij verzoekster (bijgestaan door haar advocaat mr. R.F. Kötter) en [naam] , namens de werkgeefster (bijgestaan door haar advocaat mr. A.L. Hock) zijn verschenen en gehoord. De rechter heeft ten slotte de mondelinge behandeling gesloten en de zaak verwezen naar de rol van 23 januari 2025 voor vonnis. Daarbij hebben partijen nog de mogelijkheid gekregen om in de periode tot 10 januari 2025 onderling tot een oplossing van hun geschil te komen;
  • op 9 januari 2025 heeft verzoekster een schriftelijke klacht ingediend bij de rechtbank. De klachtenbehandelaar van de rechtbank heeft deze klacht gelet op de inhoud ook aangemerkt als wrakingsverzoek en op 10 januari 2025 doorgestuurd aan de wrakingskamer. De behandeling van de hoofdzaak is daardoor geschorst en is door de rechter aangehouden tot op dit wrakingsverzoek is beslist.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Verzoekster heeft -zakelijk weergegeven- het volgende aan haar brief van 9 januari 2025 (hierna te noemen: het wrakingsverzoek) ten grondslag gelegd. De rechter heeft stukken van de wederpartij tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak geaccepteerd die pas enkele dagen voor de mondelinge behandeling waren ingediend of zelfs pas op zitting werden overhandigd. Daardoor vindt verzoekster dat zij geen eerlijke kans heeft gehad om haar eigen standpunt te verdedigen en zelf tegenproducties in te dienen. Op het moment dat verzoekster tijdens de mondelinge behandeling als bewijs spraakmemo’s aandroeg, werden deze niet toegelaten. Verzoekster kreeg daardoor de indruk dat de rechter niet open stond voor het verweer van verzoekster en zijn oordeel al had gevormd. Hierdoor heeft de rechter de schijn van vooringenomenheid gewekt, aldus verzoekster. Daarnaast heeft verzoekster ook uit de houding van de rechter de indruk gekregen dat de rechter vooringenomen was. Hij keek haar nauwelijks aan, had geen vragen over cruciale onderwerpen en hij ging uit van onbevestigde feiten. Ook heeft de rechter tegen verzoekster gezegd ‘u lijkt mij wel een type dat in hoger beroep gaat’. Ten slotte was er nog een incident waarbij de rechter op verzoek van de wederpartij heeft geïnformeerd naar de identiteit van twee toehoorders in de zaal. Verzoekster heeft door dit alles het vertrouwen verloren in de onpartijdigheid en objectiviteit van de rechter.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft naar voren gebracht dat hij zich niet herkent in de stellingen van verzoekster. Hij heeft inderdaad stukken van de wederpartij kort voor en op de zitting toegelaten, maar dit was een beperkte hoeveelheid stukken en verzoekster heeft daarop op de zitting kunnen reageren. Het betroffen ook onderbouwingen van eerder ingenomen standpunten. Bovendien heeft de advocaat van verzoekster op de zitting niet geprotesteerd. Hij is inderdaad op verzoek van de gemachtigde van de wederpartij nagegaan of de aanwezigen in de zaal willekeurige toehoorders waren. De rechter heeft in het kader van een onderlinge geschillenoplossing ongetwijfeld geschetst hoe hij de voorlopige kansen van de vorderingen van verzoekster en de wederpartij zag. Hij kan zich echter niet voorstellen dat hij meer heeft gezegd dan dat een verliezende partij hoger beroep kan instellen. Hoewel volgens de rechter bij hem geen sprake is geweest van onpartijdigheid betreurt hij het wel dat verzoekster een onprettig gevoel heeft overgehouden aan de zitting.

4.De beoordeling van het verzoek

Op grond van het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 37, eerste lid, Rv dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die grond geven voor de wraking aan de verzoek(st)er bekend zijn geworden.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan onmiddellijk nadat de feitelijke grond tot wraking bekend is geworden, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek te laat is gedaan en overweegt daartoe als volgt.
Verzoekster heeft op 9 januari 2025 haar wrakingsverzoek ingediend dat ziet op uitlatingen en gedragingen van de rechter op de zitting van 16 december 2024. Verzoekster was op de zitting van 16 december 2024 aanwezig en werd bijgestaan door haar advocaat. In dit geval is de termijn waarbinnen het verzoek tot wraking kon worden gedaan overschreden. De gewraakte gedragingen van de rechter hebben zich immers voorgedaan tijdens de mondelinge behandeling van 16 december 2024, terwijl het verzoek tot wraking pas is ingediend op 9 januari 2025, dus drieënhalve week na de zitting. Het verzoek is daarom naar het oordeel van de wrakingskamer te laat gedaan.
De wrakingskamer acht deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar, te meer omdat verzoekster in deze procedure werd bijgestaan door een advocaat. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoekster verklaard dat de mondelinge behandeling door de rechter in de hoofdzaak heeft geleid tot overleg met haar advocaat na de zitting, maar dat daarna niet direct is overgegaan tot het indienen van een wrakingsverzoek. Dat verzoekster haar advocaat vervolgens verder niet heeft willen betrekken bij haar brief van 9 januari 2025, maakt de termijnoverschrijding, voor zover de brief van 9 januari 2025 door verzoekster bedoeld is als wrakingsverzoek, dan ook niet verschoonbaar. De wrakingskamer zal verzoekster derhalve niet-ontvankelijk verklaren in haar wrakingsverzoek.
Ten overvloede
De wrakingskamer overweegt verder ten overvloede dat het wrakingsverzoek zou zijn afgewezen indien dit wel tijdig zou zijn ingediend.
Als uitgangspunt heeft namelijk te gelden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoek(st)er daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
Voor dat oordeel heeft verzoekster tegenover de toelichting van de rechter onvoldoende gesteld. Dat verzoekster de houding van de rechter als partijdig heeft ervaren betekent niet dat daarmee de objectieve schijn van partijdigheid is gewekt. Daarbij geldt dat de rechter heeft betwist dat hij tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd “u lijkt mij wel een type dat in hoger beroep gaat”, zodat daarvan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet vanuit kan worden gegaan. Wat betreft de beslissing van de rechter ten aanzien van het al dan niet toelaten van processtukken en spraakmemo’s geldt nog het volgende. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich ertegen dat (de motivering van) een procesbeslissing grond kan vormen voor wraking. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter (zie het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
BESLISSING:
De rechtbank (wrakingskamer):
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat de zaak met zaaknummer 11097979 CV EXPL 24-4518 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond.
Aldus gegeven door mr. I.M. Bilderbeek, voorzitter, mrs. C.P.E. Meewisse en L. van Berkum, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2025 in
tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.