ECLI:NL:RBAMS:2025:2246

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
11295563 \ CV EXPL 24-11490
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na beschadiging kunstwerk tijdens expositie

In deze zaak heeft eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], een schadevergoeding gevorderd van gedaagde, na de beschadiging van een kunstwerk tijdens een verkoopexpositie in de tuin en werkkamer van gedaagde. De expositie vond plaats van 20 maart tot 20 september 2022. Gedaagde heeft de stier, een kunstwerk van marmercomposiet, per ongeluk beschadigd door een doos met boeken te laten vallen, waardoor de stier op de grond viel. Eiser vorderde een schadevergoeding van € 11.092,80, maar de kantonrechter oordeelde dat gedaagde voor 50% aansprakelijk was, omdat de schade ook aan de schuld van eiser was te wijten. De kantonrechter heeft de schade begroot op € 6.727,80, waarbij de schadevergoeding werd verminderd tot € 3.363,90. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van beschadiging en de kosten van het schadetaxatierapport aan eiser vergoed. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten en buitengerechtelijke kosten, maar de vordering van eiser werd deels afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11295563 \ CV EXPL 24-11490
Vonnis van 4 april 2025
in de zaak van
[eiser] (handelend onder de naam [handelsnaam]
),
wonend in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: DAS,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. T.T. Robijn.

1.De zaak in het kort

[eiser] heeft van 20 maart tot 20 september 2022 een verkoopexpositie van kunstbeelden gehouden in de tuin en een gedeelte van het woonhuis van [gedaagde] . Een van de beelden is aan het eind van de expositie door toedoen van [gedaagde] beschadigd. [eiser] vordert daarom schadevergoeding van [gedaagde] . De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] toe, maar vermindert de schadevergoedingsplicht van [gedaagde] met 50%, omdat de schade aan het beeld mede het gevolg is van omstandigheden die [eiser] zijn toe te rekenen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 augustus 2024, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 10 december 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 5 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] drijft een eenmanszaak die zich bezighoudt met de verkoop en tentoonstelling van kunstvoorwerpen.
3.2.
Van 20 maart tot 20 september 2022 heeft [gedaagde] haar tuin beschikbaar gesteld aan [eiser] voor een verkoopexpositie van kunstbeelden. Een deel van de beelden stond in de werkkamer van [gedaagde] opgesteld, waaronder een stier van marmercomposiet van de kunstenaar [naam 1] (hierna: [naam 1] ) met een verkoopprijs van € 10.875,00.
3.3.
[eiser] heeft de stier voor de expositie op een kleine kast op wielen geplaatst in de werkkamer van de woning van [gedaagde] .
3.4.
Aan het eind van de expositie heeft [gedaagde] een doos met boeken laten vallen op één van de beelden die in haar werkkamer stonden. Dat beeld viel tegen de stier en de stier viel op de grond. Daardoor is de stier op verschillende plekken beschadigd.
3.5.
[naam 1] heeft ten behoeve van de expositie (onder andere) de stier in consignatie aan [eiser] gegeven; de stier is aan [eiser] ter beschikking gesteld om te verkopen. [eiser] zou 40 % van de verkoopprijs als provisie verdienen bij verkoop van de stier.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
een hoofdsom van € 11.092,80, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 september 2022, dan wel de dag van de dagvaarding,
buitengerechtelijke incassokosten van € 883,75,
de kosten van deze procedure,
nakosten van € 131,- dan wel indien betekening van het vonnis plaatsvindt van € 199,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis.
4.2.
[eiser] legt aan de vorderingen ten grondslag dat zij met [gedaagde] een overeenkomst van bewaarneming heeft gesloten en dat [gedaagde] haar verplichtingen uit deze overeenkomst niet is nagekomen, doordat zij de stier heeft omgestoten en die daardoor onherstelbaar beschadigd is geraakt. [eiser] stelt dat [gedaagde] daarmee ook onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Daarnaast heeft [eiser] € 217,80 betaald voor het opstellen van een schadetaxatierapport, waarin de schade aan de stier is begroot op € 10.875. Dit levert opgeteld de hoofdsom op van € 11.092,80.
4.3.
[gedaagde] is het niet met de vordering eens. [gedaagde] voert aan dat zij de stier niet in bewaring hield, maar als een vriendendienst haar tuin en werkkamer aan [eiser] beschikbaar stelde voor de expositie. Op haar rustte daarom geen zorgplicht uit hoofde van een bewaarnemingsovereenkomst. Voor zover [gedaagde] wel een zorgplicht had, stelt zij dat zij daaraan heeft voldaan, omdat zij er alles aan heeft gedaan om de stier zo goed mogelijk te beschermen. Daarnaast is de schade aan de stier mede het gevolg van de wijze waarop [eiser] de stier zelf heeft neergezet. Bovendien vindt [gedaagde] dat de schade niet aan haar kan worden toegerekend, omdat [eiser] heeft nagelaten de stier te verzekeren. Verder stelt [gedaagde] dat zij mondeling met [eiser] is overeengekomen dat zij niet aansprakelijk is voor eventuele schade tijdens de expositie. Tot slot betwist [gedaagde] de hoogte van de schade.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser] baseert haar vordering tot betaling van schadevergoeding in de eerste plaats op een tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van een bewaarnemingsovereenkomst. Voor de beoordeling is allereerst van belang of een dergelijke overeenkomst tot stand is gekomen. Daarover zijn partijen het niet eens. De kantonrechter oordeelt dat de afspraak die [eiser] en [gedaagde] met elkaar hebben gemaakt een overeenkomst van bewaarneming was. Vervolgens is de vraag aan de orde of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van die overeenkomst en of die tekortkoming aan [gedaagde] kan worden toegerekend. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter allebei het geval. Dat betekent dat [gedaagde] schadevergoeding aan [eiser] moet betalen. De kantonrechter begroot de schade van [eiser] echter niet op € 11.092,80, maar op € 6.727,80. Bovendien wordt de schade evenredig tussen partijen verdeeld, omdat [eiser] heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld tot betaling van € 3.363,90. Dit wordt hierna verder toegelicht.
Geen afspraak over uitsluiting aansprakelijkheid van [gedaagde]
5.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat zij met [eiser] heeft afgesproken dat zij niet aansprakelijk zou worden gehouden voor schade aan de stier en de andere tentoongestelde beelden. Die afspraak is volgens [gedaagde] mondeling gemaakt.
5.3.
[eiser] betwist dat deze afspraak is gemaakt. Volgens [eiser] is alleen gesproken over diefstal van beelden uit de tuin. [eiser] heeft toen aangegeven dat zij niet verzekerd is voor diefstal en dat zij het risico van diefstal op zich neemt. Over wie aansprakelijk is voor eventuele schade aan de tentoongestelde beelden is volgens [eiser] niet gesproken.
5.4.
[gedaagde] beroept zich op het rechtsgevolg van de mondelinge afspraak waarin de aansprakelijkheid van [gedaagde] is uitgesloten. Daarom moet zij feiten en omstandigheden aandragen waaruit die afspraak kan worden afgeleid.
5.5.
[gedaagde] heeft dat onvoldoende gedaan. Uit de verklaringen van [eiser] en [gedaagde] kan alleen worden opgemaakt dat is gesproken over de verzekeringen van beiden en over aansprakelijkheid bij diefstal van beelden uit de tuin. Van de door [gedaagde] gestelde afspraak is dus onvoldoende gebleken.
[gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van bewaarneming
5.6.
[eiser] stelt dat zij de stier aan [gedaagde] in bewaring heeft gegeven en dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst van bewaarneming.
5.7.
Volgens [gedaagde] is tussen hen geen overeenkomst van bewaarneming tot stand gekomen, omdat [gedaagde] als een vriendendienst haar tuin en werkkamer voor de expositie beschikbaar stelde aan [eiser] en daarvoor geen vergoeding ontving.
5.8.
In artikel 7:600 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt bewaarneming omschreven als de overeenkomst waarbij de ene partij, de bewaarnemer, zich tegenover de andere partij, de bewaargever, verbindt een zaak die de bewaargever hem toevertrouwt te bewaren en terug te geven. Een kenmerk van de overeenkomst van bewaarneming is dat de bewaarneming geschiedt in het belang van de bewaargever. Of een overeenkomst in een concreet geval een overeenkomst van bewaarneming is, moet worden bepaald aan de hand van de bedoeling van partijen, afgeleid uit hun gedragingen over en weer en wat zij op basis daarvan van elkaar mochten verwachten. Daarbij wegen alle omstandigheden van het geval mee. [1]
5.9.
De kantonrechter oordeelt dat de afspraak die [eiser] en [gedaagde] hebben gemaakt kwalificeert als een overeenkomst van bewaarneming in de zin van artikel 7:600 BW. Daarbij is van belang dat de afspraak inhield dat [gedaagde] de stier gedurende zes maanden in haar woning tentoon zou stellen en na afloop van de tentoonstelling de stier, evenals de andere beelden, weer aan [eiser] zou teruggeven. Aangezien het voornaamste doel van de expositie was dat [eiser] de beelden kon verkopen, diende de afspraak hoofdzakelijk het belang van [eiser] . Het feit dat [gedaagde] geen vergoeding ontving doet niet af aan de kwalificatie van de afspraak als een overeenkomst van bewaarneming. Uit artikel 7:601 lid 1 BW, dat bepaalt dat de bewaargever (hier [eiser] ) aan de bewaarnemer (hier [gedaagde] ) loon verschuldigd is als de bewaarnemer de overeenkomst in beroep of bedrijf is aangegaan, volgt namelijk slechts dat een professionele bewaarnemer aanspraak kan maken op loon. Uit het artikel volgt niet dat als de (niet-professionele) bewaarnemer geen vergoeding ontvangt er dus geen sprake kan zijn van een overeenkomst van bewaarneming.
5.10.
Het staat vast dat de stier tijdens de expositie beschadigd is geraakt. Artikel 7:605 lid 4 BW bepaalt dat de bewaarnemer de zaak terug moet geven in de staat waarin zij haar heeft ontvangen. Omdat de stier niet meer in de staat is waarin [gedaagde] hem heeft ontvangen, is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van deze verplichting.
[gedaagde] heeft niet aan haar zorgplicht voldaan
5.11.
[gedaagde] stelt dat deze tekortkoming niet aan haar kan worden toegerekend, omdat zij voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om de stier veilig te houden, zoals het plaatsen van meubels rondom het kastje waarop de stier stond en het begeleiden van bezoekers die de stier en de andere beelden in de werkkamer wilden bekijken. [gedaagde] vindt dat zij als niet-professionele partij voldoende zorg in acht heeft genomen, mede gezien het feit dat [eiser] de stier zelf op een kastje met wielen heeft geplaatst. Bovendien wist [eiser] dat de werkkamer tot [gedaagde] woonruimte behoorde, waar dus werd geleefd en ook honden en kinderen liepen. [gedaagde] heeft de stier tijdens de expositie weliswaar verplaatst om haar werkkamer schoon te maken, maar de plek waar zij de stier vervolgens heeft neergezet is niet onveiliger dan die waar [eiser] hem zelf had neergezet. Dat de stier toch beschadigd is geraakt is aan een ongelukkig ongeval te wijten, omdat hij op de grond viel toen [gedaagde] met haar mouw aan een deurklink bleef hangen en daardoor een doos met boeken op een ander beeld liet vallen, dat vervolgens tegen de stier aan viel.
5.12.
[eiser] vindt dat [gedaagde] wel degelijk onzorgvuldig is geweest. [gedaagde] heeft het risico genomen dat de stier beschadigd zou raken door hem zonder overleg met [eiser] te verplaatsen, omdat de plek waar [eiser] de stier zelf heeft neergezet veiliger was. Dat [gedaagde] de stier per ongeluk omstootte doet volgens [eiser] niet aan haar aansprakelijkheid af.
5.13.
Artikel 6:74 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. Een tekortkoming in de nakoming van de verplichting uit artikel 7:605 lid 4 BW kan de bewaarnemer, in dit geval [gedaagde] , worden toegerekend, tenzij zij aan haar zorgplicht uit artikel 7:602 BW heeft voldaan. [2] Bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde] aan haar zorgplicht heeft voldaan moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden geval, waaronder de aard van de in bewaring gegeven zaak en wat de bewaarnemer daarvan weet, de hoedanigheid van de bewaarnemer en de redelijkheid en billijkheid. [3] [gedaagde] moet op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) stellen en onderbouwen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan, omdat zij zich op het gevolg van dit feit beroept.
5.14.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. Volgens de eigen verklaringen van [gedaagde] is de stier op de grond gevallen en beschadigd geraakt doordat zij met een doos met boeken in haar handen de werkkamer in liep en met de mouw van haar jas aan de deurklink bleef hangen. De doos met boeken viel tegen een beeld van een leeuwenkop en de leeuwenkop viel vervolgens tegen de stier. Daardoor viel de stier zelf van het rolkastje af op de grond. Onder deze omstandigheden is de schade aan de stier naar het oordeel van de kantonrechter aan de onzorgvuldigheid van [gedaagde] te wijten. Weliswaar is [gedaagde] geen professionele galeriehouder en kreeg zij geen bewaarloon, maar ook een niet-professionele bewaarnemer moet voorkomen dat zij zelf tijdens het versjouwen van boeken beelden omstoot. Dat [gedaagde] met haar jas aan de deurklink bleef hangen en dus per ongeluk de doos met boeken op de beelden liet vallen, maakt dit niet anders. Het omvallen van het beeld is het directe gevolg van handelingen van [gedaagde] . Het had op haar weg gelegen om voorzichtiger te zijn bij het passeren van een rij aan kunstwerken langs de wand van de werkkamer terwijl zij een zware doos met boeken in haar handen had. In dit verband merkt de kantonrechter op dat deze zaak verschilt van andere zaken over bewaarneming waarin geoordeeld werd dat de bewaarnemer aan diens zorgplicht had voldaan, omdat het in deze zaak niet gaat om schade veroorzaakt door een onbekende oorzaak of een derde, maar het [gedaagde] zélf is geweest die de schade aan de stier heeft veroorzaakt. Nu [gedaagde] niet aan haar zorgplicht uit artikel 7:602 BW heeft voldaan, kan de tekortkoming in de nakoming aan haar worden toegerekend. Dat [eiser] mogelijk zelf ook steken heeft laten vallen, komt aan de orde bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoedingsplicht van [gedaagde] .
5.15.
Omdat [gedaagde] op grond van artikel 6:74 lid 1 BW verplicht is schadevergoeding aan [eiser] te betalen, is het niet meer van belang of [gedaagde] ook onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en op grond van artikel 6:162 BW verplicht is tot betaling van schadevergoeding.
De schade van [eiser] wordt begroot op € 6.727,80 (€ 6.510 + € 217,80)
5.16.
[eiser] stelt dat haar schade bestaat uit de verkoopprijs van de stier en de kosten die zij heeft moeten maken om een schadetaxatierapport op te laten stellen. Volgens [eiser] is de stier onherstelbaar beschadigd. [eiser] verwijst in dit verband naar het schadetaxatierapport dat registertaxateur op het gebied van kunst en antiek E.J. Van Wisselingh & Co (hierna: Van Wisselingh) in opdracht van [eiser] heeft opgesteld. Daarin staat dat de stier niet onzichtbaar gerepareerd kan worden en onverkoopbaar is. Bovendien kan de stier volgens [eiser] niet opnieuw gemaakt worden, omdat hij onderdeel is van een serie van acht exemplaren en daarmee uniek is. Op de zitting heeft [eiser] toegelicht dat zij voor een bedrag van 60% van de verkoopprijs van de stier aansprakelijk is jegens [naam 1] , omdat [naam 1] volgens de consignatieovereenkomst bij verkoop recht had op dat percentage. [eiser] heeft met [naam 1] afgesproken dat zij dat bedrag pas aan [naam 1] betaalt, nadat zij het zelf heeft ontvangen van [gedaagde] . De provisie van [eiser] van 40% behoort volgens [eiser] ook tot haar schade, omdat zij de stier niet meer kan verkopen en dus de provisie misloopt. Omdat andere exemplaren uit de serie zijn verkocht, vertegenwoordigt de verkoopprijs van de stier volgens [eiser] de reële marktwaarde.
5.17.
[gedaagde] voert aan dat de schade van [eiser] niet hoger kan zijn dan 60% van de verkoopprijs, omdat er geen geïnteresseerde koper was voor de stier en [eiser] dus feitelijk geen provisie is misgelopen. Daarnaast kan de stier volgens [gedaagde] wel gerepareerd worden. Dat blijkt volgens haar uit het rapport dat restaurateur [naam 2] in opdracht van [gedaagde] heeft gemaakt. Daarin staat dat de stier voor € 2.117,50 gerestaureerd kan worden. Bovendien kan de stier volgens [gedaagde] eenvoudig en tegen minimale kosten opnieuw gemaakt worden, aangezien de mal waarin de stier is gegoten opnieuw gebruikt kan worden. Tot slot is € 10.875,00 volgens [gedaagde] geen reële prijs voor de stier, zodat het onzeker is of de stier überhaupt voor dit bedrag verkocht had kunnen worden.
5.18.
[eiser] vordert deels vergoeding van schade die zij nog niet heeft geleden, omdat zij met [naam 1] heeft afgesproken dat zij hem pas hoeft te betalen nadat zij betaling van [gedaagde] heeft ontvangen. [eiser] kan vergoeding van toekomstige schade vorderen als waarschijnlijk is dat die schade daadwerkelijk zal intreden. Artikel 6:105 BW bepaalt dat de begroting van nog niet ingetreden schade door de rechter kan worden uitgesteld, maar ook bij voorbaat kan geschieden na afweging van goede en kwade kansen.
5.19.
Hoewel de kantonrechter geen oordeel kan geven over de hoogte van de vordering van [naam 1] op [eiser] , aangezien [naam 1] geen partij is in deze zaak, zal de kantonrechter de schade van [eiser] toch bij voorbaat begroten, omdat [eiser] en [gedaagde] er belang bij hebben dat de zaak nu wordt afgewikkeld. De kantonrechter volgt daarbij de conclusie van Van Wisselingh dat de stier onherstelbaar beschadigd is. Daarbij is van belang dat de stier uit één massief stuk gegoten marmercomposiet bestaat, zodat hetzelfde resultaat niet kan worden bereikt door afgebroken stukken marmercomposiet of ander materiaal op de beschadigde delen aan te brengen, zoals in het rapport van [naam 2] staat. Bovendien is Van Wisseling een registertaxateur op het gebied van kunst en antiek. [naam 2] is een restaurateur van gips, aardewerk, steengoed en porselein en spreekt in haar rapport van een keramische stier, terwijl de stier van marmercomposiet is gemaakt. Dit betekent dat [eiser] met het rapport van Van Wisselingh voldoende heeft onderbouwd dat de stier onherstelbaar beschadigd is. Dat de mal gebruikt kan worden om een nieuw beeld te gieten maakt dit niet anders. Het feit blijft namelijk dat déze stier waar het in deze procedure om gaat niet meer gemaakt kan worden. [gedaagde] heeft verder niet weersproken dat andere exemplaren uit de serie voor diezelfde prijs zijn verkocht. [eiser] heeft dus ook voldoende onderbouwd dat de verkoopprijs overeenkomt met de reële marktwaarde van de stier. De schade van [eiser] is naar het oordeel van de kantonrechter echter beperkt tot 60 % van de marktwaarde. De 40 % provisie die [eiser] zou hebben kunnen verdienen bij een eventuele verkoop van de stier is namelijk geen schade die voor vergoeding in aanmerking komt, omdat het onzeker is dat zij de stier zou verkopen en daadwerkelijk die provisie zou verdienen. De kosten voor het laten opmaken van een schadetaxatierapport moet [gedaagde] wel vergoeden. Dit zijn kosten gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en komen op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b voor vergoeding in aanmerking, omdat het om redelijke kosten gaat. Dit betekent dat de schade van [eiser] wordt begroot op € 6.727,80, bestaande uit € 6.510 (60 % van de waarde van de stier) plus € 217,80 voor de kosten van het schadetaxatierapport.
[eiser] moet de schade voor 50% zelf dragen
5.20.
[gedaagde] vindt dat de schade aan de stier (mede) aan de schuld van [eiser] is te wijten en dat de vergoedingsplicht van [gedaagde] daarom vervalt of beperkt moet worden. Volgens [gedaagde] was [eiser] verantwoordelijk voor de opstelling van de beelden in de werkkamer en heeft zij de stier op een instabiel kastje op wielen geplaatst. Als [eiser] voor geschikte presentatiematerialen had gezorgd, zoals een sokkel om de stier op te zetten, was de stier nooit omgevallen. Daarnaast vindt [gedaagde] dat [eiser] er iets van had moeten zeggen als zij het niet eens was met het verplaatsen van de stier door [gedaagde] , aangezien ze regelmatig in de werkkamer kwam om andere beelden te plaatsen of op te halen. Tot slot verwijt [gedaagde] [eiser] dat zij heeft nagelaten schadebeperkende maatregelen te nemen, zoals het afsluiten van een verzekering.
5.21.
[eiser] vindt dat zij de stier wel op een veilige plek in de werkkamer heeft gezet. Volgens [eiser] had [gedaagde] de stier niet moeten verplaatsen en moet de schade volledig aan [gedaagde] worden toegerekend.
5.22.
Artikel 6:101 lid 1 BW bepaalt dat als de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde ( [eiser] ) kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige ( [gedaagde] ) te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Als de billijkheid dat wegens de ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden eist, vindt een andere verdeling plaats of vervalt de vergoedingsplicht helemaal. [gedaagde] moet op grond van artikel 150 Rv feiten en omstandigheden aandragen waaruit kan worden afgeleid dat de schade aan de stier mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] is toe te rekenen, omdat zij zich op het gevolg van dit feit beroept.
5.23.
Het beroep van [gedaagde] op artikel 6:101 BW slaagt. De stier is onder andere beschadigd geraakt omdat de stier van het rolkastje op de grond is gevallen. Als de stier vast had gestaan, was dat niet op deze manier mogelijk geweest. Ook de omstandigheid dat langs de muur van de werkkamer meerdere werken stonden, kennelijk langs de doorloop van de deur, heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. [eiser] heeft de beelden zelf in de werkkamer geplaatst, langs de muur, en er voor gekozen om de stier op een rolkastje neer te zetten. [eiser] weet niet meer op welke plek zij het rolkastje met de stier heeft neergezet, maar geeft alleen aan dat dat meer midden in de kamer was en dat een veilige plek moet zijn geweest. De kantonrechter vindt dat onvoldoende. Van [eiser] mocht als professionele galeriehouder en kunsthandelaar bij het inrichten van een verkoopexpositie in een woning worden verwacht de beelden op een beschutte plek en een stabiele ondergrond te plaatsen, zeker nu de beelden in de werkkamer van [gedaagde] stonden waar ook honden en kinderen liepen. Bovendien is zij meerdere keren in de werkkamer geweest om beelden te verplaatsen. Zij had dus kunnen zien dat de stier niet op een veilige plek stond en de stier moeten verplaatsen of [gedaagde] daarvoor instructies moeten geven, maar heeft dat niet gedaan. Deze omstandigheden zijn haar dus toe te rekenen. Uit de eigen verklaringen van [eiser] blijkt daarnaast dat zij er bewust voor heeft gekozen om geen verzekering af te sluiten vanwege de hoogte van de premies. Het risico dat dit meebracht accepteerde zij als onderdeel van haar bedrijfsvoering. De schade van [eiser] is daarmee mede te wijten aan omstandigheden die aan haarzelf kunnen worden toegerekend. De kantonrechter verminderd daarom de vergoedingsplicht van [gedaagde] met 50 %. Dat betekent dat [gedaagde] € 3.363,90 aan [eiser] moet betalen. Voor een billijkheidscorrectie ziet de kantonrechter geen aanleiding.
Wettelijke rente
[eiser] heeft over dit bedrag de wettelijke rente gevorderd vanaf 20 september 2022. Dit is dag waarop de stier beschadigd is geraakt. Wettelijke rente is een vergoeding voor vertragingsschade; wettelijke rente is verschuldigd over de tijd dat [gedaagde] met de voldoening van de hier vastgestelde schadevergoeding in verzuim is. De schade (van [naam 1] en afgeleid daarvan) van [eiser] is in dit geval ontstaan op het moment van beschadiging van de stier. Dat betekent dat de schadevergoeding vanaf dat moment opeisbaar was en [gedaagde] ook vanaf dat moment daarover wettelijke rente verschuldigd is. De wettelijke rente wordt dus toegewezen vanaf 20 september 2022.
Incasso- en proceskosten
5.24.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] betwist niet dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, maar vindt dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat [eiser] geen aanspraak kan maken op vergoeding van deze kosten. [gedaagde] heeft verder niet toegelicht waarom de veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter gaat daarom aan dit verweer voorbij.
5.25.
De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het ‘Besluit’) van toepassing is. De kantonrechter zal deze vordering daarom toetsen aan het Rapport Voorwerk II met inachtneming van het Rapport BGK-integraal. Alleen een vergoeding van kosten die in redelijkheid zijn gemaakt, kan worden toegewezen. Voor de hoogte van de gevorderde incassokosten heeft [eiser] aansluiting gezocht bij de staffel van het Besluit. De vordering van € 883,75 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 461,39 bij € 3.363,90 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 461,39 toe.
5.26.
[eiser] is deels in het ongelijk gesteld. De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] echter in de kosten van deze procedure, omdat [eiser] , zo heeft de kantonrechter geoordeeld, recht op schadevergoeding heeft en deze procedure moest beginnen om die te krijgen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,39
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
13500
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.332,39

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.363,90, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 20 september 2022, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 461,39 aan buitengerechtelijke kosten,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] van € 1.332,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Huber, bijgestaan door mr. R.D. Lok, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025.

Voetnoten

1.HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1830, overweging 3.3.2.
2.Hof Den Bosch’ 9 juni 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1740 en Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1186 (over bruikleen).
3.Zie voetnoot 2.