ECLI:NL:RBAMS:2025:1616

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
13/094184-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling doodslag na fatale steekpartij met 29 steekletsels

Op 11 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte heeft het slachtoffer, geboren in Polen, 29 keer gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat drie van deze steekletsels dodelijk waren, waaronder een steek in de borst die het hart en de longen heeft doorboord. De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer, maar dit werd verworpen omdat er geen bewijs was voor een wederrechtelijke aanranding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren. De zaak kwam aan het licht na een melding van buren die al dagen geen contact hadden gehad met het slachtoffer. Bij aankomst van de politie werd het slachtoffer in een vergevorderde staat van ontbinding aangetroffen. Forensisch onderzoek toonde aan dat de steekwonden dodelijk waren en dat er mogelijk een worsteling had plaatsgevonden. De verdachte heeft wisselend verklaard over de gebeurtenissen en zijn verklaringen waren vaak in tegenspraak met de onderzoeksbevindingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet geloofwaardig was en dat er geen noodweersituatie was. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die € 17.500,00 aan affectieschade vorderde, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/094184-24
Datum uitspraak: 11 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 februari 2025 en 11 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Rasterhoff, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
moord, dan wel doodslag op [slachtoffer] door hem meerdere malen met een mes in het hart, de longen en/of in de borstholte te steken in de periode van 10 maart tot en met 18 maart 2024 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte tenlastegelegde doodslag op [slachtoffer] kan worden bewezen op grond van de inhoud van het dossier. Dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade heeft gedood acht de officier van justitie niet bewezen, zodat verdachte van moord dient te worden vrijgesproken.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens verzocht verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde voorbedachte rade. De raadsman heeft voor het overige geen bewijsverweer gevoerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 18 maart 2024 kwamen verbalisanten naar aanleiding van een melding ‘geen gehoor bewoner’ naar het adres [adres 1] . Volgens de melders zouden zij al tien dagen geen contact hebben kunnen krijgen met de bewoner, de heer [slachtoffer] . Nadat de verbalisanten de woning waren binnengetreden, zagen zij in een slaapkamer een bult liggen, bestaande uit een matras en een tapijt, waaronder een overleden persoon lag. De man had een uitpuilend oog, zijn tong hing uit zijn mond en er liepen maden over hem heen. [2] Forensisch onderzoek wees uit dat het stoffelijk overschot van [slachtoffer] was. [3]
Op 21 maart 2024 is er een gerechtelijke sectie aan het lichaam van [slachtoffer] verricht door [naam] , forensisch patholoog. Daaruit blijkt dat het lichaam zich op het moment van onderzoek in gevorderde staat van ontbinding bevond. De postmortale veranderingen passen bij een postmortaal tijdsinterval geschat op meerdere dagen tot mogelijk weken. Bij sectie werden aan het lichaam 29 steekletsels vastgesteld die waren ontstaan door meervoudige inwerking van uitwendig mechanisch, deels of geheel scherprandig, perforerend en deels snijdend geweld. De locaties van de onderliggende steekletsels waren de hals, de nek, de borst, de rechterflank en rug, het linker bovenbeen en de strekzijde van de rechter bovenarm. Drie van deze steekletsels hebben het intreden van de dood veroorzaakt, namelijk één steekletsel aan de borst, met onder andere perforatie van de linkerborstholte, perforatie en samenvallen van de linkerlong en perforatie van het hart alsmede twee steekletsels aan de rug rechts, met perforatie van de rechterborstholte. In het hart werd een afgebroken lemmet aangetroffen met een bedrukte wit-grijze structuur. [4] Als een mes in het hart is gestoken, duurt het doorgaan seconden tot minuten voordat iemand overlijdt. [5]
Uit onderzoek blijkt dat het afgebroken lemmet dat in het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen, wat betreft patroon en afmeting overeenkomt met één van de drie messen (rechtermes) uit een set van de Action (artikelnummer 2580892). [6] In de rugzak van verdachte is een mes aangetroffen, waarvan het lemmet voorzien is van een decoratief patroon (goednummer 6483181). Dit mes komt overeen met één van de drie messen (linkermes) van de Action messenset. [7]
De conclusies uit het forensisch onderzoek luiden dat het lichaam van [slachtoffer] was ingerold in een tapijt met daarop een matras. Op diverse locaties in het lichaam werden steekletsels aangetroffen, waaronder in de hals, borst, buik, rug/flank en been. Op de handen werd mogelijk afweerletsel aangetroffen. Vermoedelijk heeft er een worsteling plaatsgevonden in de woning die geresulteerd heeft in de dood van de overledene. Zeer waarschijnlijk heeft de worsteling/het steekincident in de woonkamer plaatsgevonden. Gezien het aantreffen van het sleepspoor is de overledene na zijn dood versleept van de woonkamer naar de slaapkamer. In de woning werd op diverse plaatsen bloed aangetroffen. In de woning zijn na het incident schoonmaak handelingen verricht, zeer waarschijnlijk om sporen weg te maken en/of te vernietigen. [8]
Er zijn camerabeelden van een deel van de straat en daarbij horende geluidsfragmenten vastgelegd door een camera van een woning gelegen aan [adres 2] en van een woning aan [adres 3] . Verdachte heeft tegenover de politie, nadat hem een screenshot van een van de camerabeelden in [adres 2] werd getoond, verklaard dat hij de persoon op de screenshot is. [9] Verbalisant [verbalisant] heeft de camerabeelden bekeken en beluisterd. Op 9 maart 2024 om 18:39 uur liepen [slachtoffer] en verdachte in de richting van de woning van [slachtoffer] . Op 10 maart 2024 om 14:48 uur is er gedurende een minuut meermaals hard geschreeuw te horen. Om 17:40 uur liep verdachte weg van de woning van [slachtoffer] in de richting van [adres 4] te Amsterdam. Om 18:07 uur liep verdachte voorbij de woning van [slachtoffer] in de richting van [adres 5] te Amsterdam. Hij had verband om zijn linkerhand met daarop een bebloede vlek. [10]
In de woning gelegen aan de [adres 1] is voor het laatst elektriciteit gebruikt op 10 maart 2024. [11]
Er is DNA-onderzoek gedaan aan het tapijt waarin [slachtoffer] is aangetroffen (AARP1508NL). [12] Uit de bemonstering van een deel van een bloedspoor aan de onderzijde van het tapijt (AARP1508NL#l6) is een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren verkregen. Het DNA-profiel van verdachte komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het DNA-profiel is meer dan één miljard keer waarschijnlijker wanneer verdachte één van de donoren is dan wanneer een willekeurig onbekend gebleven persoon één van de donoren is. [13]
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij de laatste dag dat hij bij [slachtoffer] was, [slachtoffer] een keer in zijn borst en een keer in zijn hals heeft gestoken. [slachtoffer] schreeuwde. Verdachte heeft gestoken met één van de drie messen die hij als set bij de Action heeft gekocht. [14] Ter terechtzitting van 14 februari 2025 heeft verdachte verklaard dat de omstandigheid dat hij zich niet kan herinneren dat hij [slachtoffer] veel vaker dan twee keer heeft gestoken, wellicht kan worden verklaard door zijn drugsgebruik, slaapgebrek en hoe gespannen de situatie was. [15]
4.3.2.
Bewijsoverweging
De rechtbank leidt uit het dossier af dat verdachte op 6 maart 2024 per trein op station Amsterdam Centraal is aangekomen, dat hij in de periode van 7 maart tot en met 10 maart 2024 in de woning van [slachtoffer] heeft verbleven en dat verdachte en [slachtoffer] gedurende die dagen samen drugs hebben gebruikt. Op 10 maart 2024 is [slachtoffer] met messteken om het leven gebracht.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en tegen de achtergrond van het dossier bezien, bewezen dat verdachte degene is geweest die zich op 10 maart 2024 heeft schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] door hem meermalen met een mes in het hart, in de longen en in de borstholte te steken. Alhoewel verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij [slachtoffer] meer dan twee keer heeft gestoken, stelt de rechtbank op grond van het dossier vast dat verdachte [slachtoffer] 29 keer met een mes heeft gestoken en hem de drie dodelijke steekverwondingen heeft toegebracht.
Partiële vrijspraak van voorbedachte rade
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van voorbedachte rade. Voor een bewezenverklaring van voorbedachte rade moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Naar het oordeel van de rechtbank is daar niet van gebleken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 10 maart 2024 te Amsterdam [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meerdere malen met een mes voornoemde [slachtoffer] in het hart, in de longen en in de borstholte gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

6.De strafbaarheid van het feit

6.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Bij de beoordeling of sprake is van een noodweersituatie dient de verklaring van verdachte als uitgangspunt te worden genomen. Hij is immers de enige die uit eigen wetenschap kan verklaren over hetgeen zich heeft afgespeeld. Van belang is dat de feiten en omstandigheden niet buiten redelijke twijfel hoeven komen vast te staan. Verdachte heeft verklaard dat hij bij [slachtoffer] op de bank in slaap is gevallen. Omdat hij zich niet veilig voelde, is hij gaan slapen met een Action mes binnen handbereik. Op enig moment werd hij wakker, omdat hij een oncomfortabel gevoel in zijn anus had doordat [slachtoffer] hem penetreerde, althans dat probeerde. Toen verdachte zich verzette, stak [slachtoffer] hem met een Zwitsers zakmes in zijn hand. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] uit zelfverdediging gestoken met het mes dat hij bij zich had gehouden. De verklaring van verdachte wordt volgens de raadsman bevestigd door diverse bevindingen in het dossier, namelijk de getuigenverklaringen over [slachtoffer] dat hij agressief en dwingend kon zijn, het DNA van [slachtoffer] op het Zwitsers zakmes, de snijwond op de hand van verdachte, dat [slachtoffer] zijn spijkerbroeken ten tijde van het steken kennelijk omlaag had (daarin zijn immers geen beschadigingen als gevolg van het steken aangetroffen) en dat buurvrouw [buurvrouw] seksgeluiden heeft gehoord. De verdediging was noodzakelijk en geboden. Dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken, is een proportionele reactie op voornoemde noodweersituatie en was voor hem de enige mogelijkheid zich tegen de aanranding door [slachtoffer] te verdedigen. Van verdachte kan niet worden verlangd dat hij, in plaats van zich op deze wijze te verdedigen, was gevlucht. Subsidiair beroept de raadsman zich op noodweerexces.
6.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep kan doen op noodweer, omdat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Er kan op basis van het dossier immers niet worden aangenomen dat er sprake was van een (poging tot) verkrachting en een aanval met een mes door [slachtoffer] . Als de rechtbank van oordeel is dat hiervan wel sprake was, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de wijze van verdediging niet in verhouding staat ten opzichte van de aanranding.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1.
Juridisch kader
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed’, of een dreiging daarvan (artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht). Daarnaast is vereist dat de noodzakelijke verdediging in redelijke verhouding tot de aanval staat (de eis van proportionaliteit) en dat er geen andere (vlucht)mogelijkheden hebben bestaan (de eis van subsidiariteit).
Bij de beoordeling of sprake is van een noodweersituatie moet de rechtbank de feitelijke grondslag, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk achten. De feitelijke grondslag hoeft niet te worden bewezen. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg.
Bij het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten. De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag echter niet uitsluitend bij de verdachte worden neergelegd. Als de verdachte in dit verband weigert te antwoorden op nadere vragen met betrekking tot de door of namens hem gestelde gang van zaken, mag de rechter die omstandigheid in zijn beoordeling betrekken.
Als de rechtbank van oordeel is dat de feitelijke toedracht niet aannemelijk is geworden, wordt een beroep op noodweer(exces) verworpen. [16]
6.3.2.
Noodweersituatie
In deze zaak moet worden beoordeeld of voldoende aannemelijk is dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gericht tegen het lichaam van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij bij [slachtoffer] op de bank in slaap is gevallen en op enig moment wakker werd, omdat hij een oncomfortabel gevoel in zijn anus had doordat [slachtoffer] hem penetreerde, althans – zo heeft verdachte ter terechtzitting van 14 februari 2025 verklaard – dat probeerde. Toen verdachte zich verzette door [slachtoffer] weg te schoppen en op te staan, stak [slachtoffer] hem met een Zwitsers zakmes (dat verdachte hem had geleend) in zijn hand, waarna [slachtoffer] en verdachte op de grond zijn gevallen. Als reactie hierop heeft verdachte [slachtoffer] in zijn borst en hals gestoken met het mes van de Action dat hij naast zich had liggen. Vervolgens pakte verdachte zijn spullen, waste zijn handen in het toilet, wikkelde toiletpapier om zijn verwonde hand en rende naar buiten. Tussen het steken van [slachtoffer] en het wegrennen uit de woning heeft hooguit één minuut gezeten.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer, gelet op wat daarover door verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, onvoldoende aannemelijk is geworden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten eerste zijn de verklaringen van verdachte op meerdere essentiële punten tegenstrijdig met de onderzoeksbevindingen.
Zo heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] hem met verdachtes Zwitsers zakmes in zijn hand heeft gestoken, waardoor verdachte een wond heeft opgelopen. Dit zakmes is door de politie in verdachtes rugzak aangetroffen. Uit onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek aan dat zakmes blijkt echter dat er in de bemonstering van de buitenzijde van de rode delen van het zakmes geen DNA van [slachtoffer] is aangetroffen, wat wel te verwachten is wanneer [slachtoffer] het mes heeft vastgehouden. Op het afgebroken deel van het grote mes van het Zwitsers zakmes is wel DNA van [slachtoffer] aangetroffen, wat eerder verwacht kan worden als [slachtoffer] met dat mes is gestoken.
Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] als reactie heeft geschopt, waarna zij samen op de grond zijn gevallen. Verdachte zou [slachtoffer] vervolgens twee keer hebben gestoken, althans – zo heeft verdachte ter terechtzitting van 14 februari 2025 verklaard – hij kan zich niet herinneren dat hij vaker dan twee keer heeft gestoken. Uit het deskundigenrapport forensische pathologie blijkt echter dat bij [slachtoffer] 29 huidperforaties met onderliggende steekkanalen zijn aangetroffen en dat op de handen van [slachtoffer] afweerletsel is aangetroffen.
Verder heeft verdachte verklaard dat tussen het moment dat hij [slachtoffer] heeft gestoken en hij de woning van [slachtoffer] heeft verlaten, hooguit één minuut heeft gezeten. Hierna is hij niet meer naar de woning teruggekomen. Uit de bekeken camerabeelden van 10 maart 2024 blijkt echter dat tussen het moment waarop geschreeuw uit de woning van [slachtoffer] is te horen (14:48 uur) en het moment waarop verdachte wegloopt van de woning (17:40 uur) bijna drie uur zit. Verder blijkt uit de camerabeelden dat verdachte op 10 maart 2024 omstreeks 18:07 uur en 21:33 uur en op 11 maart 2024 omstreeks 00:25 uur en 03:02 uur nabij de woning van [slachtoffer] is geweest. Daarbij valt tevens op dat verdachte eerst niet al zijn bagage – een rugzak, een tas van de Action en een rolkoffer – bij zich heeft, maar dat hij later in de nacht weer wel al zijn bagage heeft verzameld. Op vragen van de rechtbank waar hij in de tussentijd zijn bagage heeft gelaten, bleef verdachte het antwoord schuldig.
Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] niet heeft verplaatst, [slachtoffer] niet in een tapijt heeft gerold en dat hij de woning niet heeft schoongemaakt, althans – zo heeft verdachte ter terechtzitting van 14 februari 2025 verklaard – hij kan zich dat alles niet herinneren. Hij is naar zijn zeggen ook nooit in de slaapkamer van [slachtoffer] geweest. Uit het forensisch onderzoek van de woning van [slachtoffer] blijkt echter dat [slachtoffer] in een opgerold tapijt met daarop een matras is gevonden. Er is een sleepspoor van bloed dan wel lijkvocht vanaf de woonkamer naar de slaapkamer aangetroffen, waardoor het aannemelijk is dat het lichaam van [slachtoffer] eerst in het tapijt is gerold en daarna van de woonkamer naar de slaapkamer is verplaatst. Verdachte is donor van een deel van het celmateriaal dat op de onderkant van dat tapijt is aangetroffen. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte de onderkant van het tapijt heeft aangeraakt toen hij [slachtoffer] daarin rolde.
De politie heeft verdachte geprobeerd nader te bevragen met betrekking tot de door hem gestelde gang van zaken. Op de momenten dat de politie doorvroeg op specifieke onderdelen van zijn verhaal, gaf hij dikwijls aan zich zaken niet meer te herinneren of beriep hij zich op zijn zwijgrecht. Op zitting heeft verdachte aangegeven dat hij deze vragen van de politie niet wilde beantwoorden, omdat hij zich sommige dingen niet meer kon herinneren en geen foute antwoorden wilde geven. De politie heeft verdachte echter diverse malen gewezen op het verschil tussen een beroep op het zwijgrecht en het antwoord niet meer weten. Verdachte heeft zich in de vele verhoren die zijn afgenomen ondanks deze uitleg echter steeds structureel op zijn zwijgrecht beroepen of geweigerd antwoord te geven op vragen over de door hem gestelde (poging tot) verkrachting en de gestelde aanval van [slachtoffer] met het mes. Hierdoor was nader onderzoek naar de door verdachte geschetste feitelijke grondslag niet mogelijk.
Voorts heeft verdachte wisselend verklaard en komen de door hem afgelegde verklaringen soms bevreemdend of onlogisch over, of lijken deze te zijn afgestemd op de onderzoeksbevindingen.
Zo heeft verdachte eerst verklaard dat hij nooit bij [slachtoffer] in de woning is geweest, vervolgens – geconfronteerd met de beelden in de straat van [slachtoffer] – dat hij wel bij de woning is geweest, maar daar niet constant heeft verbleven en uiteindelijk verklaart hij dat hij wel degelijk vanaf zijn aankomst in Amsterdam tot en met 10 maart 2024 bij [slachtoffer] heeft verbleven.
Verder heeft verdachte tijdens de eerste politieverhoren verklaard dat [slachtoffer] hem seksueel zou hebben benaderd in een dixi bij het Centraal Station en hem daar heeft aangevallen met een mes, waardoor de verwonding aan zijn hand zou zijn ontstaan. Later heeft verdachte bij de politie verklaard dat dit niet gebeurd was. Bij de psycholoog vertelde verdachte dat hij de situatie in de dixi heeft verzonnen, maar ter zitting stelt hij dat hij wel seksueel is benaderd door [slachtoffer] in een dixi, alleen was er geen mes in het spel.
Er is onderzoek gedaan naar het gestelde geheugenverlies van verdachte. Uit de Pro Justitia rapportages (psychologisch onderzoek en psychiatrisch onderzoek) blijkt echter dat geen sprake is van een structureel geheugenprobleem bij verdachte. Evenmin kan een acute stressreactie, een dissociatieve amnesie of PTSS worden vastgesteld. De deskundigen kunnen naar hun zeggen geen onderbouwde verklaring vinden voor het feit dat verdachte enkel de cruciale scenes uit het delictscenario niet meer weet. Gelet hierop vindt de rechtbank het door verdachte gestelde geheugenverlies ongeloofwaardig. Wat de rechtbank hierin sterkt, is dat verdachte heeft verklaard dat een deel van zijn herinneringen soms ineens terugkomt, maar dat dit geen herinneringen zijn die betrekking hebben op zijn eigen handelen. Zo heeft verdachte in een gesprek met de psycholoog op 19 december 2025 en ter terechtzitting van 14 februari 2025 verklaard over zo’n flashback, namelijk dat hij zonder het gemerkt te hebben eerder door [slachtoffer] is verkracht, hetgeen verdachte ontdekte toen hij in de nacht voorafgaand aan het bewezen verklaarde wakker werd, naar de wc ging en sperma in zijn ontlasting zag. Hierna is hij weer gaan slapen.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat uit het dossier geen aanknopingspunten naar voren zijn gekomen die de door verdachte veronderstelde feitelijke grondslag ondersteunen.
Doordat de verklaringen van verdachte op meerdere essentiële punten tegenstrijdig zijn met de onderzoeksbevindingen, verdachte op belangrijke onderdelen wisselend en ongeloofwaardig heeft verklaard en verdachte geen antwoord heeft willen geven op nadere vragen met betrekking tot de door hem gestelde gang van zaken, waardoor daarnaar ook geen onderzoek heeft kunnen plaatsvinden, heeft hij de rechtbank het zicht ontnomen op de oorzaak en de ontwikkeling van het geweldsincident. De feitelijke grondslag is daarmee niet aannemelijk geworden. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden, zodat het bewezen geachte feit volgens de wet strafbaar is.

7.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft subsidiair een beroep op noodweerexces gedaan. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep kan doen op noodweerexces, omdat geen sprake is van een noodweersituatie.
Oordeel rechtbank
De rechtbank verwerpt ook dit verweer onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen over het beroep op noodweer. Nu geen sprake is van een noodweersituatie, kan een beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij strafoplegging verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat er een heftige gebeurtenis aan het ten laste gelegde ten grondslag heeft gelegen, verdachte Pools is en in Nederland niemand heeft die hem in de gevangenis komt bezoeken, hij een jong dochtertje heeft dat hij vanwege detentie niet kan zien, hij het bovengemiddeld zwaar heeft in detentie en hij gelet op de Pro Justitia rapportages kwetsbaar is. De raadsman heeft – onder verwijzing naar jurisprudentie – verzocht een gevangenisstraf op te leggen van maximaal acht jaren, met aftrek van voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] , nadat [slachtoffer] hem in zijn woning had uitgenodigd en van 6 tot en met 10 maart 2024 onderdak had verschaft. Verdachte maakte in die dagen geld naar [slachtoffer] over en liet [slachtoffer] zijn telefoon gebruiken om naar diens vrienden te bellen. Uit het dossier komt het beeld naar voren van een samenzijn gedurende meerdere dagen waarin de mannen hele dagen samen optrokken en er veel harddrugs werden gebruikt. Dit samenzijn eindigde abrupt en dramatisch toen verdachte op 10 maart 2024 [slachtoffer] met 29 messteken om het leven bracht. Drie steekletsels waren dodelijk, namelijk één door het hart, de linkerborstholte en de linkerlong én twee door de rechterborstholte. Dat dit met forse kracht is gebeurd, blijkt wel uit het feit dat het lemmet van het mes is afgebroken en in het hart van [slachtoffer] is achtergebleven. Nadat verdachte [slachtoffer] heeft gedood, heeft hij hem in een tapijt opgerold, waarna hij hem – gelet op het sleepspoor – vanaf de woonkamer naar de slaapkamer heeft verplaatst. Het geweldsincident dat [slachtoffer] zijn leven heeft gekost, moet zeer beangstigend voor hem zijn geweest. Het geschreeuw van [slachtoffer] , dat op opnames is vastgelegd, was bij de buren en op straat te horen en gaat – wetende wat zich op dat moment in de woning moet hebben afgespeeld - door merg en been. Verdachte heeft na het geweldsincident de woning schoongemaakt en is vertrokken, zonder (anoniem) melding te doen bij de politie of naasten van [slachtoffer] . Verdachte heeft hiermee kennelijk zijn betrokkenheid willen verhullen en geen oog gehad voor het extra leed dat hij hiermee de nabestaanden heeft aangedaan. Dit handelen van verdachte leidde ertoe dat [slachtoffer] pas acht dagen later in vergevorderde staat van ontbinding in zijn woning is gevonden. Daarmee heeft verdachte de nabestaanden van [slachtoffer] de kans om waardig afscheid van hem te nemen, ontnomen. Verdachte heeft tot op heden bovendien geen openheid van zaken gegeven over wat er precies in de woning is gebeurd. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij zijn verhaal keer op keer heeft gewijzigd en heeft aangepast aan de onderzoeksbevindingen. Het moet voor de nabestaanden erg moeilijk zijn om niet het hoe en waarom te weten van het voortijdige en gewelddadige einde van hun naaste.
Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Zijn meest kostbare bezit, zijn leven, is hem door verdachte afgenomen. De gebeurtenissen hebben enorme onrust veroorzaakt in de buurt waar [slachtoffer] woonde. Ook veroorzaken dit soort feiten gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 7 juni 2024 en het Uittreksel European Criminal Records Information System (ECRIS) van 2 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland en in Polen niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van de Pro Justitia rapportage (psychologisch onderzoek) van 22 augustus 2024 en 21 januari 2025, opgesteld door S. van den Berg, klinisch psycholoog, de Pro Justitia rapportage (psychiatrisch onderzoek) van 29 augustus 2024, opgesteld door N.M. van der Vee, arts in opleiding, en C.A.M. van der Meijs, psychiater, en het reclasseringsadvies van Jeugdbescherming & Reclassering van 23 september 2024 en 22 januari 2025, opgesteld door [reclasseringsmedewerker 1] respectievelijk [reclasseringsmedewerker 2] , reclasseringswerkers.
Door de Pro Justitia rapporteurs is vastgesteld dat er bij verdachte geen sprake is van een psychische stoornis, verstandelijke handicap of psychogeriatrische aandoening. Overwogen is dat er wel kenmerken aanwezig zijn van een narcistische persoonlijkheidsstoornis, omdat – kort gezegd – sprake is van een ingebeelde grootheid, verdachte pertinente onwaarheden vertelt en het hem ontbreekt aan reflectie, empathie en het vermogen zich te verplaatsen in een ander. Er wordt echter niet voldaan aan een classificatie volgens DSM-5-TR. Volgens de rapporteurs is er dan ook geen sprake van een stoornis op grond waarvan verdachte minder goed in staat was zijn gedrag te bepalen ten tijde van het ten laste gelegde en hij wordt om die reden als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd.
De reclassering heeft geconcludeerd dat zij geen mogelijkheden ziet voor de inzet van interventies, onder andere omdat onduidelijk is gebleven wat er ten grondslag lag aan het delictgedrag. De recidiverisico’s kunnen onvoldoende worden ingeschat. Er is daarom geadviseerd om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de buitengewone ernst van het bewezenverklaarde feit, zoals hierboven uiteengezet, slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is. De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting naar beneden af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd, vanwege de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank overweegt dat uit jurisprudentieonderzoek naar soortgelijke zaken blijkt dat bij een veroordeling voor doodslag een gevangenisstraf wordt opgelegd van gemiddeld acht tot twaalf jaren. De rechtbank overweegt dat doordat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven over de oorzaak en het verloop van het geweldsincident, daarmee niet in strafverminderende zin rekening kan worden gehouden. Daarbij komt dat ook op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat van enige strafverminderende omstandigheid sprake is geweest. De rechtbank vindt een gevangenisstraf van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Mes (omschrijving: PL1300-2024064413-G6489618);
2. 1 STK Mes (omschrijving: PL1300-2024064413-G6489619);
3. 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: PL1300-2024064413-G6484803, [merk 1] );
4. 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: PL1300-2024064413-G6484804, [merk 2] );
8. 1 STK Zak (omschrijving: PL1300-2024064413-G6484665);
9. 1 STK Jas (omschrijving: PL1300-2024064413-G6483534, Parka);
11. 1 STK Mes (omschrijving: PL1300-2024064413-G6483181);
12. 1 STK Verdovende Middelen (omschrijving: PL1300-2024064413-G6484766);
13. 1 STK Schoenen (Omschrijving: PL1300-2024064413-G6483542).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder 1, 2 en 11 inbeslaggenomen voorwerpen worden verbeurd verklaard, het onder 12 inbeslaggenomen voorwerp wordt onttrokken aan het verkeer en de onder 3, 4, 8, 9 en 13 inbeslaggenomen voorwerpen worden teruggegeven aan verdachte. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Onttrekking aan het verkeer
De volgende inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer:
1. STK Mes (omschrijving: PL1300-2024064413-G6489618);
2. 1 STK Mes (omschrijving: PL1300-2024064413-G6489619);
11. 1 STK Mes (omschrijving: PL1300-2024064413-G6483181),
Nu deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van een soortelijk misdrijf en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
De volgende inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen worden eveneens onttrokken aan het verkeer:
12. 1 STK Verdovende Middelen (omschrijving: PL1300-2024064413-G6484766).
Artikel 13a van de Opiumwet houdt in dat onverminderd het bepaalde in de artikelen 33 tot en met 34 van het Wetboek van Strafrecht (verbeurdverklaring) en de artikelen 36b tot en met 36d van het Wetboek van Strafrecht (onttrekking aan het verkeer) en artikel 6:1:12 van het Wetboek van Strafvordering, de in lijst I of II bedoelde middelen verbeurd of aan het verkeer onttrokken worden verklaard. De rechtbank zal de verdovende middelen die in beslag genomen zijn en waarvan verdachte geen afstand heeft gedaan, onttrekken aan het verkeer, omdat het bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Teruggave verdachte
De rechtbank gelast de teruggave aan
[verdachte]van:
3. 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: PL1300-2024064413-G6484803, [merk 1] );
4. 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: PL1300-2024064413-G6484804, [merk 2] );
8. 1 STK Zak (omschrijving: PL1300-2024064413-G6484665);
9. 1 STK Jas (omschrijving: PL1300-2024064413-G6483534, Parka);
13. 1 STK Schoenen (Omschrijving: PL1300-2024064413-G6483542),
nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte met behulp van deze voorwerpen het bewezen verklaarde heeft begaan en deze goederen aan verdachte toebehoren.

10.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 17.500,00 aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om toewijzing van de gehele vordering. De raadsman heeft zich vanwege het bepleitte beroep op noodweer(exces) op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Als de rechtbank het beroep op noodweer(exces) niet honoreert, heeft de raadsman zich niet tegen toekenning van de vordering verzet.
Oordeel rechtbank
Het kind van een door misdrijf overleden persoon komt op grond van artikel 6:108 lid 3 in verbinding met lid 4 sub d Burgerlijk Wetboek en het Besluit vergoeding affectieschade in aanmerking voor vergoeding van affectieschade tot een bedrag van € 17.500,00. De gevorderde schadevergoeding zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 10 maart 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met deze vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 289 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13a van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekeringen in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Mes (omschrijving: PL1300-2024064413-G6489618);
2. 1 STK Mes (omschrijving: PL1300-2024064413-G6489619);
11. 1 STK Mes (omschrijving: PL1300-2024064413-G6483181).
12. 1 STK Verdovende Middelen (omschrijving: PL1300-2024064413-G6484766).
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
3. 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: PL1300-2024064413-G6484803, [merk 1] );
4. 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: PL1300-2024064413-G6484804, [merk 2] );
8. 1 STK Zak (omschrijving: PL1300-2024064413-G6484665);
9. 1 STK Jas (omschrijving: PL1300-2024064413-G6483534, Parka);
13. 1 STK Schoenen (Omschrijving: PL1300-2024064413-G6483542).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 17.500,00 (zeventienduizendvijfhonderd euro)aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 10 maart 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 17.500,00 (zeventienduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van affectieschade te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 10 maart 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 122 (honderdtweeëntwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.L. Scheeren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 maart 2025.
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, ZD 05 p. 0001.
3.Een proces-verbaal van onnatuurlijke dood, ZD 08 01 p. 0002.
4.Een geschrift, te weten een definitief deskundigenrapport forensische pathologie, ZD 08 01 p. 180-182.
5.Een geschrift, te weten een aanvullend deskundigenrapport forensische pathologie, ZD 08 01 p. 220.
6.Een proces-verbaal van bevindingen, ZD 14 p. 0002.
7.Een proces-verbaal van bevindingen, ZD 14 p. 0003-0004.
8.Een proces-verbaal van forensisch onderzoek, ZD 08 01 p. 67, 70, 71, 81, 82, 83.
9.Een proces-verbaal van verhoor verdachte op 30 maart 2024, ZD 04 p. 0018.
10.Een proces-verbaal van bevindingen, ZD 05 p. 51, 55, 57.
11.Een proces-verbaal van bevindingen, ZD 15, p. 48-49.
12.Een geschrift, te weten een rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek van 31 mei 2024, ZD 08 01 p. 225.
13.Een geschrift, te weten een rapport aanvullend DNA-onderzoek van 27 juni 2024, ZD 08 01 p. 291-292.
14.Een proces-verbaal van verhoor verdachte op 10 april 2024, ZD 04 p. 36, 39, 40, 46
15.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 februari 2025.
16.ECLI:NL:HR:2022:417, NJ 2022/178 m.nt. Machielse en ECLI:NL:HR:2024:1633.