ECLI:NL:RBAMS:2025:1985

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
13-073397-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleveringszaak ter vervolging uit Turkije toelaatbaar; genoegzaamheidsverweer verworpen

Op 26 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een uitleveringszaak waarbij de Turkse autoriteiten verzochten om de uitlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1958. De rechtbank heeft de zaak behandeld in het kader van de Uitleveringswet. Tijdens de zittingen op 26 juni 2024 en 12 maart 2025 zijn de opgeëiste persoon, zijn raadsman R. Malewicz, en de officier van justitie gehoord. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen, maar deze onder voorwaarden geschorst. De raadsman heeft betoogd dat de uitlevering ontoelaatbaar is, onder andere omdat de feiten niet genoegzaam zijn omschreven en de authenticiteit van de stukken niet voldoende is aangetoond. De officier van justitie heeft echter geconcludeerd dat de uitlevering toelaatbaar is, en de rechtbank heeft dit standpunt onderschreven. De rechtbank oordeelde dat de uitlevering voldoet aan de eisen van de Uitleveringswet en het Europees Verdrag betreffende uitlevering. De rechtbank heeft ook geadviseerd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de detentieomstandigheden in Turkije en de terugkeergarantie voor de opgeëiste persoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank de uitlevering toelaatbaar verklaard, waarbij alle wettelijke vereisten zijn nageleefd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13-073397-24
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Uitleveringswet van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 20 maart 2024 onder meer strekkende tot het in behandeling nemen van het door tussenkomst van de Minister van Justitie en Veiligheid ontvangen verzoek van de Turkse autoriteiten tot uitlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1958,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 26 juni 2024
De rechtbank heeft op 26 juni 2024 de opgeëiste persoon, zijn raadsman, R. Malewicz, advocaat in Amsterdam, en de officier van justitie ter openbare zitting gehoord. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen onder gelijktijdige schorsing van de gevangenhouding onder voorwaarden. De rechtbank heeft vervolgens de behandeling van de zaak geschorst voor onbepaalde tijd.
Zitting 12 maart 2025
De rechtbank heeft op 12 maart 2025 de behandeling voortgezet met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling en de opgeëiste persoon, zijn raadsman, R. Malewicz, advocaat in Amsterdam, en de officier van justitie ter openbare zitting gehoord.

2.Beoordeling

Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia als bovengenoemd, juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
Grondslag uitleveringsverzoek
De uitlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht ter strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een feit waarvoor zijn aanhouding is gelast en zoals omschreven in
- het authentieke afschrift van het nationale Arrestatiebevel (
Arrest Warrant)van 28 december 2023 dat is uitgevaardigd door
Kocaeli 2nd High Criminal Courtmet
file Number: 2010/231 Docketonder het kopje “
information concerning the offence”;
- de brief van 28 december 2023 van
the Legal Affairs Department, Civil Law Division (CR/AK), Ministry of Foreign Affairs of the Kingdom of the Netherlands, The Hague, inhoudende een uitleveringsverzoek.
Strafbaarheid van het feit
Het feit waarvoor de uitlevering wordt verzocht is naar Turks recht strafbaar en daarvoor kan een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste één jaar worden opgelegd, terwijl dat feit naar Nederlands recht als eenzelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar is en daarvoor een vrijheidsstraf van ten minste één jaar kan worden opgelegd.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, gegeven verbod.
Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft de feiten waarvoor zijn uitlevering wordt verzocht ontkend. Hij heeft echter medegedeeld niet onverwijld te kunnen aantonen dat hij onschuldig is aan de feiten waarvoor zijn uitlevering wordt verzocht.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitlevering ontoelaatbaar moet worden verklaard.
De raadsman heeft zich, na kennisneming van de aanvullende stukken, op het standpunt gesteld dat het gegeven dat de stukken zijn gewaarmerkt met een rode stempel en ondertekend middels een elektronische handtekening, nog steeds niet duidelijk maakt welke rechter het bevel heeft afgegeven en of het gaat om een gewaarmerkt, authentiek aanhoudingsbevel.
Verder zijn de feiten niet genoegzaam omschreven, zodat ook de dubbele strafbaarheid niet kan worden getoetst en de beschermende waarborg van specialiteit niet is gegeven. Zo is onduidelijk wat de precieze rol van de opgeëiste persoon is geweest en op welk moment en waaruit zijn bijdrage zou hebben bestaan.
Voor het geval de rechtbank de uitlevering toelaatbaar zou verklaren, heeft de raadsman de rechtbank subsidiair verzocht een advies aan de Minister te geven en daarbij onder zijn aandacht te brengen:
  • de detentieomstandigheden in Turkije, gelet op de medische situatie van de opgeëiste persoon (gelet op artikel 10 lid 2 UW en artikel 3 EVRM);
  • het opvragen van een onvoorwaardelijke terugkeergarantie (artikel 4 UW);
  • het opvragen van een garantie dat de opgeëiste persoon na zijn uitlevering niet aan een derde staat zal worden uitgeleverd voor strafbare feiten die voor de datum van uitlevering zijn begaan gelet op het specialiteitsvereiste (artikel 12, derde lid, UW en artikel 15 EUV).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verzochte uitlevering toelaatbaar is.
Er is geen reden om te twijfelen aan de authenticiteit van het aanhoudingsbevel, zodat sprake is van een “authentiek afschrift” is in de zin van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, EUV.
De stukken zijn per diplomatieke weg aangeboden, voorzien van een stempel en van de vermelding dat het stuk identiek is aan het origineel en van de vermelding dat de stukken elektronisch zijn ondertekend door de rechter en griffier. Dit is naar Turks recht toelaatbaar en daarvan moet op grond van het vertrouwensbeginsel uit worden gegaan.
Het feit is verder genoegzaam omschreven, nu melding wordt gemaakt van de pleegplaats en pleegdatum, de specifieke hoeveelheid verdovende middelen, en de rol van de opgeëiste persoon. Het specialiteitsbeginsel en de toetsing van de dubbele strafbaarheid zijn hiermee voldoende gewaarborgd. Bovendien betreft het een verzoek om vervolgingsuitlevering, waarbij de verdenking nog niet volstrekt hoeft te zijn uitgekristalliseerd.
Hetgeen de raadsman verder heeft aangevoerd, moet worden beoordeeld door de Minister, die eventueel garanties kan vragen aan de Turkse autoriteiten.
Het oordeel van de rechtbank
Authentiek afschrift
Ten aanzien van het eerste verweer van de raadsman overweegt de rechtbank dat zij van oordeel is dat het dossier voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 12, tweede lid, EUV en dat de stukken genoegzaam zijn. De uitleveringstukken zijn via diplomatieke weg aangeboden via het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Voorts zijn alle pagina's door de Turkse ambassade te Den Haag voorzien van een waarmerk. Tevens heeft de rechtbank hierbij betrokken dat er in uitleveringszaken van het vertrouwensbeginsel dient te worden uitgegaan. Daarnaast blijkt uit de verwijzing naar de door de officier van justitie aan het dossier toegevoegde uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 3 februari 2016, en het door de officier van justitie in die zaak overgelegde artikel 38A lid 3 van het Turkse equivalent van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering, dat alle documenten en beslissingen ook elektronisch verwerkt en ondertekend kunnen worden. Op grond van vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het arrestatiebevel een authentiek afschrift betreft. Hetgeen door de raadsman is aangevoerd met betrekking tot de elektronische ondertekening van de stukken doet niets af aan de authenticiteit van de stukken. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en ziet geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen, omdat in de zaak waarnaar door de raadsman is verwezen [1] een andere situatie dan onderhavige speelde, zodat dit het oordeel niet anders maakt.
Feit genoegzaam omschreven
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, EUV
ter staving van het uitleveringsverzoek moet worden overgelegd “een overzicht van de feiten waarvoor uitlevering wordt verzocht. De tijd en plaats, waarop de feiten begaan zijn, hun wettelijke omschrijving en de verwijzing naar de toepasselijke wetsbepalingen dienen zo nauwkeurig mogelijk te worden vermeld”.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de omschrijving van het feit voldoet aan die eisen. Uit de feitomschrijving volgen de pleegplaats, pleegdatum, de rol van de opgeëiste persoon en een specificatie van de hoeveelheid heroïne. Daarbij komt dat sprake is van een verzoek om vervolgingsuitlevering, waarbij de uitlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot het feit waarvan de opgeëiste persoon in Turkije wordt verdacht en zijn precieze rol, zal later in Turkije moeten blijken. De beoordeling of (met de feitsomschrijving) de naleving van het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd, is voorbehouden aan de Minister van Justitie en Veiligheid, maar de rechtbank ziet in de feitsomschrijving geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit niet het geval zou zijn.
Advisering aan de Minister
De detentieomstandigheden in Turkije
De rechtbank is niet bevoegd een beslissing te nemen op een verweer inzake dreigende schending van artikel 3 EVRM nu uitsluitend de Minister hiertoe bevoegd is. De rechtbank zal in haar advies aan de Minister benoemen dat de raadsman heeft verzocht de detentieomstandigheden in Turkije onder de aandacht te brengen van de Minister, gelet op de medische situatie van de opgeëiste persoon.
Terugkeergarantie
De rechtbank zal met het oog op artikel 4 UW in haar advies aan de Minister benoemen dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit bezit.
Specialiteitsvereiste
De rechtbank stelt vast dat in het aanhoudingsbevel onder meer de volgende
assuranceszijn opgenomen:
“In the case that it is discovered after extradition takes place that another offence was committed before the date of extradition and that falls within the Turkish criminal jurisdiction, in accordance with the “Rule of Specialty”, consent will be requested from the competent authorities of your country for the accused to be tried for such offence.- If consent is not granted by your competent authorities, the accused will not be tried for any offence other than the offence subject to the extradition request.”
Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft geoordeeld, is de beoordeling of (met de feitsomschrijving) de naleving van het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd voorbehouden aan de Minister van Justitie en Veiligheid. Omdat zij geen aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat (met de feitsomschrijving) de naleving van het specialiteitsbeginsel niet zou zijn gewaarborgd zal zij daarom aan dit verzoek geen gehoor geven.
Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd is bevonden dat aan alle daarvoor in de Wet en de toepasselijke Verdragen gestelde eisen is voldaan, dient de gevraagde uitlevering toelaatbaar te worden verklaard.

3.Toepasselijke wettelijke en verdragsrechtelijke bepalingen

artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet;
artikel 2 van de Uitleveringswet;
artikelen 1, 2 en 12 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 (Trb. 65, 9) en artikel 5 van het Tweede Aanvullend Protocol bij dat Verdrag (Trb.1979, 120).

4.Beslissing

Verklaart
TOELAATBAARde door Turkije verzochte uitlevering van
[opgeëiste persoon]voornoemd ter strafvervolging terzake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals omschreven in het authentieke afschrift van het nationale Arrestatiebevel (
Arrest Warrant)van 28 december 2023 dat is uitgevaardigd door
Kocaeli 2nd High Criminal Courtmet
file Number: 2010/231 Docketonder het kopje “
information concerning the offence”.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en D. Kloos, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 maart 2025.
Ingevolge artikel 31 van de UW kan de opgeëiste persoon tegen deze uitspraak binnen 14 dagen beroep in cassatie instellen.

Voetnoten

1.Arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1402) en 13 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1195)