In het tussenvonnis is overwogen dat het prijsbeding van de overeenkomst die partijen hebben gesloten, oneerlijk was en daarom het voornemen bestond om dit beding te vernietigen. Daardoor zou de opdrachtovereenkomst geheel vervallen. [eiser] mocht zich hierover eerst nog uitlaten.
[eiser] heeft bij akte gesteld dat de wederpartij volledig op de hoogte was van het gehanteerde tarief en de aard van de werkzaamheden. Verder erkent [eiser] dat hij niet aan de informatieplicht van artikel 6:230v lid 3 BW heeft voldaan en dat hij bereid is de gevolgen hiervan te aanvaarden waarbij [eiser] verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2023, ECLI:NL:HR:2024:1366 (bedoeld zal zijn 4 oktober 2024, het zogenaamde Bestelknop-arrest). Ten slotte stelt [eiser] dat de vergoeding voor de werkzaamheden die hij heeft gevraagd niet in strijd is met de dubbele redelijkheidstoets, dat dit bedrag volledig transparant was voor [gedaagde] en dat zij voldoende inzicht had in de voorwaarden van de overeenkomst. [eiser] is in zijn akte met name ingegaan op de informatieplicht van artikel 6:230v lid 3 BW (de bestelknop) en het arrest van de Hoge Raad daarover, maar die verplichting is in deze zaak niet aan de orde, nu volgens [eiser] de overeenkomst op zijn kantoor is gesloten en derhalve niet op afstand.
[eiser] stelt in zijn akte verder dat het bedrag voor de werkzaamheden voor [gedaagde] transparant was maar licht dat niet toe en gaat ook niet in op de overweging dat het prijsbeding oneerlijk is bevonden. Ook het gevolg daarvan, te weten dat de overeenkomst niet kan voortbestaan, blijft onbesproken.
De nadere stellingen van [eiser] leiden dan ook niet tot een ander oordeel over het prijsbeding, zodat het wordt vernietigd. Als gevolg daarvan kan onderhavige overeenkomst niet blijven voortbestaan. De vraag is vervolgens of [gedaagde] hiervan uiterst nadelige gevolgen ondervindt en in haar belangen wordt geschaad, omdat de kantonrechter in dat geval de overeenkomst moet aanvullen (zie onder andere ECLI:C:2020:954).
Nu [eiser] de diensten van de overeenkomst die partijen hebben gesloten heeft verricht, heeft [gedaagde] in die zin geen belang bij voortzetting van de overeenkomst. Wel komt zij door het vervallen van de overeenkomst in een situatie van rechtsonzekerheid te verkeren, nu het [eiser] de mogelijkheid biedt om op basis van het recht op ongedaanmaking van de prestaties een vergoeding voor de reeds verrichte diensten te vorderen (ECLI:EU:C:2023:14, punt 62 en artikel 6:203 lid 3 jo. 210 lid 2 BW).
Dit heeft echter geen uiterst nadelige gevolgen voor [gedaagde] , nu deze vordering niet zal slagen. Het is immers niet redelijk om een vergoeding van de waarde van de prestatie in de plaats te laten treden van het ongedaan maken van de prestatie, nu [eiser] gebruik maakt van een oneerlijk prijsbeding. Als gevolg daarvan heeft [gedaagde] die waarde voordat zij de overeenkomst aanging juist niet kunnen inschatten, waardoor zij is bevrijd van zijn betalingsverplichting (ECLI:EU:C:2023:14, punt 58). Volgens het HvJEU kan voorts niet worden aanvaard dat een partij economisch voordeel haalt uit haar onrechtmatige gedrag – waaronder het hanteren van oneerlijke bedingen – noch dat zij wordt gecompenseerd voor de nadelen die door dergelijk gedrag worden veroorzaakt (ECLI:EU:C:2023:478, punt 81).
Gezien het voorgaande hoeft de overeenkomst niet te worden aangevuld en komt deze te vervallen. [gedaagde] heeft dan ook geen betalingsverplichting zodat de vordering wordt afgewezen.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.