ECLI:NL:RBAMS:2025:2228

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
11543256 \ CV EXPL 25-3041
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van drinkwater door Waternet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stichting Waternet en een gedaagde partij. De vordering van Waternet, die betrekking had op een betalingsverplichting voor geleverd drinkwater, werd erkend door de gedaagde. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst aan het consumentenrecht, maar oordeelde dat de overeenkomst tot levering van drinkwater niet aan de precontractuele informatieplichten hoefde te worden getoetst. De toetsing vond plaats aan de Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De kantonrechter concludeerde dat het prijsbeding niet oneerlijk was, omdat de tarieven kostendekkend, transparant en niet-discriminerend zijn volgens de Drinkwaterwet. Het rentebeding werd eveneens niet oneerlijk bevonden, waardoor de vordering integraal werd toegewezen. De gedaagde partij werd veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 685,72, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van € 662,71. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11543256 \ CV EXPL 25-3041
Vonnis van 1 april 2025
in de zaak van
STICHTING WATERNET,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: LikiFin,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 januari 2025, met producties,
- het proces-verbaal van mondelinge erkentenis van 18 februari 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Nu gedaagde partij de gestelde ingangsdatum van de aanmelding bij eisende partij en de bijbehorende betalingsverplichting heeft erkend, is komen vast te staan dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, uit hoofde waarvan gedaagde partij een betalingsverplichting heeft voor het geleverde drinkwater.
2.2.
Omdat gedaagde partij een consument is, moet de kantonrechter, ook als de vordering is erkend, ambtshalve toetsen aan het consumentenrecht. Blijkens de uitspraak van de Hoge Raad van 17 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1889) hoeft een aangegane overeenkomst tot het krachtens de Drinkwaterwet leveren van drinkwater niet ambtshalve te worden getoetst aan de precontractuele informatieplichten.
2.3.
Wel wordt de overeenkomst getoetst aan Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn).
2.4.
De gevorderde hoofdsom is gebaseerd op een bepaling die ziet op het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst. Voor zover het prijsbeding niet duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd en het zou moeten worden getoetst, kan dat niet leiden tot het oordeel dat het prijsbeding oneerlijk is, omdat gedaagde partij geen keuze heeft in waterleveranciers en de tarieven op grond van de Drinkwaterwet kostendekkend, transparant en niet-discriminerend zijn.
2.5.
Het rentebeding in de algemene voorwaarden dat op de vordering betrekking heeft, althans kan hebben (artikel 15 lid 6 van de algemene voorwaarden), is door de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden, omdat eisende partij op grond van dit beding uitsluitend wettelijke rente in rekening kan brengen. De door eisende partij gevorderde wettelijke rente is daarom toewijsbaar.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
- vervallen rente tot 20 januari 2025

635,38
80,34
+
totaal
715,72
- betalingen
30,00
-/-
Totaal
685,72
2.7.
Gedaagde partij is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van eisende partij worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
120,21
- griffierecht
340,00
- salaris gemachtigde
135,00
(1 punt × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
662,71

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij te betalen een bedrag van € 685,72, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de hoofdsom van € 635,38 vanaf 20 januari 2025 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten van € 662,71, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als gedaagde partij niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.
991