ECLI:NL:RBAMS:2025:2190

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
10284574 \ CV EXPL 23-872
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake informatieplichten en toetsing van bedingen in leaseovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 28 maart 2025 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen Terberg Business Lease Group B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vordert betaling van twee facturen, met een totaalbedrag van € 2.840,98, waarvan de eerste factuur betrekking heeft op onbetaald gelaten huurtermijnen en de tweede op een vergoeding voor meer gereden kilometers. De procedure is gestart met een dagvaarding op 9 januari 2023, waarna verstek is verleend aan de gedaagde partij.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de overeenkomst tussen de eisende partij en de gedaagde partij als een overeenkomst op afstand moet worden gekwalificeerd. Dit houdt in dat de eisende partij moet voldoen aan bepaalde informatieplichten, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek en de Europese richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De rechter heeft geoordeeld dat de eisende partij aan deze informatieplichten heeft voldaan, maar dat er nog vragen zijn over de specificiteit van de facturen, met name over de houderschapsbelasting en de meer gereden kilometers.

De kantonrechter heeft de eisende partij opgedragen om nadere toelichting te geven over de facturen en de bijbehorende kosten. De zaak is verwezen naar de rol voor akte uitlating door de eisende partij, waarbij ook de gedaagde partij in de gelegenheid wordt gesteld om te reageren. De verdere beslissing is aangehouden, wat betekent dat de rechter op een later moment zal terugkomen op de zaak, afhankelijk van de ingediende stukken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10284574 \ CV EXPL 23-872
Vonnis van 28 maart 2025
in de zaak van
TERBERG BUSINESS LEASE GROUP B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eisende partij,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 januari 2023, met producties,
- het tegen gedaagde partij verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
De overeenkomst die aan de vordering ten grondslag is gelegd is gesloten tussen eisende partij als handelaar en gedaagde partij als consument. In dat geval moet, ook als de vordering wordt erkend of niet wordt betwist, ambtshalve worden getoetst aan het consumentenrecht. Onder meer moet worden getoetst of eisende partij de op haar rustende informatieplichten heeft nageleefd. Daarnaast moeten de bedingen in de overeenkomst worden getoetst aan Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn).
Informatieplichten
2.2.
In de dagvaarding is niet gesteld op welke wijze de overeenkomst tot stand is gekomen. Evenmin is in de dagvaarding gemotiveerd gesteld dat aan de informatieplichten is voldaan. Dat zal eisende partij in het vervolg in de dagvaarding moeten stellen. Wel heeft eisende partij als productie een informatieformulier met bijlagen overgelegd, waaruit één en ander kan worden afgeleid.
2.3.
De overeenkomst komt volgens eisende partij als volgt tot stand. Via de website wordt (een begin van) een bestelproces doorlopen. Dit online bestelproces heeft eisende partij door middel van schermafdrukken toegelicht. Met afronding van dit online bestelproces wordt een vrijblijvende offerte aangevraagd. Vervolgens ontvangt de aanvrager twee e-mails. De eerste e-mail bevat inloggegevens voor een persoonlijk online klantenportaal. In de tweede e-mail wordt uitgelegd hoe het bestelproces verder verloopt. Dat gebeurt via het online klantenportaal. De aanvrager moet diverse financiële gegevens verstrekken, die onder meer betrekking hebben op het inkomen, de woonlasten en de burgerlijke staat. Daarnaast moet het rijbewijs worden geüpload. Ten slotte moet een machtiging worden ondertekend en kan de aanvrager de overeenkomst, die volledig kan worden doorgelezen, ondertekenen. Dat gebeurt op digitale wijze, aan de hand van een tweestapsverificatie, waarbij een validatiecode wordt toegestuurd die moet worden ingevuld. Pas daarna gaat de leaseovereenkomst in en begint de bedenktijd van 14 dagen te lopen (rubriek F, artikel 3 en 4 van de algemene voorwaarden keurmerk private lease).
2.4.
Gelet op de beschreven wijze van totstandkoming van de overeenkomst, waarbij gebruik wordt gemaakt van een georganiseerd systeem, is sprake van een overeenkomst op afstand. In dat geval moet zijn voldaan aan de informatieplichten van artikel 6:230m lid 1 en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW). Geoordeeld wordt dat een bestelknop in de zin van artikel 6:230v lid 3 BW niet aan de orde is, gelet op de beschreven wijze van digitale ondertekening van de overeenkomst.
2.5.
De kantonrechter stelt vast dat gedurende het bestelproces, dus in de precontractuele fase voordat de overeenkomst definitief is ondertekend, alle essentiële informatie als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 BW aan gedaagde partij is verstrekt. In de contractuele fase, dus in (de bevestiging van) de overeenkomst c.q. de algemene voorwaarden, is alle essentiële informatie bevestigd op een duurzame gegevensdrager.
2.6.
Conclusie is dan ook dat eisende partij heeft voldaan aan haar informatieplichten.
Toetsing van bedingen
2.7.
De bedingen in de overeenkomst die over de prijs gaan, zijn op duidelijke en begrijpelijke wijze geformuleerd, zodat ambtshalve toetsing op oneerlijkheid daarvan ingevolge artikel 4 lid 2 van de richtlijn niet aan de orde is.
2.8.
Op de overeenkomst zijn meerdere sets algemene voorwaarden van toepassing verklaard, die eisende partij in het geding heeft gebracht.
2.9.
In de overeenkomst en de daarop van toepassing verklaarde algemene voorwaarden staan bedingen die voor de vordering van belang zijn, omdat ze aan de vordering ten grondslag zijn of kunnen worden gelegd. Alle bedingen die aan de vordering zijn of kunnen worden gelegd moeten door de kantonrechter worden getoetst. Dat volgt uit de arresten van het Europese Hof van Justitie van 27 januari 2021, C-229/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia) en 8 december 2022, C-625/21, ECLI:EU:C:2022:971 (Gupfinger). Op grond van deze arresten moet de kantonrechter ook als eisende partij zich in de procedure niet beroept op het toepasselijke beding, maar op de wet, zoals ten aanzien van de rente, ambtshalve onderzoeken of het beding voorwaarden waarop zij zich had kunnen beroepen niet oneerlijk is in de zin van de richtlijn. Indien een beding als oneerlijk wordt aangemerkt, kan eisende partij ingevolge deze arresten geen aanspraak meer maken op de wettelijke regeling die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest en moet haar vordering op dit punt worden afgewezen.
2.10.
Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding gaat het erom of dat beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (artikel 3 lid 1 van de richtlijn). Hierbij moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst worden meegewogen en alle andere bedingen van de overeenkomst, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, in aanmerking worden genomen. Daarbij moet worden uitgegaan van de datum waarop de overeenkomst is gesloten. Irrelevant voor deze toets is dus de feitelijke toepassing en uitvoering van de bedingen, of een achteraf gegeven uitleg.
2.11.
Eisende partij heeft in de dagvaarding niet gesteld welke bedingen in de algemene voorwaarden aan de vordering ten grondslag zijn of kunnen worden gelegd, noch een toelichting over de (on)eerlijkheid van die bedingen gegeven. Dat zal eisende partij in het vervolg wel moeten doen.
2.12.
Eisende partij vordert in deze procedure betaling van twee facturen, met een totaal beloop van € 2.840,98. Dat bedrag wordt aan hoofdsom gevorderd. De eerste factuur ziet grotendeels op onbetaald gelaten huurtermijnen en de tweede factuur op een vergoeding voor meer gereden kilometers.
2.13.
Voor wat betreft de eerste factuur zijn de onbetaald gelaten huurtermijnen, waaronder is begrepen een toelage vanwege het feit dat gedaagde partij minder dan vijf schadevrije jaren heeft, te herleiden naar het bepaalde in de overeenkomst. Nu de huurtermijnen kernbedingen betreffen, is dat gedeelte van de factuur toewijsbaar, gelet op het bepaalde in overweging 2.7.
2.14.
In dezelfde factuur wordt echter ook een bedrag van € 316,70 exclusief btw aan houderschapsbelasting bij gedaagde partij in rekening gebracht. Gesteld noch gebleken is waar deze kosten op zien en op grond waarvan gedaagde partij deze kosten verschuldigd is. De kantonrechter constateert in dit verband dat in artikel 12 van de algemene voorwaarden keurmerk private lease staat opgesomd welke kosten bij de termijnbedragen zijn inbegrepen. Hier staat bij dat (motorrijtuigen)belasting bij de prijs is inbegrepen. In artikel 13 van diezelfde algemene voorwaarden staat welke kosten niet bij de termijnbedragen zijn inbegrepen. Daar staat geen houderschapsbelasting bij. Eisende partij dient daarom nader toe te lichten waarom gedaagde partij voornoemd bedrag aan houderschapsbelasting moet betalen en op grond waarvan.
2.15.
De tweede factuur ziet op meer gereden kilometers. In de dagvaarding stelt eisende partij hierover dat het kilometrage flink is overschreden. In de overeenkomst is bepaald dat per maand 1.000 kilometer bij de prijs zit inbegrepen en dat per meer gereden kilometer € 0,07 moet worden betaald. In dit verband is artikel 15 van de algemene voorwaarden keurmerk private lease van belang. Dat artikel is door de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden. Uit de factuur blijkt echter niet wat de kilometerstand was en hoeveel kilometers gedaagde partij teveel heeft gereden, noch is een berekening overgelegd waaruit het gefactureerde bedrag volgt. Eisende partij zal haar stelling in de dagvaarding op dit punt nader moeten toelichten en onderbouwen.
2.16.
Eisende partij maakt tot slot aanspraak op wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. In artikel 15 van de algemene voorwaarden voor de levering van diensten en aanvullende voorwaarden van Terberg Leasing B.V. staat een beding over de betalingsvoorwaarden en de gevolgen van niet tijdige betaling, bestaande uit de mogelijkheid van het in rekening brengen van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. In artikel 21 van de algemene voorwaarden keurmerk private lease staat een soortgelijk beding. Nu beide artikelen uit de verschillende sets algemene voorwaarden inhoudelijk aansluiten bij (en artikel 21 zelfs verwijst naar) de wettelijke regeling ten aanzien van rente en buitengerechtelijke kosten, zijn de bedingen niet oneerlijk.
2.17.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor akte uitlating eisende partij over het bepaalde in overwegingen 2.14 en 2.15.
2.18.
Eisende partij dient de akte tenminste twee weken voor de hierna te bepalen rolzitting ook aan gedaagde partij te sturen, met de mededeling dat gedaagde partij op die rolzitting daarop mag reageren dan wel uitstel kan vragen en hoe en wanneer gedaagde partij uiterlijk moet reageren. Eisende partij wordt in dat kader verzocht om naast de akte ook de mededeling/brief aan gedaagde partij in het geding te brengen. Wanneer niet kan worden vastgesteld dat de akte tijdig en/of met de juiste mededeling aan gedaagde partij is toegestuurd, wordt deze in beginsel buiten beschouwing gelaten.
2.19.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
vrijdag 25 april 2025 om 10.00 uurvoor akte uitlating eisende partij over het bepaalde in overwegingen 2.14 en 2.15,
3.2.
bepaalt dat eisende partij de akte aan gedaagde partij moet toesturen, overeenkomstig het bepaalde in overweging 2.18,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2025.
991