ECLI:NL:RBAMS:2025:225

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
13/335999-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel voor strafrechtelijke vervolging in Duitsland

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Bochum in Duitsland. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, die in Duitsland een gevangenisstraf van één jaar en drie maanden moet ondergaan voor het ongeoorloofd bezit van cocaïne. De opgeëiste persoon, geboren in Duitsland in 1989, was gedetineerd in Nederland en heeft tijdens de zitting op 31 december 2024 verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De raadsman van de opgeëiste persoon had betoogd dat de straf niet proportioneel was, maar de rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf in lijn is met de ernst van het feit en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een beroep op onevenredigheid rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de beschrijving van het feit in het EAB voldoende was om de opgeëiste persoon duidelijk te maken waarvoor zijn overlevering werd verzocht.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29 van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/335999-24
Datum uitspraak: 14 januari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 7 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 oktober 2024 door het
Amtsgericht Bochum, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats], Duitsland, op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 december 2024, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Yilmaz, advocaat in ’s-Gravenhage, en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van 22 december 2016 van het
Amtsgericht Bochum, onherroepelijk sinds 19 januari 2017 (74 Ls-460 Js 302/15-33/16).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en drie maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 380 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Uit het EAB blijkt dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf aanvankelijk is opgeschort, maar dat deze opschorting later is herroepen. Uit aanvullende informatie blijkt dat die herroeping is gegrond op het opnieuw plegen van een strafbaar feit door de opgeëiste persoon. Verder blijkt uit aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de veroordeling voor het nieuwe strafbare feit heeft geleid.
Het vonnis dat ten grondslag ligt aan het EAB betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Genoegzaamheid

Uit de omschrijving in onderdeel e van het EAB volgt dat de overlevering wordt verzocht in verband met de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf die is opgelegd wegens het ongeoorloofde bezit van cocaïne op 23 maart 2018 in Bochum (Duitsland).
De raadsman vindt de omschrijving van het feit ongenoegzaam, omdat niet is vermeld wanneer de opgeëiste persoon de cocaïne heeft verkregen.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de omschrijving van het feit wel genoegzaam is en overweegt daartoe het volgende.
Het EAB moet gegevens bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is aan die eisen voldaan. Dat niet is vermeld wanneer de opgeëiste persoon de cocaïne heeft verkregen, maakt niet dat het tijdstip van het strafbare feit niet duidelijk is. De veroordeling ziet immers op het ongeoorloofde bezit van de cocaïne door de opgeëiste persoon.

5.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Evenredigheid van de opgelegde straf

De raadsman heeft verzocht om de overlevering te weigeren nu de aan de opgeëiste persoon opgelegde gevangenisstraf van één jaar en drie maanden niet proportioneel is, gelet op de ernst van het feit. Daarbij heeft hij opgemerkt dat in Nederland voor een dergelijk feit een geldboete of een taakstraf zou worden opgelegd.
De rechtbank volgt de raadsman niet in dit verweer. In lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dient voor de vraag of, mede gelet op de opgelegde straf, sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval.
Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheid tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is in het geval van de opgeëiste persoon geen sprake. De enkele omstandigheid dat de in dit geval opgelegde straf naar Nederlandse maatstaven wellicht als hoog aangemerkt zou kunnen worden, is hiertoe niet voldoende.
Overigens wijst de rechtbank er nog op dat zij in een andere zaak [4] prejudiciële vragen heeft gesteld over – kort gezegd – haar bevoegdheid om de (on)evenredigheid van een opgelegde minimumstraf te mogen beoordelen, maar die vragen zien op een situatie die dusdanig verschilt van de omstandigheden van dit geval, dat de beantwoording van die vragen niet relevant zal zijn voor de beoordeling van het onderhavige overleveringsverzoek. De beantwoording van die vragen behoeft in dit geval dan ook niet te worden afgewacht.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en 2, 5 en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Bochum, Duitsland voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.