ECLI:NL:RBAMS:2025:1612

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
11496269 \ KK EXPL 25-31
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van sociale huurwoning na opzegging huurovereenkomst door huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen STICHTING YMERE en twee gedaagden, waarbij de huurovereenkomst door de huurder was opgezegd. De neef van de huurder, die tijdelijk in de woning verbleef, weigerde de woning te verlaten na het beëindigen van de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de gevorderde ontruiming toewijsbaar was, omdat de neef niet kon aantonen dat hij recht had op medehuurderschap. De kantonrechter benadrukte dat bij ontruimingen in kort geding grote terughoudendheid moet worden betracht, maar in dit geval was er voldoende spoedeisend belang voor de verhuurder om de ontruiming te vorderen. De gedaagden werden veroordeeld om binnen twee maanden de woning te ontruimen en de proceskosten te betalen. De kantonrechter wees ook op de persoonlijke omstandigheden van de neef, maar vond dat deze niet voldoende waren om de ontruiming te verhinderen. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op twee maanden om de gedaagde de tijd te geven een nieuwe woning te vinden.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11496269 \ KK EXPL 25-31
Vonnis in kort geding van 12 maart 2025
in de zaak van
STICHTING YMERE,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: Ymere,
gemachtigde: mr. H.M.G. Brunklaus,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 1]
gedaagde partij,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] ,
niet verschenen.

2.2. [gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna samen te noemen: [gedaagde 2] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Ymere heeft bij dagvaarding, met producties, van 22 januari 2025 een voorziening gevorderd.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 februari 2025. [gedaagde 2] is in persoon verschenen. Namens Ymere is mevrouw [naam] (consulent contracthandhaving) verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. [gedaagde 1] heeft op 25 februari 2025 per brief aangekondigd dat hij niet aanwezig zou zijn bij de mondelinge behandeling. Hij is dan ook niet verschenen.
1.3.
De gemachtigde van Ymere heeft een pleitnota voorgedragen. Partijen zijn daarna gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken. Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De kern

2.1.
[gedaagde 1] huurde van Ymere de sociale huurwoning aan de [adres] . De neef van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , is in verband met zijn studie in 2007 (tijdelijk) bij [gedaagde 1] komen wonen. Ymere was daarvan op de hoogte. Hoewel [gedaagde 2] zijn studie inmiddels heeft afgerond, verblijft hij momenteel nog in de woning. [gedaagde 1] heeft de huurovereenkomst, in overleg met Ymere, opgezegd met een opzegtermijn van ongeveer één jaar. De huurovereenkomst is op 31 december 2024 geëindigd en [gedaagde 1] heeft de woning verlaten. [gedaagde 2] weigert om de woning te verlaten. Ymere vordert dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning ontruimen en de proceskosten betalen. Die vorderingen worden toegewezen.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter stelt in dit kader voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.
Verzoek aanhouding wordt afgewezen
3.2.
[gedaagde 2] heeft op de zitting aangegeven dat hij zich graag had willen laten bijstaan door een advocaat. Hij was ervan uitgegaan dat zijn vader, die in het oosten van het land advocaat is, met hem mee zou gaan naar de kort geding zitting om de situatie uit te leggen, maar dat is niet gelukt omdat hij met zijn vader gebrouilleerd is geraakt sinds de brief die zijn vader in december 2023 aan Ymere heeft gestuurd. Wat daarin staat klopt zijns inziens niet. Hij wil graag een andere advocaat inschakelen, mede om een verzoek om medehuurderschap te doen. De kantonrechter ziet hierin geen aanleiding de zaak aan te houden. [gedaagde 2] heeft meer dan genoeg tijd gehad om een advocaat te zoeken en heeft dit niet gedaan, hetgeen hem te verwijten valt.
Ymere heeft voldoende spoedeisend belang
3.3.
Toewijzing van de vorderingen van Ymere is alleen mogelijk als sprake is van een spoedeisend belang. Ymere heeft voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen, omdat volgens Ymere sprake is van oneigenlijk gebruik van een sociale huurwoning. Gelet op de krapte op de woningmarkt en de lange wachtlijsten die bestaan voor sociale huurwoningen, heeft Ymere er belang bij dat zo snel mogelijk een einde wordt gemaakt aan een eventuele onrechtmatige situatie, zodat zij de woning op korte termijn kan verhuren aan woningzoekenden die op de wachtlijst staan. Dat het voor [gedaagde 2] vanwege de krapte op de woningmarkt ook lastig is om een woning te vinden, maakt dat niet anders.
[gedaagde 2] heeft geen huurovereenkomst met Ymere
3.4.
De kantonrechter acht het niet voldoende aannemelijk dat er een huurovereenkomst tussen Ymere en [gedaagde 2] tot stand is gekomen. Daarvoor is niet genoeg gesteld. Uit de inhoud van de schriftelijke huurovereenkomst blijkt immers dat de huurovereenkomst alleen met [gedaagde 1] is gesloten. Het enkele feit dat Ymere wist dat [gedaagde 2] ook in de woning verbleef, is onvoldoende om [gedaagde 2] aan te merken als (mede)huurder.
3.5.
Uit de stukken valt daarnaast af te leiden dat in 2021 door of namens [gedaagde 2] telefonisch bij Ymere is geïnformeerd hoe medehuurderschap kan worden aangevraagd, maar dat een verzoek daartoe nooit is gedaan, zodat ook op grond daarvan niet kan worden aangenomen dat [gedaagde 2] (mede)huurder is (geweest).
Het is niet aannemelijk dat [gedaagde 2] voor medehuurderschap in aanmerking komt
3.6.
Omdat [gedaagde 2] op het moment dat de huurovereenkomst eindigde geen (mede)huurder was, wordt tot uitgangspunt genomen dat hij sindsdien zonder recht of titel in de woning verblijft. [gedaagde 2] stelt echter dat hij alsnog een geldige titel kan verkrijgen, zodat de ontruiming moet worden afgewezen. Hij heeft op de zitting verklaard dat hij aan de vereisten voor het verkrijgen van medehuurderschap voldoet en dat hij op korte termijn een verzoek daartoe wil indienen. Naar het oordeel van de kantonrechter is het niet aannemelijk dat [gedaagde 2] alsnog voor medehuurderschap in aanmerking komt. Het volgende is daarvoor de reden.
3.7.
Een verzoek tot medehuurderschap moet mede worden ingediend door de huurder van de woning. [1] [gedaagde 1] heeft in een brief die de kantonrechter kort voor de zitting heeft ontvangen gezegd dat hij hoopt dat [gedaagde 2] in de woning kan blijven wonen, waaruit kan worden opgemaakt dat [gedaagde 1] waarschijnlijk bereid zal zijn om mee te werken aan het indienen van een verzoek tot medehuurderschap. [gedaagde 1] heeft echter op verzoek van Ymere op 19 december 2023 de huur van de woning opgezegd tegen 31 december 2024 en is daarom sinds 1 januari 2025 geen huurder meer. Er is momenteel dus geen huurder die het verzoek mede kan indienen, zodat aan dit vereiste voor een verzoek tot medehuurderschap niet voldaan wordt. De huurovereenkomst is door rechtsgeldige opzegging geëindigd, zodat Ymere er geen rekening meer mee hoeft te houden dat die huurovereenkomst herleeft met een medehuurder die inmiddels huurder is geworden.
3.8.
Mocht de bodemrechter een verzoek tot medehuurderschap toch in behandeling nemen dan wordt nog het volgende overwogen. Voor toewijzing van een verzoek tot medehuurderschap is onder andere vereist dat sprake is (geweest) van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. [2] Ymere heeft betwist dat daarvan sprake is. Uit de jurisprudentie blijkt dat een verzoek tot medehuurderschap ook mogelijk is nadat de gemeenschappelijke huishouding al beëindigd is. [3] Het is voorshands echter niet aannemelijk dat tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] sprake is (geweest) van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, omdat in ieder geval het duurzame element ontbreekt.
3.9.
Bij het beoordelen van zo’n verzoek moeten alle omstandigheden van het geval, en in het bijzonder de duur van de gemeenschappelijke huishouding, meegewogen moet worden. [4] Op de zitting heeft [gedaagde 2] verklaard dat hij tot ongeveer 2021 met [gedaagde 1] in de woning heeft samengewoond, waarna [gedaagde 1] minder in de woning kwam wegens bezigheden elders. [gedaagde 1] verblijft nu met name in het buitenland of in zijn woning in [woonplaats 2] , zo stelt [gedaagde 2] . Daarnaast blijkt uit de stukken dat [gedaagde 1] in 2023 na een huisbezoek tegen Ymere heeft gezegd dat hij in het weekeinde in [woonplaats 1] verblijft en [gedaagde 2] door de week.
3.10.
Hoewel voldoende aannemelijk is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gedurende lange tijd samen in de woning hebben gewoond, heeft [gedaagde 2] niet met concrete bewijsstukken onderbouwd dat sprake is geweest van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Daarnaast blijkt uit de stukken dat [gedaagde 2] in eerste instantie tijdelijk – namelijk voor de periode van zijn opleiding –met [gedaagde 1] in de woning zou wonen. [gedaagde 2] heeft tijdens de zitting niet kunnen toelichten dat het de bedoeling van [gedaagde 1] was om ook op langere termijn met hem samen te wonen. Alles samen bezien is niet aannemelijk dat in de bodemprocedure zal worden vastgesteld dat sprake is geweest van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.
De woning moet binnen twee maanden ontruimd worden
3.11.
[gedaagde 2] verblijft dus zonder recht of titel in de woning en het is niet aannemelijk dat de bodemrechter daarover anders zal oordelen. De vordering tot ontruiming is om die reden toewijsbaar. Ymere heeft een ontruimingstermijn van 14 dagen gevorderd. De kantonrechter ziet echter aanleiding om een ruimere ontruimingstermijn toe te wijzen. Dat wordt als volgt toegelicht.
3.12.
Aanleiding voor een langere ontruimingstermijn is dat de vader van [gedaagde 2] in een brief van 4 december 2023 aan heeft Ymere geschreven dat zijn zoon te kampen heeft met persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek – die [gedaagde 2] ontkent – waardoor hij niet kan functioneren in het reguliere arbeidsproces, hij niet kan plannen en ook zijn zaken als huisvesting e.d. niet kan regelen. Op de zitting wordt dit beeld bevestigd. [gedaagde 2] komt chaotisch over, lijkt moeite te hebben zijn impulsen te reguleren en overzicht over de situatie te bewaren.
3.13.
Uit de stukken blijkt dat partijen een opzegtermijn van één jaar zijn overeengekomen zodat [gedaagde 2] de tijd zou hebben om een nieuwe woning te zoeken. [gedaagde 2] heeft op de zitting verklaard dat hij niet op zoek is geweest naar een nieuwe woning en dat hij niet begrijpt waarom hij een nieuwe woning zou moeten zoeken aangezien hij al een woning heeft, namelijk de woning aan de [adres] . De kantonrechter zal de ontruimingstermijn bepalen op twee maanden na betekening van dit vonnis, zodat [gedaagde 2] nog enige tijd heeft elders woonruimte te vinden.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de proceskosten betalen
3.14.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Aangezien Ymere niet heeft onderbouwd waarom zij de dagvaarding een derde keer heeft laten betekenen, zal 2/3e van de gevorderde dagvaardingskosten toegewezen worden. De proceskosten van Ymere worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
290,90
((2/3 x €433,41) + € 1,96)
- griffierecht
135,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.036,40
3.15.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van Ymere zijn, en de woning onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Ymere te stellen,
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.036,40 (inclusief BTW), te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 12 maart 2025.
64183

Voetnoten

1.Artikel 7:267 lid 1 BW.
2.Artikel 7:267 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).
3.HR 14 augustus 2015, ECLI:NL:HR:2015:2193.
4.HR 14 augustus 2015, ECLI:NL:HR:2015:2193.