ECLI:NL:RBAMS:2025:2046

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
13/351205-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van ex-partner met ernstige gevolgen en strafoplegging

Op 14 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het bedreigen van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gedrag van de verdachte angst en gevoelens van onveiligheid bij de aangeefster heeft veroorzaakt. De bedreigingen werden gedaan via spraakmemo's en video's, die door de rechtbank als indringend en verontrustend zijn gekwalificeerd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, onder bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de ernst van de bedreigingen en het recidivepatroon van de verdachte meegewogen in de strafoplegging. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank heeft rekening gehouden met vergelijkbare zaken en de omstandigheden van de verdachte. De verdachte is ook onderworpen aan een aantal bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, en een contactverbod met de ex-partner. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een tweede ten laste gelegd feit, omdat er onvoldoende bewijs was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/351205-24
Datum uitspraak: 14 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. van Vuuren, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. bedreiging van [slachtoffer] in de periode van 22 maart 2024 tot en met 3 april 2024;
2. bedreiging van [slachtoffer] op 30 oktober 2024.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend kan worden bewezen op basis van de aangifte, de beelden en de verklaring van verdachte in het dossier. Daarentegen dient verdachte van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging te worden vrijgesproken. Voor een gedeelte van de uitingen is onvoldoende wettig bewijs. De resterende uitingen zijn onvoldoende specifiek om als bedreiging te kunnen kwalificeren.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde bedreiging. Enkel de uitingen gericht tegen [slachtoffer] kunnen als een bedreiging worden gekwalificeerd. Verder heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging, omdat voor een gedeelte van de uitingen onvoldoende wettig bewijs is en de resterende uitingen niet als bedreiging kunnen worden gekwalificeerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 2 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In de tenlastelegging staat als pleegdatum genoemd 30 oktober 2024, terwijl uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat de uiting “Je gaat gekanteld worden” is gedaan op 24 maart 2024. Daarnaast is er onvoldoende wettig bewijs voor de uiting “Als ik uit het ouderlijke gezag word gezet, nogmaals goed luisteren, ik ben verdwenen maar ik kom op een dag, wat wou je doen dan, wat wou je doen dan, je bent te ver gegaan.”, omdat dit slechts uit de aangifte volgt en niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. Tot slot kwalificeert de resterende uiting, te weten “Je pakt gewoon keihard mijn kind van me af, maar ik heb je verteld wat er gaat gebeuren toch, weet je nog?”, op zichzelf niet als een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling. Dit maakt dat deze uiting, al hoewel moreel laakbaar, niet strafbaar is.
3.3.2.
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer] . Verdachte zal partieel worden vrijgesproken van de uiting “Jouw moeder moet doodgaan. En je zal alleen achterblijven. Jouw moeder moet doodgaan, schat. Geloof me maar, zij moet dood”, omdat deze uiting niet was gericht tegen [slachtoffer] en aan verdachte niet ten laste is gelegd dat hij de moeder van [slachtoffer] heeft bedreigd.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 22 maart 2024 tot en met 3 april 2024 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer] middels spraakmemo’s en/of voicemails de woorden toe te voegen:
“Ik ga je neersteken en krijg rust als ik vastzit” en
“Je bent de moeder van mijn kind en je zal doodgestoken worden. Je zal doodgestoken worden. Hoor je me dat? Na die advocaat van je. Je wordt doodgestoken. Als je met een andere man in bed ligt” en
“Jij vuile kankerslet. Geloof me maar. Jij bent geen dag meer veilig”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen waarvan 164 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Aan deze proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, zoals door de reclassering is geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om op grond van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel op te leggen. Subsidiair heeft hij bepleit dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het deel dat verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Aan de proeftijd dient enkel de algemene voorwaarde te worden gekoppeld en niet de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van zijn ex-partner, een ernstig feit. Uit de aangifte van aangeefster blijkt dat het gedrag van verdachte angst en gevoelens van onveiligheid bij haar teweeg heeft gebracht. De rechtbank heeft ook zelf geconstateerd dat de spraakmemo’s en video’s die verdachte naar zijn ex-partner heeft gestuurd indringend, dwingend en verontrustend zijn.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 24 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor bedreiging van zijn ex-partner en het meermalen mishandelen van zijn ex-partner.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Inforsa van 21 januari 2025. Hierin is gerapporteerd dat er sprake is van een delictpatroon. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Als beschermende factoren worden genoemd dat verdachte beschikt over stabiele huisvesting, een inkomen genereert en beschikt over een bewindvoerder en mentor. Deze zorg is voornamelijk gericht op de praktische zaken in zijn leven. Als risicofactoren worden genoemd dat verdachte kampt met zowel verslavings- als psychische problematiek. Verdachte is echter van mening dat zijn alcoholproblematiek al jaren onder controle is. Daarnaast heeft hij aangegeven dat hij reeds is gestart met een traject bij een psychosomatische fysiotherapeut voor behandeling van zijn psychische klachten. De reclassering ziet een verband tussen het psychosociaal functioneren van verdachte en het delictgedrag in combinatie met het alcoholgebruik. Het is daarom van belang dat er interventies worden ingezet in de vorm van ambulante behandeling om het inzicht in middelengebruik en het inzicht in de gevolgen daarvan te vergroten en verdachte handvatten aan te reiken om zijn emoties beter te kunnen reguleren. Een drangkader met bijzondere voorwaarden is dan ook geïndiceerd.
Strafoplegging
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte zowel een voorwaardelijke als onvoorwaardelijke straf moet worden opgelegd. De rechtbank wil met deze straf de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen. De rechtbank acht het van groot belang dat het verdachte duidelijk wordt dat dergelijk handelen niet wordt getolereerd. Verdachte heeft met zijn ex-partner, aangeefster in deze zaak, een dochter. In een civiele procedure is verdachte uit het ouderlijk gezag gezet. Hiertegen heeft verdachte hoger beroep ingesteld. Al hoewel verdachte heeft aangegeven zich neer te zullen leggen bij de uitspraak van de civiele rechter zal de rechtbank de voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen als stok achter de deur om verdachte te behoeden zich opnieuw te misdragen jegens zijn ex-partner. Daarnaast acht de rechtbank het van groot belang dat er een drangkader met bijzondere voorwaarden aan hem wordt opgelegd, zodat hij aan de slag kan en goed wordt begeleid voor zijn problematiek.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 30 dagen waarvan 13 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Deze straf is lager dan wat de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank rekening houdt met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en de eis van de officier van justitie fors hoger is. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals door de reclassering is geadviseerd, te weten meldplicht, ambulante behandeling, locatieverbod (zonder elektronische monitoring), contactverbod, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
13 (dertien) dagen, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij reclassering. Veroordeelde meldt zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij [naam medewerker] van Reclassering Inforsa op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • Ambulante behandeling. Veroordeelde laat zich behandelen door de Forensisch Ambulante Zorg (FAZ) van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
  • Locatieverbod(zonder elektronische monitoring). Veroordeelde bevindt zich niet in de straat en/of rond woning van [slachtoffer] , [adres 3] .
  • Contactverbod. Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ).
  • Dagbesteding. Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
  • Meewerken aan middelencontrole. Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdrachtals bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht
toezicht te houdenop de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.C. Langendoen, voorzitter,
mrs. J. Thomas en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2025.
[…]