ECLI:NL:RBAMS:2025:2045

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
13/344030-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van eigendommen en bedreiging van een ambtenaar door verdachte met een problematische achtergrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van een bromfiets en een camera van de politie, alsook aan bedreiging van een ambtenaar. De verdachte, geboren in Syrië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is op 27 oktober 2024 in Amsterdam aangehouden. Tijdens de zitting op 31 januari 2025 heeft de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. A.M.J. Comans. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van de bromfiets en de camera, en aan de bedreiging van een hoofdagent, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de belediging van de hoofdagent wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd voor de duur van twee jaar, met een tussentijdse beoordeling na één jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, het recidiverisico van de verdachte en de noodzaak van stabilisatie van zijn psychische gezondheid. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren en de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/344030-24
Datum uitspraak: 14 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven op het BRP adres [adres] ,zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.M.J. Comans, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. vernieling van een bromfiets van [benadeelde partij] op 27 oktober 2024;
2. vernieling van een camera van de politie op 27 oktober 2024;
3. bedreiging van [verbalisant] en/of [hoofdagent] en/of onbekend gebleven personen op 27 oktober 2024;
4. belediging van ambtenaar [hoofdagent] op 30 oktober 2024.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vernieling van de bromfiets en de camera wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Ook kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedreiging van [verbalisant] . Daarentegen is er onvoldoende wettig bewijs voor de ten laste gelegde bedreiging van [hoofdagent] en de onbekend gebleven personen en voor de ten laste gelegde belediging van [hoofdagent] . Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de bedreiging en de belediging van [hoofdagent] . Ten aanzien van het overige ten laste gelegde heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van belediging van [hoofdagent] (feit 4)
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [hoofdagent] , opgemaakt door een andere verbalisant dan [hoofdagent] , niet wordt ondersteund door ander bewijs in het dossier, zoals bijvoorbeeld een proces-verbaal van bevindingen dat door [hoofdagent] zelf op ambtseed of -belofte is opgemaakt, zodat niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde belediging.
3.3.2.
Het oordeel over het overige ten laste gelegde (feiten 1, 2 en 3)
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van een bromfiets en een camera (feiten 1 en 2). Ook kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [verbalisant] (feit 3). Verdachte zal partieel worden vrijgesproken van de bedreiging van [hoofdagent] en de onbekend gebleven personen, omdat er niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. De aangifte van [hoofdagent] is opgemaakt door een andere verbalisant dan [hoofdagent] en wordt niet ondersteund door bijvoorbeeld een proces-verbaal van bevindingen dat door [hoofdagent] zelf op ambtseed of -belofte is opgemaakt. Daarnaast ontbreekt een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de arrestantenbewakers zelf.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 27 oktober 2024 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een bromfiets, die aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft beschadigd;
2.
op 27 oktober 2024 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een camera (in de lift), die aan de politie toebehoorde, heeft vernield;
3.
op 27 oktober 2024 te Amsterdam [verbalisant] (functie: hoofdagent bij Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [hoofdagent] dreigend de woorden toe te voegen “Ik maak jou en je moeder dood”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen. Het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is niet gerechtvaardigd, omdat een alternatief – te weten een voorwaardelijke ISD-maatregel – mogelijk is. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij zal terugkeren naar zijn geboorteland.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om bij oplegging van een onvoorwaardelijke ISDmaatregel de duur daarvan te beperken tot één jaar en de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht daarop in mindering te brengen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een bromfiets en een camera van de politie. Daarmee heeft verdachte getoond geen respect te hebben voor het eigendom van een ander. Dit zijn hinderlijke feiten waarmee verdachte voor schade bij anderen heeft gezorgd. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een ambtenaar, terwijl deze ambtenaar niets anders dan bezig was met zijn werk. Dit is een ernstig feit.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het Leger des Heils van 20 januari 2025, opgemaakt door [naam] . Hierin is gerapporteerd dat blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte er sinds 2022 sprake is van een toenemend delictpatroon van vermogens- en agressie/geweldsdelicten. Verdachte voldoet aan de zogenoemde harde ISDcriteria.
Er is sprake van een zorgelijke situatie met instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. Het recidiverisico is hoog. De reclassering beschikt niet over recente diagnostiek, waardoor niet kan worden vastgesteld hoe het psychosociaal functioneren alsmede het middelengebruik in relatie staan tot onderhavige tenlastelegging. Wel zijn er aanwijzingen voor psychiatrische problematiek die het risico op recidive doen verhogen. In 2021 is verdachte namelijk gediagnosticeerd met een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Het psychiatrisch toestandsbeeld en de houding van verdachte zijn grotendeels afhankelijk van het al dan niet innemen van zijn medicatie (antipsychotica). Verdachte is bekend met onvoorspelbaar en wisselend gedrag naar de hulpverlening toe, (deels) te verklaren door het weigeren van medicatie. Hoewel verdachte, volgens de behandelcoördinator van het PPC, inmiddels op eigen verzoek medicatie inneemt (depot en tabletten), ontbreekt het verdachte aan ziekte- en probleembesef. Verdachte lijkt enkel te willen meewerken aan de praktische zaken en vindt behandeling gericht op zijn psychiatrische toestandsbeeld en mogelijke middelenproblematiek niet nodig. Het gegeven dat dit risicofactoren vormen voor delictgedrag, en verdachte op dit gebied geen hulp wenst, maakt dat hij ook voldoet aan de zogenoemde zachte ISDcriteria.
Bij een bewezenverklaring wordt oplegging van een onvoorwaardelijke ISDmaatregel geadviseerd. Binnen het kader van de ISDmaatregel kunnen interventies worden ingezet ter voorkoming van recidive en ter stabilisatie van zijn psychische gezondheid. De focus dient te liggen op stabilisatie, diagnostiek en het mogelijk opstarten van een klinisch behandeltraject.
Motivering van de maatregel
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISDmaatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 24 december 2024 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 24 december 2024 is ook voldaan aan de eisen die de ‘Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers’ van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Gelet op al het voorgaande, ziet de rechtbank geen reden om de ISDmaatregel niet of in voorwaardelijke vorm op te leggen. Zij zal de officier van justitie volgen in haar vordering.
Het belangrijkste doel van de ISD-maatregel is de beveiliging van de maatschappij. Verdachte veroorzaakt stelselmatig overlast. De rechtbank acht het daarom passend en noodzakelijk dat de ISD-maatregel aan verdachte wordt opgelegd. Gedurende de ISDmaatregel kan verdachte zich niet schuldig maken aan strafbare feiten. Hoewel verdachte heeft verklaard voornemens te zijn om terug te keren naar zijn geboorteland, en daardoor dus geen overlast in Nederland kan veroorzaken, vindt de rechtbank het van belang dat er eerst stabilisatie van de psychische gezondheid van verdachte plaatsvindt. Er is onvoldoende basis om aan te nemen dat verdachte zonder deze stabilisatie inderdaad zal vertrekken, ook al is de situatie in Syrië onlangs wezenlijk veranderd. Bovendien kan verdachte, vanuit de kliniek, worden geholpen om met een zogenaamde zachte landing terug te keren naar zijn geboorteland.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISDmaatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet, gelet op het voornemen van verdachte terug te keren naar zijn geboorteland, aanleiding om uiterlijk één jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISDmaatregel te toetsen.

8.De vordering van de benadeelde partijen

[benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 520,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[hoofdagent]
De benadeelde partij [hoofdagent] vordert € 300,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feiten 1 en 2
telkens: vernieling
ten aanzien van feit 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 1 (één) jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Verklaart [benadeelde partij] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart [hoofdagent] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.C. Langendoen, voorzitter,
mrs. J. Thomas en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2025.
[…]
[…]