ECLI:NL:RBAMS:2025:2219

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
1301530825
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de opgeëiste persoon

Op 3 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon, geboren in 1994 in Polen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting heropend en geschorst, teneinde gelijktijdig met andere EAB's een einduitspraak te kunnen doen. De behandeling van het EAB vond plaats op 20 maart 2025, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenneming bevolen. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB is uitgevaardigd door de Poolse justitiële autoriteit en betreft een vrijheidsstraf van één jaar voor medeplegen van mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgrond van toepassing is en dat de overlevering kan plaatsvinden. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen reëel gevaar bestaat voor schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, ondanks de zorgen over de detentieomstandigheden voor Roma. De rechtbank heeft de zaak heropend en de behandeling van het EAB opnieuw gepland, met een oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-015308-25 (EAB II)
Datum uitspraak: 3 april 2025
TUSSEN- UITSPRAAK
op de vordering van 24 januari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 maart 2022 door
the Circuit Court in Lublin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 maart 2025, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable judgement of the District Court Lublin-Wschód in Lublin, with the seat in Świdnikvan 20 september 2019, met referentie: II K 772/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 20 februari 2025 blijkt dat de zaak in hoger beroep bij beslissing van het
the Regional Court in Lublinvan
9 maart 2021 (referentie: XI Ka 210/10) ten gronde definitief is afgedaan, zodat de rechtbank alleen de beslissing in hoger beroep aan artikel 12 OLW zal toetsen.
Onderdeel d), dat is toegevoegd als bijlage bij de aanvullende informatie van 20 februari 2025, vermeldt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de procedure in hoger beroep. Daarnaast is aangekruist dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces, een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat
heeft gemachtigdzijn verdediging in het proces te voeren en dat die advocaat tijdens het proces daadwerkelijk zijn verdediging heeft gevoerd.
De raadsman heeft zich met betrekking tot artikel 12 OLW gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is gelet op het voorgaande, met de officier van justitie, van oordeel dat de omstandigheid zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW zich heeft voorgedaan. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van mishandeling.

5.Artikel 11 OLW

5.1.
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
5.2.
Detentieomstandigheden Roma in Polen
De raadsman stelt zich op het standpunt dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon in Poolse gevangenissen sprake is van een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie vanwege zijn etnische afkomst. De opgeëiste persoon heeft een Roma-achtergrond. Volgens de opgeëiste persoon worden Roma in Polen op structurele wijze gediscrimineerd. Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat zijn neef in 2019 onder verdachte omstandigheden om het leven is gekomen in een Poolse gevangenis en dat hij vreest voor zijn leven als hij in Polen in detentie terechtkomt.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat door of namens de opgeëiste persoon geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens zijn verstrekt die duiden op een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten van Roma in Poolse detentie-instellingen. De enkele verwijzing naar een incident in een Poolse gevangenis in 2019 en de gestelde algemene slechte behandeling van Roma in Poolse gevangenissen is daartoe onvoldoende. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Heropening

Tegelijkertijd met deze zaak is het EAB met parketnummer 13/015132-25 (EAB I), en het EAB met parketnummer 13/015535-25 (EAB III) behandeld. In die zaken heeft de rechtbank, kort gezegd, besloten om bij tussenuitspraak het onderzoek ter zitting te heropenen. Teneinde in alle zaken tegelijk einduitspraak te kunnen doen, zal de rechtbank daarom ook in deze zaak tussenuitspraak doen en het onderzoek ter zitting heropenen en schorsen.

7.Beslissing

HEROPENT EN SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd;
BEPAALTdat de behandeling van het EAB – gelijktijdig met de andere EAB’s tegen de opgeëiste persoon – opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk 14 dagen vóór 28 april 2025 (het einde van de beslistermijn in EAB IV);
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.E.M. James - Pater en E. de Rooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.F.A. Reuvekamp en G. Riedijk, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 april 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (