ECLI:NL:RBAMS:2025:1681

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
13.396991.24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het opzettelijk in voorraad hebben van 123,9 kilogram ketamine zonder registratie

Op 18 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man, die op 12 december 2024 in Breukelen en/of Amsterdam 123,9 kilogram ketamine in zijn auto had. De man werd veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde door zonder registratie een grote hoeveelheid ketamine in voorraad te hebben. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering. De verdachte had verklaard dat hij de ketamine in opdracht van een ander vervoerde en dat hij hiervoor betaald kreeg. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging over onrechtmatige doorzoeking en het ontbreken van opzet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van opzettelijke overtreding van de Geneesmiddelenwet. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder meldplicht bij de reclassering en begeleiding bij maatschappelijke opvang.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.396991.24 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.396991.24
Datum uitspraak: 18 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd te: [verblijfsplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.R. Paardekooper en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gessel naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
het op 12 december 2024 te Breukelen en/of Amsterdam medeplegen van in voorraad hebben van 123,9 kilogram ketamine, terwijl hij daar geen registratie voor had.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het feit bewezen. Vast kan worden gesteld dat verdachte de stof, waarvan is gebleken dat het gaat om pure ketamine, zonder registratie voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft dit ook bekend. Ook het medeplegen kan volgens de officier van justitie worden bewezen. Anders dan de raadsman ziet de officier geen vormverzuim: gelet op de feiten en omstandigheden die de verbalisanten opmerkten bij de staandehouding mochten zij in de auto kijken. Bovendien, als al sprake zou zijn van een vormverzuim, dan is dat niet voor een belang dat het geschonden voorschrift dient, waardoor er geen sanctie aan het vormverzuim moet worden verbonden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Ten eerste is sprake van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de verbalisanten onrechtmatig de auto hebben doorzocht, waarbij de ketamine werd aantroffen. Hierop dient bewijsuitsluiting van de aangetroffen dozen met ketamine te volgen, zodat verdachte moet worden vrijgesproken.
Ten tweede blijkt dat artikel 38 van de Geneesmiddelenwet is geplaatst in de titel “Fabrikanten en groothandelaars van werkzame stoffen”. Verdachte is echter geen fabrikant en ook geen groothandelaar, waardoor de strafbepaling niet tot hem is gericht en hij op die grond moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft ter ondersteuning van dit verweer gewezen op een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 januari 2025 (ECLI:NL:RBNHO:2025:27).
Tot slot heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte het delict niet opzettelijk heeft begaan. Hij wist weliswaar dat hij zonder registratie ketamine vervoerde, maar hij wist niet van het bestaan van de Geneesmiddelenwet, waardoor hij ook niet wist dat hij artikel 38 van deze wet overtrad.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 12 december 2024 krijgen twee verbalisanten een ANPR-melding van een voertuig met kenteken [kenteken] , omdat het vermoeden bestond dat de bestuurder reed zonder geldig rijbewijs. Immers, twee dagen daarvoor, op 10 december 2024, was het rijbewijs van de toenmalig bestuurder van deze auto (niet zijnde verdachte) ingevorderd. Nadat de auto op 12 december 2024 staande wordt gehouden blijkt verdachte achter het stuur te zitten. Hij overhandigt zijn rijbewijs en een huurcontract op naam van een ander. Er staat geen tweede bestuurder op het huurcontract vermeld. [2] De verbalisanten vertellen aan verdachte dat hij niet verzekerd rijdt [3] en constateren, gelet op de kilometerstand van ruim 25.000 kilometer en de kilometerstand bij de start van het huurcontract, dat het voertuig in 26 dagen meer dan 7.000 kilometer heeft afgelegd. Verdachte verklaart dat hij het voertuig heeft geleend van een vriend. Hierop willen de verbalisanten het voertuig meenemen en overdragen aan verhuurmaatschappij Europcar, ook omdat hen ambtshalve bekend is dat huurauto’s veelvuldig worden uitgeleend of doorverhuurd om te worden gebruikt voor criminele activiteiten.
Vervolgens wordt verdachte gevraagd of er nog spullen van hem in het voertuig liggen, een vraag die verdachte ontkennend beantwoord. Ter controle openen de verbalisanten gelijktijdig een zijdeur en de achterklep. Op de achterbank ligt een grote blauwe sporttas en in de achterbak liggen drie kartonnen witte dozen, die zijn dichtgeplakt met tape. Zodra de achterklep wordt geopend, ruiken beide verbalisanten een sterke henneplucht, waarna verdachte onrustig begint te bewegen en de indruk ontstaat dat hij mogelijk weg wil rennen. Vervolgens wordt een doorzoeking gestart op grond van artikel 96b Wetboek van Strafvordering (Sv), waarbij in de dozen zwarte plastic zakken die zijn afgesloten met rode tie wraps worden gezien. In deze zwarte plastic zakken worden transparante plastic zakken met daarin kleine witte kristallen aangetroffen. Hierop wordt verdachte aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. [4]
In de sporttas op de achterbank worden soortgelijke zwarte plastic zakken aangetroffen met een witte inhoud. Zowel de inhoud van de zakken in de sporttas (25,5 kilo) op de achterbank, als de inhoud van de zakken in de dozen in de achterbak (totaal 98,8 kilo) worden door forensisch onderzoekers indicatief getest. Ten aanzien van alle geteste stoffen volgt een indicatieve uitslag voor ketamine. [5] Vervolgens zijn de aangetroffen stoffen in de kofferbak getest door het NFI, waaruit blijkt dat sprake is van (vrijwel) zuivere ketamine. [6]
Tijdens het overbrengen naar het cellencomplex verklaart verdachte ongevraagd: “Ik beken het maar. Het is van mij. Mijn vriend heeft er niets mee te maken. Ik ben de chauffeur. Het is ketamine..” [7] Verdachte heeft later verklaard dat hij de ketamine in opdracht van een ander heeft vervoerd en dat hij voor het vervoer een bedrag van € 300 heeft ontvangen. [8]
Ten slotte is komen vast te staan dat verdachte niet beschikte over de vereiste registratie op grond van artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet. [9]
Vormverzuim
Verdachte reed in een voertuig waar hij niet in mocht rijden. Hij stond namelijk niet als bestuurder op het huurcontract vermeld, wat van belang is in het kader van de verkeersveiligheid en (de dekking van) de autoverzekering. Van de wel vermelde bestuurder was de politie middels de ANPR-hit bekend dat het rijbewijs was ingevorderd..De politie kon de auto niet zomaar achterlaten en was dus gerechtigd de auto mee te nemen, en deze vervolgens over te dragen aan het verhuurbedrijf.
Gelet daarop mocht de politie ook controleren of er nog spullen in de auto aanwezig waren voordat die werd afgevoerd.
Wat daar ook van zij, als al sprake zou zijn geweest van een vormverzuim, dan leidt dit tot niets. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is geweest van nadeel voor verdachte. Het was niet zijn auto en hij had al verklaard dat er geen spullen van hem in de auto aanwezig waren. Daarbij komt dat de ontdekking van een strafbaar feit (in dit geval: het aantreffen van de ketamine) niet geldt als een rechtens te respecteren belang.
Fabrikanten en groothandelaars
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat artikel 38 van de Geneesmiddelenwet zich niet enkel richt tot fabrikanten en groothandelaars in de zin van deze wet. De rechtbank wijst hierbij op de tekst van de Memorie van Toelichting [10] , alsmede op de considerans van richtlijn 2011/62 [11] , waaruit blijkt dat het doel van implementatie van de richtlijn, de wetswijziging en daarmee de totstandkoming van artikel 38 van de Geneesmiddelenwet is gelegen in de bescherming van de volksgezondheid. De bepaling is aldus niet enkel gericht op fabrikanten en groothandelaren, maar tot een ieder. Bovendien geldt dat als de lezing van de raadsman zou worden gevolgd, enkel de legitieme fabrikanten en groothandelaren onder het verbod zouden vallen, terwijl het voor iedere (kwaadwillende) burger wél zou zijn toegestaan om te handelen in ketamine. Daarmee is de volksgezondheid – de centrale doelstelling van voornoemde richtlijn en de Geneesmiddelenwet – niet gediend en die interpretatie van de wet wordt ook daarom door de rechtbank verworpen.
Opzet
De raadsman heeft weliswaar gewezen op de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2023:1020) waarin in een vergelijkbare zaak opzet niet is aangenomen, maar deze uitspraak is in hoger beroep (gedeeltelijk) vernietigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2023:7406). Het hof overweegt daarin dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel opzet niet vereist is dat de opzet gericht was op het niet-naleven van een wettelijke regeling. Opzet in een economische strafzaak is “kleurloos”, waarbij alleen vereist is dat de persoon weet had van de gedragingen die hij verrichte. Nu verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij wist dat hij ketamine vervoerde en voor de rit betaald kreeg, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit opzettelijk heeft gepleegd.
Het aantal kilo’s
Het aantal kilo’s uit de kennisgeving van inbeslagneming telt op tot 123,9 kilogram. Daarbij geldt dat enkel de inhoud van de dozen, (totaal 98,3 kilogram; volgens het NFI ‘ongeveer 100 kg’), is getest door het NFI (met als definitieve uitslag: ketamine). De inhoud van de sporttas op de achterbank is niet definitief getest door het NFI, althans dat kan niet worden vastgesteld.
De rechtbank neemt aan dat ook de inhoud van de sporttas ketamine bevatte. Er is ter plaatste een indicatieve test afgenomen (met als uitslag ketamine) en verdachte heeft ook direct verklaard dat het ging om ketamine (en hij heeft het daarbij niet over andere stoffen gehad), en die verklaring heeft hij ter zitting herhaald. Daarnaast was de aangetroffen stof in de sporttas in hetzelfde soort zwarte plastic zakken verpakt als de ketamine in de dozen in de achterbak. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte in totaal 123,9 kilogram ketamine in voorraad heeft gehad.
Medeplegen
Gelet op de verklaringen van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte bij het in voorraad hebben van de ketamine nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander, namelijk degene die hem de opdracht heeft gegeven tot het transport van de ketamine.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 12 december 2024 in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk zonder registratie een hoeveelheid van ongeveer 123,9 kilo van een materiaal bevattende ketamine in voorraad heeft gehad.

5.De strafbaarheid

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie buitenproportioneel is, gelet op de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn motivatie om met de reclassering aan de slag te gaan. De raadsman heeft verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest op te leggen, gecombineerd met een groot voorwaardelijk strafdeel met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat hij zal meewerken aan reclasseringstoezicht. Tot slot heeft de raadsman verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, omdat de gronden (vlucht- en recidivegevaar) die tot het bevel hebben geleid niet langer aan de orde zijn. Zo kan verdachte tijdelijk verblijven bij een vriendin en is het recidivegevaar niet langer aan de orde.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft tegen een geringe betaling een grote hoeveelheid ketamine vervoerd. Ketamine is een verslavende stof die bij langdurig en frequent gebruik schadelijk is voor de gezondheid. Ketamine wordt weliswaar niet gereguleerd door de Opiumwet, maar het wordt wel degelijk gebruikt als ‘partydrug’ en is daarmee onderdeel van een lucratieve afzetmarkt voor criminelen. De rechtbank kan zich, gelet op de bij verdachte aangetroffen hoeveelheid ketamine, de wijze waarop deze was verpakt, de wijze waarop verdachte de stof vervoerde en welke afspraken daarover waren gemaakt, dan ook niet aan de indruk onttrekken dat de stof werd vervoerd vanwege illegale druggerelateerde activiteiten. Verdachte was niet de opdrachtgever of een grote schakel in een criminele organisatie, maar door zijn gedragingen heeft hij wel een bijdrage geleverd aan het in stand houden van een illegale handel in drugs. Al met al is dan ook een aanzienlijke gevangenisstraf passend en geboden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 17 februari 2025. Hieruit blijkt het volgende. Er is geen sprake van een delictpatroon en verdachte heeft het delict vanuit financieel oogpunt gepleegd om in zijn basisbehoeften te kunnen voorzien. Risicofactoren voor herhaling zijn zijn financiën en het ontbreken van dagbesteding, huisvesting en een sociaal netwerk. Ondanks dat verdachte zelfredzaam oogt, lijkt er sprake te zijn van gebrekkige probleemoplossende vaardigheden dan wel mogelijk impulsiviteit, hetgeen heeft bijgedragen aan onderhavige feit. Het ontbreken van een steunend familiair/sociaal netwerk heeft daarin ook een grote rol in gespeeld. Het recidivegevaar wordt ingeschat als ‘gemiddeld’. De reclassering denkt dat een reclasseringstoezicht zal bijdragen aan stabiliteit in de leefsituatie van verdachte en delictgedrag in de toekomst kan voorkomen. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij reclassering;
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • Dagbesteding;
  • Meewerken aan schuldhulpverlening.
Tot slot wordt geadviseerd de reclassering opdracht te geven om toezicht te houden op naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering deze heeft geadviseerd. Op die manier wordt niet alleen recht gedaan aan de ernst van het feit, maar ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het doel van een terugkeer in de samenleving.
De rechtbank zal het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat zowel de ernstige bezwaren (zoals blijkt uit de bewijsvoering en bewezenverklaring), als de gronden die tot het bevel hebben geleid nog steeds aanwezig zijn. Ten aanzien van het vluchtgevaar is de rechtbank van oordeel dat dit niet kan worden ondervangen door een tijdelijk onderkomen bij een vriendin in [plaats] . Dit is door de verdediging namelijk onvoldoende onderbouwd, met slechts een adres en een kopie van een paspoort van deze vriendin. Het recidivegevaar is ook nog steeds aanwezig. Zo beoordeelt de reclassering het herhalingsgevaar als ‘gemiddeld’. Bovendien is gebleken dat verdachte het delict heeft gepleegd vanuit financiële overwegingen, maar als hij nu vrijkomt, heeft hij niet direct een baan, dagbesteding of andere bron van inkomsten om in zijn bestaan te voorzien. Dit maakt dat de rechtbank vreest dat verdachte, om in zijn basisbehoeften te voorzien, zich mogelijk toch (weer) wendt tot criminele activiteiten.

7.Beslag

Onder verdachte is 123,9 kilogram ketamine (verdeeld over drie dozen en een sporttas) inbeslaggenomen.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 38 van de Geneesmiddelenwet en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet economische delicten.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maandenvan deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Betrokkene meldt zich binnen drie werkdagen tussen 09.00 en 12.00 uur na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het adres Weesperzijde 70 te Amsterdam. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Betrokkene verblijft bij Stichting Exodus of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Dagbesteding
Betrokkene spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Betrokkene werkt, indien de reclassering dit noodzakelijk acht, mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Betrokkene geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarde daarbij is dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
5 STK Medicijn
(Omschrijving: PL1300-2024296844-G6593559; 25,5 kg, Ketamine)
5 STK Medicijn
(Omschrijving: PL1300-2024296844-G6595357; 38,3 kg, Ketamine)
5 STK Medicijn
(Omschrijving: PL1300-2024296844-G6595358; 34,6 kg, Ketamine)
5 STK Medicijn
(Omschrijving: PL1300-2024296844-G6593659; 25,5 kg, Ketamine)
Wijst afhet verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Bruil, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en M.C.H. Broesterhuizen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 maart 2025.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen, p. A1 9.
3.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 maart 2025.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. A1 1-3
5.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] ), p. A1 10
6.Een geschrift, zijnde een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 20 januari 2025, opgemaakt door ing. P.H. Walinga, met als bijlage een overzicht van de inbeslaggenomen werkzame stoffen.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. A1 1-3.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring van 16 december 2024 en verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 maart 2025.
9.Een geschrift, zijnde een bevoegdheidsbeoordeling 25-013 van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van 27 januari 2025.
10.Kamerstukken II, 2012-2013, 33 599, nr. 3
11.Voluit: richtlijn nr. 2011/62/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 tot wijziging van richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, om te verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden (PbEU 2011, L 174)).