ECLI:NL:RBAMS:2025:1752

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
11289395 CV EXPL 24-11-11374
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenruzie over mantelzorgwoning en camera's

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 14 maart 2025, gaat het om een burenruzie tussen twee partijen, hierna aangeduid als eisers en gedaagden. De eisers, die een mantelzorgwoning in hun achtertuin wilden plaatsen voor hun zoon met een meervoudige beperking, hebben gedaagden verzocht om tijdelijke medewerking bij het verwijderen van palen van hun erfafscheiding. Gedaagden hebben deze medewerking geweigerd, wat heeft geleid tot een rechtszaak. De eisers vorderden onder andere schadevergoeding en de verwijdering van camera's die gedaagden op hun woning hadden geïnstalleerd, welke volgens eisers gericht waren op hun woning en tuin en daardoor hun privacy schonden. De rechtbank oordeelde dat gedaagden op grond van artikel 5:56 BW gerechtigd waren om de gevraagde medewerking te weigeren, omdat er gewichtige redenen waren, zoals de garantie op hun hekwerk en de noodzaak om vooraf duidelijkheid te krijgen van de gemeente over de vergunning. De vorderingen van eisers werden afgewezen. In reconventie vorderden gedaagden dat eisers moesten gedogen dat zij een nieuw hekwerk plaatsten. De rechtbank oordeelde dat eisers dit moesten toestaan en legde een dwangsom op voor het geval zij hieraan niet voldeden. De proceskosten werden aan eisers opgelegd, omdat zij in het ongelijk waren gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11289395 CV EXPL 24-11-11374
Vonnis van 14 maart 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
gedaagden in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. H.J.J. Hendrikse,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. T. Slinger.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 juli 2024, met producties,
- de akte overlegging producties van [eisers] , ontvangen op 12 september 2024, met producties,
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie van 8 november 2024, met producties,
- het tussenvonnis van 29 november 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte eisvermeerdering (in reconventie) en overlegging aanvullende producties van [gedaagden] , ingekomen op 6 februari 2025, met producties,
- de akte vermeerdering van eis (aanvulling op akte van 6 februari 2025) en akte correctie zinsnede van 6 februari 2025 van [gedaagden] ,
- de akte eisvermeerdering (in conventie) van [eisers] , ingekomen op 13 februari 2025.
Vervolgens heeft op 14 februari 2025, in de ochtend, op de adressen van partijen een bezichtiging plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren:
  • de kantonrechter, de griffier en een gerechtsjurist van de rechtbank,
  • [eisers] , voornoemd, bijgestaan door hun gemachtigde mr. Hendrikse,
  • de dochter van [eisers] ,
  • [gedaagde 2] , voornoemd, bijgestaan door gemachtigde mr. Slinger.
Dezelfde dag heeft in de middag een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarbij dezelfde personen aanwezig waren als in de ochtend. Mr. Hendrikse en mr. Slinger hebben ter zitting verklaard conform hun spreekaantekeningen, die aan het dossier zijn toegevoegd. De spreekaantekeningen van mr. Hendrikse bevatten ook een conclusie van antwoord in reconventie, die ook aan het dossier is toegevoegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] wonen met hun zoon en dochter op het adres [adres 1] . Hun zoon heeft een meervoudige beperking. Hij woont in een mantelzorgwoning in de achtertuin van de woning.
2.2.
[gedaagden] zijn de buren van [eisers] en wonen in een naastgelegen woning op het adres [adres 2] .
2.3.
In de zomer van 2023 zijn [eisers] op zoek gegaan naar een nieuwe mantelzorgwoning voor hun zoon. Nadat zij deze hadden gevonden, zijn [eisers] zich gaan voorbereiden op de plaatsing van de mantelzorgwoning in hun achtertuin. Voor het transport van de mantelzorgwoning naar de achtertuin van [eisers] was een vergunning nodig. Er is aan hen een vergunning verleend om de mantelzorgwoning in de nacht van 6 op 7 november 2023 te plaatsen.
2.4.
In de aanloop naar de plaatsing van de mantelzorgwoning kwamen [eisers] erachter dat deze niet zonder problemen langs hun woning naar de achtertuin kon worden vervoerd. Op 11 oktober 2023 hebben [eisers] daarom mondeling aan [gedaagden] gevraagd of zij bereid waren om tijdelijk drie palen uit het hek tussen de woningen van [eisers] en [gedaagden] te verwijderen. De dag erop hebben [eisers] nogmaals met [gedaagden] gesproken over de plaatsing van de mantelzorgwoning en de verwijdering van een deel van het hek.
2.5.
[eiser 2] heeft [gedaagde 1] op 13 oktober 2023 per WhatsApp als volgt bericht:
“(…)Ik vind het echt heel jammer (…) dat het gesprek van gister zo geëindigd is. Ik vond het supertof dat je al met je hovenier had gebeld en dacht dat wij er onderling al bijna uit waren…….
Totdat... tja ik weet het eigenlijk niet... waar of wat er nou misging waardoor de emoties zo hoog opliepen..(…).
Maar ik hoop dat wij het anders onderling met zijn tweeën nog op kunnen lossen?
Want als die 3 palen van jullie hek blijven staan wil de transporteur niet aansprakelijk zijn voor eventueel gemaakte schade.
Dat risico moeten wij dan nemen en de aansprakelijkheid ligt dan bij ons.
Vandaar dat we jullie uit voorzorg hebben gevraagd of de 3 palen op onze kosten door een hovenier verwijderd en teruggeplaatst mogen worden.
Ook (zoon [eisers] ) zou jullie heel dankbaar zijn want hij is mede door zijn meervoudige beperking erg gestrest door de hele situatie.
(zoon [eisers] ) heeft een zorgindicatie en het is een mantelzorgwoning waar hij voor zijn gevoel al heel lang op gewacht en naar toegeleefd heeft en er dus in ieder geval gaat komen.
Dus de vraag is niet “of” maar “hoe” het huisje op zijn plek gaat komen en ik hoop dat jij/jullie daar uiteindelijk toch aan mee willen werken.
Als dat zo is hoor ik het heel graag.(…)
2.6.
[gedaagden] hebben voorgaand verzoek op 19 oktober 2023 als volgt beantwoord:
(…)
Terugkomend op jullie verzoek:
Wij begrijpen jullie vraag om een mantelzorgwoning te plaatsen in jullie achtertuin. En we begrijpen ook jullie verzoek om drie palen van ons hek weg te halen zodat de mantelzorgwoning naar binnen word gereden.
Wij willen meewerken aan het verwijderen van onze drie palen, maar wel onder de voorwaarde dat hetzelfde bedrijf dit doet die ook ons hek heeft geplaatst. Dit bedrijf zit in Barneveld. Omdat de plaatsing van jullie mantelzorgwoning in de nacht plaatsvindt zullen ze twee keer moeten komen om het hek te verwijderen en weer te plaatsen. De kosten komen mede daardoor op zo’n ongeveer 1200 euro incl btw. En het bedrijf kan pas over 8 weken.
Verder willen wij ook akkoord van de gemeente dat de plaatsing van jullie mantelzorgwoning binnen de regels van de gemeente gebeurt. Deze vraag hebben we bij de gemeente neergelegd en wachten nog op hun antwoord. Zodra we daar meer over weten dan komen we daarop terug.(…)
2.7.
[gedaagden] hebben [eisers] vervolgens op 1 november 2023 het volgende gestuurd:
“ik heb nog steeds geen officiële schriftelijke bevestiging van de gemeente dat jullie mantelzorgwoning vergunningsvrij mag worden geplaatst. Daarnaast heb ik van het hekbedrijf in Nieuw Vennep vernomen dat jullie de offerte op jullie eigen naam wilden zetten. Helaas kunnen wij daar niet mee akkoord gaan vanwege allerlei juridische gevolgen die dit met zich meebrengt ten nadele van ons. De factuur moet dus op onze naam en jullie vergoeden voorafgaand aan de opdracht enkel de volledige kosten. Daarnaast moeten we ook het e.e.a. op papier zetten wat betreft de meerwerkkosten, mochten deze voortvloeien uit het verwijderen en opnieuw plaatsen van onze schutting.
Verder zag ik ook dat jullie recent balken hebben aangebracht tegen onze schutting. Graag verzoek ik jullie deze te verwijderen. Wij hebben immers ook afstand gehouden van jullie hek en geen palen of balken tegen jullie schutting aangezet.
En als laatste is er nog een ander kwestie en dat is de erfgrens. Wij vermoeden dat deze niet klopt en willen hierover eerst duidelijkheid voordat wij überhaupt ingaan op jullie verzoek. Vooral nu beide hekwerken, en met name jullie hek, wordt vervangen en opnieuw geplaatst. Het kan dus nog even duren voordat hier duidelijkheid over komt.
Ik vraag jullie daarom om de plaatsing van jullie mantelzorg voorlopig uit te stellen totdat dit allemaal duidelijk is. Jullie hebben ons immers pas twee weken geleden laten weten dat deze mantelzorgwoning komt, terwijl jullie met de aankoop van de mantelzorgwoning al een jaar bezig zijn.”
2.8.
Op 1 november 2023 hebben [eisers] schriftelijk aan [gedaagden] meegedeeld dat de mantelzorgwoning – ondanks hun bezwaren – in de nacht van 6 op 7 november 2023 zal worden geplaatst. [eisers] hebben [gedaagden] daarbij ook aansprakelijk gesteld voor de schade die zij zullen lijden doordat [gedaagden] weigeren om de gevraagde medewerking te verlenen. In deze brief staat onder meer het volgende:
“zoals jullie welbekend, zal de mantelzorg woning van onze zoon in de nacht van 6 op 7 november 2023 bij ons geleverd en in de achtertuin gereden gaan worden.
Ondanks dat jullie dit, geheel onterecht, op alle mogelijke manieren proberen te voorkomen en absoluut niet mee willen werken om het inrijden over ons beiden oprit mogelijk te maken, gaat dit op bovenvermelde datum uiteraard toch gewoon plaatsvinden.
Om over de oprit de tuin inrijden toch mogelijk te maken zijn wij echter wel genoodzaakt om de complete dak-constructie inclusief dakgoot aan een kant van de zorgwoning af te zagen.
Deze werkzaamheden brengen uiteraard zeer hoge herstelkosten met zich mee en staan uiteraard niet in verhouding met het tijdelijk laten verwijderen van 3 palen van jullie erfafscheiding / hek.
Deze kosten zullen wij in een later stadium op jullie gaan verhalen.
Maar omdat wij het vermoeden hebben dat jullie ook de levering gaan dwarsbomen, door bijv. de oprit te blokkeren waardoor extra vertraging of plaatsing-kosten van transporteur of leverancier gaan ontstaan, stellen wij jullie met dit schrijven ook alvast aansprakelijk voor alle gevolgen en meerkosten die dit met zich mee gaat brengen.(…)
2.9.
[eisers] hebben de mantelzorgwoning – conform de aankondiging – in de nacht van 6 op 7 november 2023 in hun achtertuin laten plaatsen. Om dit mogelijk te maken hebben zij een deel van de dakgoot en het dak van de mantelzorgwoning afgezaagd.
2.10.
Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van [gedaagden] heeft de [gemeente] bij besluit van 11 december 2023 meegedeeld dat [eisers] voor de plaatsing van de mantelzorgwoning in hun tuin geen omgevingsvergunning nodig hebben.
2.11.
De gemachtigde van [eisers] heeft [gedaagden] bij brief van 16 januari 2024 gesommeerd om binnen veertien dagen een bedrag van € 6.655 te voldoen, zijnde de kosten voor het herstellen van de afgezaagde dakconstructie en dakgoot van de mantelzorgwoning. [gedaagden] hebben daar niet aan voldaan.
2.12.
Kort na de plaatsing van de mantelzorgwoning in de achtertuin van [eisers] , hebben [gedaagden] door Verisure drie camera’s op hun eigen huis laten installeren.
2.13.
De gemachtigde van [eisers] heeft de gemachtigde van [gedaagden] per e-mail van 8 maart 2024 als volgt over deze camera’s bericht:
“Dat uw cliënten weinig tot geen bereidheid tonen om op enigerlei wijze tegemoet te komen aan cliënten blijkt helaas tevens uit de meest recente ontwikkelingen. Gebleken is namelijk dat uw cliënten camera’s hebben gericht op de inrit en de woning c.q. tuin van cliënten. Deze camera’s hebben ook de mogelijkheid om geluid op te nemen. Ook hierover zijn cliënten met uw cliënten in overleg getreden, echter wederom zonder enig resultaat. Omdat ook gebleken is dat de zoon van cliënten erg gestrest is geraakt over de aanwezigheid van de camera’s, en daardoor angsten heeft ontwikkeld, hebben cliënten om de inzet van de persoonlijk begeleidster van de zoon van cliënten gevraagd.
(…)
Omdat ook de gezondheid van de zoon van cliënten in het geding is, verzoek ik uw cliënten hierbij om de geplaatste camera’sbinnen een week na dagtekening dezes te verwijderen. De privacy van cliënten is bovendien aantoonbaar in het geding (zowel binnenshuis als buitenshuis), en met het mooie weer in het vooruitzicht kunnen cliënten ook niet ongedwongen van hun tuin genieten. Mochten uw cliënten niet over gaan tot het verwijderen van de camera’s dan heb ik de opdracht om de daarop ziende vordering tevens op te nemen in de nog op te stellen dagvaarding.”
2.14.
De gemachtigde van [gedaagden] heeft de gemachtigde van [eisers] per e-mail van 13 maart 2024 bericht dat de camera’s door het gerenommeerde bedrijf Verisure zijn geïnstalleerd, Verisure de camera’s zo heeft ingesteld dat deze de eigen grond van [gedaagden] filmen, de geluidopnamefunctie van de camera’s is uitgeschakeld en [gedaagden] zich op het standpunt stellen dat de camera’s niet onrechtmatig zijn.
2.15.
De gemachtigde van [eisers] heeft de gemachtigde van [gedaagden] per e-mail van 26 april 2024 bericht dat irrelevant is op welke wijze de camera’s in eerste instantie zijn geïnstalleerd, omdat [gedaagden] de posities van de camera’s tussentijds zouden hebben gewijzigd. De gemachtigde van [gedaagden] heeft hierop per e-mail van 15 mei 2024 gereageerd dat [gedaagden] betwisten dat de stand van de camera’s tussentijds is verzet.
2.16.
Op 10 juli 2024 hebben [eisers] de dagvaarding in deze bodemzaak uitgebracht.
2.17.
Op 9 januari 2025 heeft er tussen partijen bij de rechtbank Amsterdam een kort geding over de camera’s plaatsgevonden. Dit kort geding is vanwege onderhavige bodemzaak aangehouden.
2.18.
Halverwege januari 2025 hebben [gedaagden] via WhatsApp aan [eisers] laten weten dat zij op 23 januari 2025 aan de voorkant van hun huis een hekwerk tegen de erfgrens wilden laten plaatsen en [eisers] verzocht om vóóraf de steentjes op hun oprit te verwijderen en hun auto te verplaatsen.
2.19.
De gemachtigde van [eisers] heeft de gemachtigde van [gedaagden] op 22 januari 2025, om 16:09 uur, per e-mail bericht dat de plaatsing van het hekwerk op 23 januari 2025 niet kon doorgaan, omdat [eisers] vóóraf goedkeuring van de gemeente wilden hebben en duidelijkheid wensten over de erfgrens. De gemachtigde van [eisers] heeft [gedaagden] in deze brief ook direct aansprakelijk gesteld voor het geval [eisers] schade lijden door de plaatsing van het hekwerk.
2.20.
De gemachtigde van [gedaagden] heeft dezelfde dag, om 16:42 uur, op deze e-mail gereageerd dat [gedaagden] de erfgrens al met de (vorige) eigenaar van de woning hebben afgestemd en [eisers] gesommeerd om de gevraagde medewerking aan de plaatsing van het hekwerk te verlenen.
2.21.
In een e-mail van 24 januari 2025 heeft Vandentop Tuinhout, het bedrijf dat (onder meer) het hekwerk op 23 januari 2025 bij [gedaagden] zou plaatsen, meegedeeld dat het hekwerk niet kon worden geplaatst omdat de monteurs werden gehinderd door de auto van [eisers] die strak op de erfgrens was geplaatst. Op dezelfde datum heeft zij aan [gedaagden] een offerte uitgebracht voor “Montagekosten-Herplaatsing hekwerk” voor een bedrag van € 1.111,87.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eisers] vorderen, samengevat en na wijziging eis, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, dat de kantonrechter:
I. bepaalt dat [gedaagden] onrechtmatig tegenover [eisers] hebben gehandeld door de medewerking aan het plaatsen van de mantelzorgwoning te weigeren, dan wel deze medewerking na te laten,
II. bepaalt dat [gedaagden] onrechtmatig jegens [eisers] hebben gehandeld door te weigeren om de drie camera’s die aan de zij-, voor- en achterkant van hun woning zijn geplaatst te verwijderen en verwijderd te houden,
III. [gedaagden] veroordeelt om binnen 14 dagen een bedrag van € 6.655,- te betalen
IV. [gedaagden] veroordeelt om een bedrag van € 707,75 aan buitengerechtelijke incassokosten te voldoen,
V. [gedaagden] , op straffe van verbeurte van een dwangsom, veroordeelt om de drie camera’s die aan de zij-, voor- en achterkant van hun woning zijn geplaatst te verwijderen en verwijderd te houden,
VI. een zodanige beslissing neemt zoals de kantonrechter in goede justitie rechtvaardig acht,
VII. [gedaagden] veroordeelt om het bestaande hekwerk dat zich thans gedeeltelijk in de tuin van [eisers] bevindt, te brengen naar de kadastrale erfgrens,
VIII. [gedaagden] , op straffe van verbeurte van een dwangsom, verbiedt om, zolang niet is voldaan aan de veroordeling onder VII, over te gaan tot het plaatsen van een nieuw hekwerk aan de voorzijde van het perceel van [gedaagden] ,
IX. [gedaagden] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.
In reconventie
3.3.
[gedaagden] vorderen, samengevat na wijziging van eis, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, dat de kantonrechter:
1. ten aanzien van de camera’s:
a. primair, [eisers] veroordeelt om binnen twee weken de drie camera’s die zich op de woning van [eisers] bevinden te verwijderen en verwijderd te houden,
b. subsidiair, [eisers] veroordeelt om binnen twee weken de camera’s zodanig te verplaatsen dat deze de tuin dan wel de woning van [gedaagden] en zich daar bevindende personen niet filmen en de camera’s op dusdanig wijze verplaatst te houden,
c. aan de primaire en subsidiaire vordering een hoofdelijk te betalen dwangsom te verbinden van € 250,- voor iedere dag of ieder dagdeel dat [eisers] in gebreke blijven aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,-,
2. ten aanzien van het te plaatsen hekwerk:
a. [eisers] veroordeelt om te gehengen en gedogen dat [gedaagden] op eigen grond een hekwerk tegen de erfgrens tussen de opritten plaatsen, specifiek door hun auto op het eerste verzoek van [gedaagden] binnen twee werkdagen op minimaal een meter van de erfgrens te plaatsen,
b. een door [eisers] hoofdelijk te betalen dwangsom verbindt van € 250,- voor iedere dag of dagdeel dat [eisers] in gebreke blijven aan voormelde veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,-,
c. [eisers] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.111,87 aan schadevergoeding,
3. zowel ten aanzien van de camera’s als het hekwerk:
a. [eisers] te veroordelen tot betaling van € 462,50 aan buitengerechtelijke incassokosten,
b. [eisers] te veroordelen in de proceskosten, alsmede de nakosten, vermeerderd met rente.
3.4.
[eisers] voeren verweer, waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
De vorderingen van [eisers] zijn te verdelen in vier onderwerpen:
  • de vorderingen met betrekking tot de mantelzorgwoning,
  • de vorderingen met betrekking tot de camera’s van [gedaagden] ,
  • de vordering met betrekking tot het bestaande hekwerk van [gedaagden] ,
  • de vordering met betrekking tot het gewenste nieuwe hekwerk van [gedaagden]
4.2.
Bij de beoordeling van de vorderingen van [eisers] zal de kantonrechter deze onderverdeling aanhouden.
De vorderingen met betrekking tot de mantelzorgwoning
4.3.
[eisers] leggen aan de vorderingen met betrekking tot de plaatsing van de mantelzorgwoning ten grondslag dat [gedaagden] op grond van artikel 5:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden waren om de gevraagde medewerking te verlenen en dat [gedaagden] door die medewerking te weigeren, onrechtmatig hebben gehandeld en een bedrag van € 6.655,- aan schade hebben veroorzaakt.
4.4.
[gedaagden] betwisten dat zij op grond van artikel 5:56 BW verplicht waren om de door [eisers] gevraagde medewerking te verlenen. [gedaagden] voeren aan dat er gewichtige redenen waren om de gevraagde medewerking te weigeren dan wel tot een later tijdstip uit te stellen. [gedaagden] hebben in dat kader aangevoerd dat zij steeds hebben meegedeeld bereid te zijn om hun medewerking te verlenen, maar dat zij in verband met de garantie op het hekwerk als voorwaarde hebben gesteld dat de drie palen van hun hekwerk zouden worden verwijderd door het bedrijf dat hun hekwerk in eerste instantie heeft geplaatst, alsmede dat de [gemeente] vóórafgaand aan de plaatsing zou bevestigen dat de mantelzorgwoning vergunningsvrij kon worden geplaatst.
4.5.
Artikel 5:56 BW bepaalt dat wanneer het voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een onroerende zaak noodzakelijk is van een andere onroerende zaak tijdelijk gebruik te maken, de eigenaar van deze zaak gehouden is dit na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling toe te staan, tenzij er voor deze eigenaar gewichtige redenen bestaan dit gebruik te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen.
4.6.
De kantonrechter volgt [gedaagden] in hun verweer dat er gewichtige redenen waren om de door [eisers] gevraagde medewerking aan de plaatsing van de mantelzorgwoning op dat moment te weigeren en tot een later tijdstip uit te stellen. Van belang daarvoor is dat [gedaagden] voldoende hebben onderbouwd dat er een garantie op het relatief nieuwe hekwerk rustte en dat het verwijderen van een deel van het hek door een ander bedrijf dan het bedrijf dat het hekwerk had geplaatst, gevolgen zou kunnen hebben voor de garantie op dat hekwerk. Dat [gedaagden] als voorwaarde hebben gesteld dat het bedrijf dat hun hekwerk in eerste instantie heeft geplaatst de werkzaamheden aan het hekwerk zou verrichten, kan dan ook niet als onredelijk of onrechtmatig worden aangemerkt. Dat [eisers] hadden aangeboden de kosten van het verplaatsen van het hekwerk te dragen, maakt dat niet anders. Hetzelfde geldt voor de door [gedaagden] gestelde voorwaarde dat de [gemeente] vóóraf duidelijkheid diende te verschaffen over de vraag of de mantelzorgwoning vergunningsvrij kon worden geplaatst. Als voor de plaatsing van de mantelwoning een omgevingsvergunning vereist was en de woning zonder een dergelijke vergunning zou worden geplaatst, zou dat tot gevolg kunnen hebben dat de mantelwoning na plaatsing weer verwijderd diende te worden en ook het hekwerk dus opnieuw zou moeten worden verwijderd. Dat [gedaagden] voor medewerking aan de plaatsing van de mantelwoning daarover eerst duidelijkheid wilden, is dan ook begrijpelijk en gerechtvaardigd. Met de afwijzing van het handhavingsverzoek heeft de [gemeente] op 11 december 2023 die duidelijkheid binnen een korte termijn verschaft. Door [eisers] zijn geen omstandigheden genoemd op grond waarvan van hen in redelijkheid niet kon worden gevergd het standpunt van de gemeente af te wachten.
4.7.
Op grond van het voorgaande wordt geoordeeld dat [gedaagden] voldoende hebben onderbouwd dat er op 6 november 2023 gewichtige redenen waren om de door [eisers] gevraagde medewerking op dat moment te weigeren dan wel deze tot een later tijdstip uit te stellen. Daaruit volgt dat [gedaagden] met die weigering niet onrechtmatig tegenover [eisers] hebben gehandeld. Het gevolg is dat de vorderingen onder I, III en IV, die alle als grondslag hebben dat [gedaagden] met de geweigerde medewerking onrechtmatig hebben gehandeld, niet toewijsbaar zijn en zullen worden afgewezen.
De vorderingen met betrekking tot de camera’s van [gedaagden]
4.8.
[eisers] stellen dat de camera’s van [gedaagden] mede zijn gericht op hun huis, tuin en oprit en dat hun zoon hierdoor erg gestrest en angstig is geraakt. [eisers] stellen daarnaast dat [gedaagden] de stand van de camera’s meerdere keren hebben gewijzigd richting het huis van [eisers] Ook stellen [eisers] dat het feit dat de camera’s een geluidopnamefunctie hebben hen een onveilig gevoel geeft. Zij stellen dat hun privacy door de camera’s ernstig wordt aangetast.
4.9.
[gedaagden] betwisten dat de camera’s de woning, tuin en oprit van [eisers] filmen. Ter onderbouwing daarvan hebben [gedaagden] meerdere afbeeldingen overgelegd waaruit blijkt wat de drie camera’s filmen. Ook betwisten [gedaagden] dat zij de stand van de camera’s hebben gewijzigd richting het huis en de tuin van [eisers] [gedaagden] stellen op 11 januari 2024 op een ladder bij de camera te hebben gestaan, niet om de stand te wijzigen, maar om een zonnepaneel van de camera te vervangen. Ten aanzien van de geluidopnamefunctie van de camera’s stellen [gedaagden] dat zij deze functie hebben uitstaan en niet van plan zijn om deze in de toekomst in te schakelen, alsmede dat zij geen behoefte hebben aan het afluisteren van [eisers]
4.10.
Uitgangspunt bij de beoordeling is dat in beginsel iedereen het recht heeft om zijn eigendommen door bijvoorbeeld camera’s te beschermen. Daartegenover staat het recht van de ander op privacy en het recht om ‘onbespied’ te zijn in de eigen woning en tuin. Een inbreuk op dit recht op privacy is in beginsel een onrechtmatige daad. Een rechtvaardigingsgrond kan aan het onrechtmatige karakter in de weg staan. Of zich een rechtvaardigingsgrond voordoet, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval en onder afweging van de ernst van de inbreuk enerzijds en de belangen die met de inbreukmakende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend anderzijds. [1]
4.11.
Het gaat hier om een drietal camera’s. Een camera aan de achterkant van het huis, een camera aan de zijkant van het huis en een camera aan de voorgevel van het huis. Deze zullen apart worden besproken.
Camera aan de achterkant
4.12.
Met de overgelegde stukken en de tijdens de bezichtiging door [gedaagden] getoonde camerabeelden hebben [gedaagden] voldoende onderbouwd dat de camera aan de achterkant van hun huis alleen de eigen tuin filmt. Daarop zijn geen beelden van het erf van [eisers] te zien. Ook is getoond dat de geluidsopnamefunctie van die camera uitstaat. Dat er desondanks toch geluidsopnames met die camera worden gemaakt hebben [eisers] tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter komt dan ook tot het oordeel dat [gedaagden] met deze camera geen inbreuk maken op de privacy van [eisers]
Camera aan de zijkant
4.13.
Uit de overgelegde stukken en de tijdens de bezichtiging getoonde camerabeelden blijkt dat de camera aan de zijkant van het huis van [gedaagden] primair het eigen erf tussen de schutting en het huis van [gedaagden] filmt. Daarop is ook te zien dat het gebied boven de schutting, dat zicht zou kunnen geven op het erf van [eisers] , door [gedaagden] , dan wel Verisure, is afgeschermd met zogenoemde privacy masks. Dat wil zeggen dat dat gebied op de beelden zwart is gemaakt. Deze camera geeft dus ook geen zicht op het erf van [eisers] Gesteld is dat de geluidsopnamefunctie van deze camera uitstaat. Dit is tijdens de bezichtiging ook getoond. Ook voor deze camera geldt dat [eisers] tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] onvoldoende hebben onderbouwd dat er desondanks toch geluidsopnames met deze camera worden gemaakt. [eisers] hebben nog de vraag opgeworpen of deze camera niet lager kan worden geplaatst zodat hun zoon deze camera vanuit de mantelwoning niet ziet, maar [gedaagden] heeft voldoende onderbouwd dat de huidige hoogte noodzakelijk is om te voorkomen dat derden de camera beschadigen. Bovendien is tijdens de bezichtiging gebleken dat er vanaf het terras bij de mantelwoning geen zicht is op deze camera. Geoordeeld wordt daarom dat ook met deze camera geen inbreuk op de privacy van [eisers] wordt gemaakt.
Camera aan de voorzijde van de woning
4.14.
Uit de overgelegde afbeeldingen en de tijdens de bezichtiging getoonde camerabeelden blijkt dat ook de camera aan de voorzijde van de woning van [gedaagden] primair het eigen erf van [gedaagden] filmt. Voor zover de camera zicht zou kunnen geven op het erf van [eisers] , dan wel de openbare ruimte, zijn ook hier die gedeelten van het filmbeeld door middel van een privacy mask niet zichtbaar gemaakt. Daar komt bij dat als [gedaagden] overgaan tot plaatsing van een hek en een heg op de oprit van de woning, waarover hierna en in reconventie meer, voldoende aannemelijk is dat in die situatie ook zonder een privacy mask er geen, of nagenoeg geen, zicht zal zijn op het erf van [eisers] Ook van deze camera is gesteld en tijdens de bezichtiging getoond dat de geluidsopnamefunctie uitstaat. Bovendien is het gelet op de positie van deze camera, op de rechterhoek van de woning van [gedaagden] (gezien vanuit de woning), onvoldoende aannemelijk dat als de geluidsopnamefunctie daarvan wel zou aanstaan, daarmee een onrechtmatige inbreuk wordt gemaakt op de privacy van [eisers]
4.15.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagden] met hun drie camera’s geen onrechtmatige inbreuk maken op de privacy van [eisers] (en hun kinderen). [gedaagden] hoeven deze drie camera’s dan ook niet te verwijderen. De daarmee samenhangende vorderingen onder II en V zullen daarom worden afgewezen.
De vordering met betrekking tot het bestaande hekwerk van [gedaagden]
4.16.
[eisers] stellen dat het achterste deel van het hekwerk dat [gedaagden] als erfafscheiding hebben laten plaatsen, zich voor een groot deel op het perceel van [eisers] bevindt en dat dit hekwerk daarom moet worden verplaatst naar de kadastrale erfgrens. [eisers] baseren dit op een kadastrale kaart die [gedaagden] hebben ingediend met daarop weergegeven de kadastrale erfgrens tussen de woningen van partijen en de op 29 november 2023 door het kadaster gemeten loop van het hekwerk dat de erfafscheiding tussen de woningen vormt. [eisers] hebben ter zitting echter betwist dat deze kaart een correcte weergave geeft van de huidige situatie. Zij menen dat de afwijking van de erfgrens groter is dan op de kaart is weergegeven.
4.17.
Nu [eisers] zelf betwisten dat voormelde kadastrale kaart een correcte weergave geeft van de huidige situatie, is hun vordering met betrekking tot de verplaatsing van het hekwerk van [gedaagden] niet toewijsbaar. Om vast te kunnen stellen dat er sprake is van overschrijding van de erfgrens door het hekwerk van [gedaagden] dient immers eerst vast te staan dat het huidige hekwerk over de erfgrens is geplaatst. Omdat [eisers] zelf de juistheid van de gegevens op de kadastrale kaart betwisten, kan de kantonrechter niet vaststellen in hoeverre het bestaande hekwerk van [gedaagden] zich inderdaad op het perceel van [eisers] bevindt. De kantonrechter zal [gedaagden] dus ook niet veroordelen om het hekwerk te verplaatsen. De gevorderde dwangsom bij deze vordering zal ook worden afgewezen.
De vordering met betrekking tot het nieuwe hekwerk van [gedaagden]
4.18.
De vordering onder VIII ziet op het hekwerk dat [gedaagden] aan de voorzijde van de woning als erfafscheiding tussen de percelen van partijen willen plaatsen. Op die locatie staat nu nog geen erfscheiding. [eisers] vorderen dat [gedaagden] eerst moet voldoen aan de veroordeling om het bestaande hekwerk te verplaatsen naar de kadastrale erfgrens voordat mag worden overgegaan tot plaatsing van het nieuwe hekwerk aan de voorzijde van de woning. [eisers] voeren in dat kader aan dat moet worden voorkomen dat het bestaande en het nieuwe hekwerk van [gedaagden] niet goed op elkaar zullen aansluiten. [eisers] stellen dat hierdoor een rommelige indruk van het geheel kan ontstaan met het risico op waardevermindering van hun eigen perceel en eigendom.
4.19.
[gedaagden] stellen hiertegenover dat zij het nieuwe hekwerk volledig op hun eigen grond zullen plaatsen. Zij stellen dat een discussie over de vraag of het bestaande hekwerk in het verleden juist is geplaatst niet als grondslag kan worden gebruikt om de plaatsing van het nieuwe hekwerk tegen te houden. Wat betreft het nieuwe hekwerk staat immers vast dat deze volledig op het perceel van [gedaagden] zal komen.
4.20.
Het recht om op eigen grond een nieuw hekwerk te plaatsen kan niet afhankelijk worden gesteld van het antwoord op de vraag of het bestaande hekwerk in het verleden verkeerd is geplaatst. Allereerst is daarbij van belang dat hiervoor al is geoordeeld dat de vordering om [gedaagden] te veroordelen het bestaande hekwerk te verplaatsen niet toewijsbaar is, omdat onvoldoende vaststaat dat het bestaande hekwerk over de erfgrens is geplaatst. Bij gebreke daarvan rust op [gedaagden] dus geen verplichting om over te gaan tot verplaatsing van het huidige hekwerk. Daar komt bij dat [gedaagden] het nieuwe hekwerk volledig op eigen grond willen plaatsen. [eisers] hebben geen grond aangevoerd waarom [gedaagden] dit kan worden verboden. Dat het huidige en het nieuwe hekwerk mogelijk niet goed op elkaar zullen aansluiten en dat daardoor een rommelige indruk zou kunnen ontstaan, is daarvoor onvoldoende. Het door [eisers] gevorderde verbod met betrekking tot de plaatsing van het nieuwe hekwerk en de daaraan verbonden dwangsom zullen worden afgewezen.
Conclusie
4.21.
De conclusie is dat alle vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.22.
[eisers] zijn in conventie in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagden] betalen. De proceskosten van [gedaagden] in conventie worden begroot op:
- salaris advocaat
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
Totaal
813,00
In reconventie
4.23.
De vorderingen van [gedaagden] zijn te verdelen in twee categorieën:
  • de vordering met betrekking tot de camera’s van [eisers] ,
  • de vorderingen met betrekking tot de plaatsing van het nieuwe hekwerk.
De vordering met betrekking tot de camera’s van [eisers]
4.24.
[gedaagden] stellen dat [eisers] onrechtmatig jegens hen handelen, doordat zij drie camera’s op of aan hun woning hebben die op de woning en tuin van [gedaagden] zijn gericht. Het gaat volgens [gedaagden] om twee ringdeurbelcamera’s, een bij de voordeur en een aan de achterkant van de woning, en een camera aan de zijkant van de woning. Ter onderbouwing van deze stelling hebben [gedaagden] een aantal foto’s ingediend.
4.25.
[eisers] stellen hiertegenover dat de ringdeurbelcamera bij hun voordeur alleen personen filmt die bij hen aanbellen. Zij stellen dat zij daarmee geen inbreuk maken op de privacy van [gedaagden] [eisers] stellen over de door [gedaagden] gestelde ringdeurbelcamera aan de achterkant van de woning dat geen sprake is van een camera, maar van een ijzeren plaatje. De door [gedaagden] gestelde camera aan de zijkant van de woning is een dummy camera, aldus [eisers]
4.26.
De kantonrechter heeft bij de bezichtiging op 14 februari 2025 vastgesteld dat de door [gedaagden] gestelde ringdeurbelcamera aan de achterkant van de woning van [eisers] inderdaad geen camera is, maar een ijzeren plaatje. Daarnaast hebben [eisers] de dummy camera aan de zijkant van hun woning tijdens de bezichtiging verwijderd. [gedaagden] heeft dus geen belang bij hun vordering voor zover deze betrekking heeft op de niet aanwezige ringdeurbelcamera aan de achterzijde van de woning van [eisers] en de inmiddels verwijderde dummy camera.
4.27.
Voor de ringdeurbelcamera bij de voordeur van [eisers] geldt het volgende. Zoals hiervoor overwogen bij de behandeling van de vorderingen van [eisers] in conventie, geldt ook voor [gedaagden] als uitgangspunt dat zij het recht hebben om ‘onbespied’ te zijn in de eigen woning en tuin. Voor zover de ringdeurbelcamera bij de voordeur van [eisers] beelden maakt van de (binnenkant van de) woning en/of tuin van [gedaagden] , kan dus sprake zijn van een onrechtmatige inbreuk op de privacy van [gedaagden]
4.28.
De kantonrechter heeft tijdens de bezichtiging op 14 februari 2025 vastgesteld dat de ringdeurbelcamera vooral de schutting en het bovenste deel van een raam aan de zijkant van de woning van [gedaagden] kan filmen. Ook filmt de ringdeurbelcamera een deel van de oprit van [gedaagden] De kantonrechter is echter van oordeel dat de hieruit volgende inbreuk op de privacy van [gedaagden] te beperkt is om te kunnen spreken van een onrechtmatige daad. Het deel van het raam van [gedaagden] dat op de ringdeurbelcamera te zien is, kan alleen zaken in beeld brengen die zich erg hoog in het raam bevinden. Als [gedaagden] bijvoorbeeld een lamp aan hun plafond zouden ophangen, zou dat mogelijk te zien zijn op de ringdeurbelcamera van [eisers] Mede omdat de ringdeurbelcamera van [eisers] alleen filmt als iemand aanbelt, is daarmee naar het oordeel van de kantonrechter nog geen sprake van een onrechtmatige inbreuk op de privacy van [gedaagden] Wat betreft het gedeelte van de oprit van [gedaagden] dat op de ringdeurbelcamera te zien is, geldt dat het nieuwe hekwerk van [gedaagden] het zicht van [eisers] daarop zal blokkeren. [gedaagden] hebben ter zitting bovendien verklaard dat als het nieuwe hekwerk eenmaal is geplaatst, de ringdeurbelcamera bij de voordeur van [eisers] geen probleem meer is.
4.29.
De kantonrechter komt gelet op het voorgaande tot het oordeel dat de ringdeurbelcamera bij de voordeur van [eisers] geen onrechtmatige inbreuk op de privacy van [gedaagden] oplevert. [eisers] hoeven deze dus niet te verwijderen, zoals primair gevorderd, of te verplaatsen, zoals subsidiair gevorderd. De vorderingen onder 1, die alle zien op de camera’s, zijn daarmee niet toewijsbaar en zullen worden afgewezen.
De vorderingen met betrekking tot de plaatsing van het nieuwe hekwerk
4.30.
[gedaagden] leggen aan de onder 2, sub c, gevorderde betaling door [eisers] van € 1.111,87 ten grondslag dat [eisers] de beoogde plaatsing van het nieuwe hekwerk op 23 januari 2025 opzettelijk hebben gedwarsboomd door hun auto strak langs de erfgrens te plaatsen, terwijl [gedaagden] van tevoren hadden gevraagd om de auto die dag op afstand van de erfgrens te parkeren. [gedaagden] stellen daardoor schade te hebben geleden, omdat het bedrijf dat het hekwerk die dag zou plaatsen dezelfde dag ook hun poort zou repareren en zij daardoor een korting zouden krijgen. Die korting zijn [gedaagden] dus misgelopen. Ter onderbouwing van deze vordering hebben [gedaagden] een offerte van het tuinbedrijf dat het hekwerk zou plaatsen overgelegd, waarop de post ‘montagekosten – herplaatsing hekwerk’ van € 1.111,87 staat. Ook hebben [gedaagden] een e-mail van het tuinbedrijf van 24 januari 2025 overgelegd, waarin wordt bevestigd dat de voorgenomen plaatsing van het hekwerk niet heeft kunnen plaatsvinden, doordat de auto van de buren strak op de erfgrens was geplaatst. Verder staat in deze e-mail dat de monteur heeft aangebeld bij de buren, dat hij de buurman heeft zien zitten in de woonkamer, maar dat de buurman niet heeft opengedaan.
4.31.
[eisers] betwisten dat zij hun auto op 23 januari 2025 opzettelijk langs de erfgrens hebben geplaatst. Zij stellen dat zij niet eens wisten dat het hekwerk van [gedaagden] die dag zou worden geplaatst. Volgens [eisers] is dus geen sprake van een onrechtmatige daad. De kantonrechter volgt [eisers] op dit punt niet. Zowel [gedaagden] zelf als hun gemachtigde hebben in de week vóór de voorgenomen plaatsing van het hekwerk op 23 januari 2025 immers aangekondigd dat het hekwerk die dag zou worden geplaatst en aan [eisers] , althans hun gemachtigde, gevraagd om de daarvoor vereiste medewerking te verlenen. De gemachtigde van [eisers] heeft op 22 januari 2025 per e-mail aan de gemachtigde van [gedaagden] laten weten dat de plaatsing van het hekwerk op 23 januari 2025 niet kon doorgaan, omdat [eisers] eerst duidelijkheid wilden over de erfgrens en de vraag of het hekwerk vergunningsvrij kon worden geplaatst. Gelet op de correspondentie tussen partijen in de dagen vóór 23 januari 2025 en de verklaring van het tuinbedrijf van 24 januari 2025, acht de kantonrechter de stellingen van [eisers] op dit punt ongeloofwaardig. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat [eisers] de plaatsing van het nieuwe hekwerk op 23 januari 2025 opzettelijk hebben gedwarsboomd, wat naar het oordeel van de kantonrechter onrechtmatig is.
4.32.
De kosten die [gedaagden] in verband met deze onrechtmatige daad op [eisers] wensen te verhalen, komen echter niet voor vergoeding in aanmerking. Uit de begeleidende e-mail bij de offerte van het tuinbedrijf van 24 januari 2025 blijkt namelijk dat de kosten van de plaatsing van het hekwerk € 1.111,87 zouden bedragen. Deze post kan niet als schade van [gedaagden] worden aangemerkt, nu zij deze kosten ook hadden moeten maken als [eisers] de plaatsing van het hekwerk op 23 januari 2025 niet hadden gedwarsboomd. [gedaagden] hebben ter zitting verklaard dat het tuinbedrijf een korting van ongeveer € 350 zou hebben gegeven als zij het hekwerk op 23 januari 2025 hadden kunnen plaatsen. [gedaagden] hebben deze gestelde korting echter niet als schade gevorderd en het bestaan daarvan onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter zal deze vordering van [gedaagden] dan ook afwijzen.
4.33.
Zoals overwogen bij de beoordeling van de vorderingen van [eisers] in conventie, hebben [gedaagden] het recht om op hun eigen grond een nieuw hekwerk te plaatsen. Dit recht kan niet afhankelijk worden gesteld van het antwoord op de vraag of het bestaande hekwerk van [gedaagden] in het verleden verkeerd is geplaatst. [eisers] moeten [gedaagden] dan ook in de gelegenheid stellen om het gewenste hekwerk te plaatsen. De vrees van [gedaagden] dat [eisers] de plaatsing van het nieuwe hekwerk in de toekomst weer zullen dwarsbomen, is gelet op de gebeurtenis op 23 januari 2025 naar het oordeel van de kantonrechter niet ongegrond. De kantonrechter zal [eisers] , mede gelet op de verstoorde verhouding tussen partijen, die ook tijdens de mondelinge behandeling is gebleken, dan ook veroordelen om te gehengen en te gedogen dat [gedaagden] op hun eigen grond een hekwerk tegen de erfgrens plaatsen, specifiek door de auto op het eerste verzoek van [gedaagden] binnen twee werkdagen op minimaal een meter van de erfgrens te plaatsen. Ook zal de kantonrechter bepalen dat [eisers] een dwangsom van € 250 verbeuren voor elke dag of elk dagdeel dat zij niet aan deze veroordeling voldoen, met een maximum van € 10.000.
Conclusie
4.34.
Alleen de vordering tot het gehengen en gedogen van de plaatsing van het hekwerk en de in verband daarmee gevorderde dwangsom zullen worden toegewezen. De overige vorderingen zullen worden afgewezen.
Proceskosten in reconventie
4.35.
Nu beide partijen in reconventie gedeeltelijk in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
in reconventie
5.3.
veroordeelt [eisers] om te gehengen en te gedogen dat [gedaagden] een hekwerk tegen de erfgrens tussen de opritten plaatsen op eigen grond, meer specifiek door op het eerste verzoek van [gedaagden] binnen twee werkdagen de aanwezige auto op minimaal een meter van de erfgrens te plaatsen,
5.4.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk tot betaling van een dwangsom ter hoogte van
€ 250,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [eisers] niet aan de veroordeling onder 5.3 voldoen, met een maximum van € 10.000,-,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Groot, kantonrechter, bijgestaan door mr. W.B. Fonville, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025.

Voetnoten

1.Zie HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609.