ECLI:NL:RBAMS:2025:2230

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
10619223 \ CV EXPL 23-10023
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering wegens onvoldoende stelplicht in consumentenrechtelijke zaak

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam, heeft de kantonrechter op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de vennootschap RIVERTY GMBH, gevestigd in Duitsland, en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij had een vordering ingesteld op basis van een overeenkomst die gesloten was tussen een handelaar en een consument. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering ambtshalve moest worden getoetst aan het consumentenrecht, maar dat de eisende partij niet voldoende informatie had verstrekt om deze toetsing mogelijk te maken. Er was geen bewijs dat voldaan was aan de wettelijke informatieplichten en de relevante betalingsvoorwaarden waren niet in het geding gebracht. Hierdoor kon de kantonrechter niet beoordelen of de bedingen in de algemene voorwaarden oneerlijk waren in de zin van de Europese richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eisende partij niet aan haar stelplicht heeft voldaan, wat leidde tot de afwijzing van de vordering op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Tevens is de eisende partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij op nihil zijn begroot.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10619223 \ CV EXPL 23-10023
Vonnis van 14 maart 2025
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
RIVERTY GMBH,
gevestigd te Verl (Duitsland),
eisende partij,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties,
- het tegen gedaagde partij verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
De overeenkomst die aan de vordering ten grondslag is gelegd is gesloten tussen een handelaar en een consument. In dat geval moet ambtshalve worden getoetst aan het consumentenrecht. Getoetst moet onder meer worden, naast de informatieplichten, of de bedingen in de algemene voorwaarden niet oneerlijk zijn in de zin van Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn).
2.2.
Eisende partij stelt in de dagvaarding dat gedaagde partij online goederen heeft gekocht bij een webwinkel. Daarbij is gekozen voor een achteraf betaalmethode, die is aangeboden door eisende partij. De betalingsvoorwaarden van eisende partij zijn daarbij van toepassing verklaard.
2.3.
In de dagvaarding is niet gesteld, en ook is niet gebleken, dat aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten ter zake van de mede aan de vordering ten grondslag liggende overeenkomst tot uitgestelde betaling is voldaan, en zo ja, op welke wijze. Ook is niets gesteld over de aard van deze overeenkomst tot uitgestelde betaling en over de vraag of, voor zover van toepassing, aan de bepalingen van Titel 2A van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is voldaan, dan wel gemotiveerd waarom deze bepalingen niet op deze overeenkomst van toepassing zijn. De betalingsvoorwaarden die van toepassing zijn verklaard, zijn ook niet in het geding gebracht. De bedingen kunnen derhalve niet worden getoetst op oneerlijkheid in de zin van de richtlijn.
2.4.
Door de voor de beoordeling van belang zijnde informatie en stukken niet volledig te verstrekken, heeft eisende partij het de kantonrechter onmogelijk gemaakt om het ambtshalve onderzoek goed uit te voeren. Geoordeeld wordt dan ook dat eisende partij niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Dat geeft de kantonrechter aanleiding de vordering af te wijzen op grond van het bepaalde in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.5.
Nu de vordering wordt afgewezen vanwege het niet voldoen aan de stelplicht, kunnen de subsidiaire grondslagen die uitkomst niet anders maken. Zelfs als dat anders zou zijn, is niet geoordeeld dat geen overeenkomst tot stand is gekomen, zodat ook geen sprake is van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking.
2.6.
Eisende partij wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde partij worden begroot op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
veroordeelt eisende partij in de proceskosten, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025.
991