ECLI:NL:RBAMS:2025:2599

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
13-103314-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de voortgezette handeling van aanranding en poging tot verkrachting met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 18 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot verkrachting en aanranding van een vrouw, aangeduid als [persoon 1]. De feiten vonden plaats in de nacht van 30 op 31 december 2022 in Amsterdam, waar de verdachte, na eerder de woning van de vriendin van het slachtoffer te hebben verlaten, terugkeerde en zich aan haar opdrong. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de vrouw heeft geduwd, haar legging en onderbroek naar beneden heeft getrokken, en haar heeft geprobeerd te zoenen, ondanks haar duidelijke weigeringen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door ander bewijs, waaronder getuigenverklaringen en letselrapportages. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking en eerdere problematiek met drugs en gokken. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en opname in een zorginstelling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-103314-24
Datum uitspraak: 18 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
op dit moment uit anderen hoofde gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 april 2025. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y.A. Samseij, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich in of omstreeks de periode van 30 december 2022 tot en met 31 december 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan poging tot verkrachting (feit 1) en aanranding (feit 2) van [persoon 1] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging schrijf- en/of taalfouten voorkomen zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 1 januari 2023 heeft aangeefster [persoon 1] bij de politie verklaard over een incident dat in de nacht van 30 op 31 december 2022 zou hebben plaatsgevonden op het adres [adres 2] . Aangeefster verbleef daar bij haar vriend [persoon 2] . Een vriend van [persoon 2] , iemand met de bijnaam ‘ [bijnaam] ’, verbleef gelijktijdig met aangeefster in de woning van [persoon 2] . Nadat [persoon 2] en [bijnaam] gedurende de avond van 30 december 2022 de woning van [persoon 2] hadden verlaten en aangeefster daar hadden achtergelaten, is [bijnaam] teruggekomen en door aangeefster binnengelaten. Hierna zou [bijnaam] aangeefster hebben aangerand en hebben geprobeerd haar te verkrachten. Aangeefster heeft hiervan op 2 januari 2023 aangifte gedaan. Aangeefster noemt [bijnaam] dan bij zijn voornaam [bijnaam] .
Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij op de bewuste avond in het huis van [persoon 2] is geweest en dat hij daar ook met aangeefster alleen is geweest. Verdachte heeft wat met aangeefster gedronken en er is geflirt. Meer dan dat zou echter niet hebben plaatsgevonden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kunnen beide feiten worden bewezen. Aangeefster [persoon 1] heeft namelijk op meerdere momenten een betrouwbare en consistente verklaring afgelegd, die op meerdere onderdelen door de andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte van beide ten laste gelegde feiten vrij te spreken. Zij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat de verschillende verklaringen van aangeefster op wezenlijke onderdelen inconsistent zijn en deels afwijken van de verklaring van getuige [persoon 2] . Bovendien bevat het dossier onvoldoende bewijs dat haar verklaring ondersteunt.
Verder is aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat in de nacht van 30 op 31 december 2022 tussen hemzelf en aangeefster is geflirt, terwijl uit de verklaringen van aangeefster niet blijkt dat zij verdachte eenduidig, verbaal of non-verbaal, heeft afgewezen. Hierdoor kan niet worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw tot slot aangevoerd dat op basis van het dossier niet is gebleken van een voor een strafbare poging vereist begin van uitvoering van het misdrijf verkrachting.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals in
bijlage IIbij dit vonnis opgenomen, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde feiten schuldig heeft gemaakt en overweegt daartoe het volgende.
3.4.1
De voor zedenzaken relevante kaders
De rechtbank stelt voorop dat, zoals vaker in zedenzaken het geval is, het bewijs voor de ten laste gelegde feiten voornamelijk bestaat uit de verklaringen van aangeefster, zijnde de persoon die stelt het slachtoffer van de (seksuele) handelingen van verdachte te zijn geworden. Dat betekent dat de rechtbank voorzichtig moet kijken naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en de vraag of die verklaringen voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Vervolgens moet worden beoordeeld of het dossier voldoende steunbewijs voor deze verklaringen bevat. Op grond van de wet kan een feit namelijk niet worden bewezen op basis van de verklaring van één getuige; daarvoor is meer bewijs vereist. Dit geldt voor de hele tenlastelegging. Het is niet nodig dat het dossier voor elk onderdeel van de tenlastelegging twee bewijsmiddelen bevat. Bij zedenzaken geldt daarbij in het bijzonder dat het niet nodig is dat het ten laste gelegde misdrijf zelf wordt bevestigd in ander bewijs. Het is voldoende als de verklaring van aangeefster op onderdelen wordt ondersteund door ander bewijs, uit een andere bron.
3.4.2
De betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster en het steunbewijs
De verklaring van aangeefster
De rechtbank is van oordeel dat aangeefster [persoon 1] een betrouwbare verklaring heeft afgelegd. De rechtbank overweegt daartoe dat aangeefster gedetailleerd heeft verklaard over wat er in de nacht van 30 op 31 december 2022 tussen haar en verdachte is voorgevallen. Hierna zal de rechtbank de verschillende onderdelen van de verklaring van aangeefster die tot dit oordeel hebben geleid nader bespreken en stilstaan bij de door haar genoemde details die aan de betrouwbaarheid van haar verklaring bijdragen.
Allereerst heeft aangeefster op 2 januari 2023 tegenover de politie uitgebreid verklaard over het moment waarop verdachte, nadat hij samen met getuige [persoon 2] de woning had verlaten, tot tweemaal toe is teruggekomen. Aangeefster en verdachte zouden toen in eerste instantie over normale dingen hebben gesproken en wat hebben gedronken. Hierna zou verdachte met aangeefster zijn gaan flirten, waarbij aangeefster zich nog specifiek wist te herinneren dat verdachte onder meer “
lets run away together” zou hebben gezegd en haar mee naar buiten zou hebben gevraagd voor een wandeling.
Vervolgens heeft aangeefster een gedetailleerde beschrijving gegeven over het moment waarop de sfeer volgens haar omsloeg en de daarop volgende (seksuele) handelingen van verdachte. Zo heeft aangeefster verklaard dat verdachte haar aan begon te raken en haar probeerde te zoenen. Ook zou verdachte aangeefster hebben verteld dat hij een geheim over de vriend van aangeefster, getuige [persoon 2] , wist en dat hij dit geheim zou delen in ruil voor geld. Kort daarna zou verdachte hebben gezegd dat hij genoeg geld heeft en seks met aangeefster wilde. Aangeefster kan zich herinneren dat verdachte zei: “
I want your pussy.” Hierna zou verdachte aan aangeefster hebben verteld dat hij een operatie heeft gehad en balletjes in zijn penis heeft laten aanbrengen, waarna hij zijn penis ook aan aangeefster zou hebben laten zien. Aangeefster weet ook dit moment helder te beschrijven en heeft verklaard dat zij geen balletjes heeft gezien.
Ook ten aanzien van de verdere escalatie van het incident heeft aangeefster gedetailleerd verklaard over de manier waarop verdachte zich aan haar zou hebben blijven opdringen en de manieren waarop zij zich tegen verdachte zou hebben verzet. Daarbij heeft aangeefster ook verklaard dat zij kortdurend op de avances van verdachte is ingegaan, om zo de macht over een mes te krijgen waarmee zij vervolgens heeft geprobeerd om verdachte op afstand te houden. Ook verklaart zij helder over een moment waarop verdachte haar wederom zou hebben geduwd en zij hem in zijn gezicht zou hebben geslagen. Tijdens het opnemen van haar aangifte heeft aangeefster tegenover de betrokken politieagenten verklaard dat haar hand nog steeds pijn deed en dat zij haar vingers niet goed kon bewegen.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster heeft de rechtbank tot slot gekeken naar de omstandigheden waaronder het incident zou hebben plaatsgevonden. In het bijzonder weegt de rechtbank mee dat het incident, zoals het door aangeefster is omschreven, chaotisch van aard was, dat sprake was van meerdere opeenvolgende en soortgelijke confrontaties tussen haar en verdachte die avond in een voor haar vreemde omgeving en dat er die avond door aangeefster alcohol is genuttigd. Tegen deze achtergrond doet het feit dat aangeefster in haar eerste verklaring tegenover de politie op 1 januari 2023 op enkele punten anders heeft verklaard dan in haar aangifte van 2 januari 2023 – bijvoorbeeld over de vraag of getuige [persoon 2] de woning was binnengekomen op het moment dat verdachte haar legging naar beneden trok – geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. De rechtbank acht het goed voorstelbaar dat herinneringen aan de precieze volgorde van de gebeurtenissen, gelet op voornoemde omstandigheden en het tijdsverloop, vervagen. Het verweer van de raadsvrouw wordt op dit onderdeel verworpen.
Steunbewijs
De rechtbank is verder van oordeel dat de verklaringen van aangeefster op onderdelen in voldoende mate worden ondersteund door ander bewijs, afkomstig uit andere bronnen.
De rechtbank overweegt in dit kader allereerst dat aangeefster bij de politie heeft verklaard dat zij omstreeks 01:07 uur, nadat verdachte haar had proberen te zoenen en zei dit weigerde, getuige [persoon 2] heeft geappt dat verdachte zich raar gedroeg en dat [persoon 2] terug moest komen. Deze verklaring wordt ondersteund door een schermafbeelding van een chatgesprek dat bij de aangifte is gevoegd. Daarop is namelijk te zien dat aan een tegencontact met de naam ‘ [naam] ’ – voor zover relevant – op 31 december 2022 de volgende berichten zijn verstuurd:
Om 01:07 uur:
[verdachte][de rechtbank begrijpt: verdachte]
is here acting crazy.
Om 01:08 uur:
Get back.
Verder heeft getuige [persoon 2] tegenover de politie onder meer verklaard dat hij op 31 december 2022 omstreeks 01:07 uur door aangeefster werd gebeld. Aangeefster heeft toen aan [persoon 2] verteld dat zij verdachte had binnengelaten in de woning van [persoon 2] , waarna verdachte met haar begon te flirten en haar probeerde te verleiden. Kort daarna is [persoon 2] ook door zijn buurman gebeld, die vroeg wat er in de woning van [persoon 2] gebeurde en vertelde dat hij veel lawaai hoorde, alsof er werd gevochten. [persoon 2] is hierna naar huis gefietst. Eenmaal thuis, toen [persoon 2] de woonkamer binnenliep, heeft hij gezien dat verdachte de legging van aangeefster naar beneden trok.
Tot slot bevat het dossier een letselrapportage naar aanleiding van het letselonderzoek dat op 3 januari 2023 bij aangeefster is verricht. Hierin is – naast andere letsels op de rug, de linker elleboog en arm en de rechter oksel – beschreven dat op het achterhoofd van aangeefster een scherp begrensde huiddoorklieving met daaromheen bloedrestanten zichtbaar was. Daarnaast is beschreven dat het aangeefster niet lukte om haar rechter ringvinger te strekken, hetgeen mogelijk op peesletsel kan wijzen. Van alle in het rapport beschreven letsels is geconcludeerd dat deze goed passen bij de door aangeefster tegenover de arts beschreven toedracht, namelijk dat een vriend van het vriendje van aangeefster zich bij haar heeft opgedrongen, dat aangeefster hem fysiek van haar heeft afgevochten en dat zij hierbij letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank passen de geconstateerde letsels aan het hoofd en de rechter ringvinger ook goed bij de verklaring van aangeefster dat zij door een duw van verdachte met haar hoofd tegen de verwarming is aangekomen en dat zij verdachte in zijn gezicht heeft geslagen, waarna haar hand tijdens de aangifte nog steeds pijn deed.
Tussenconclusie
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is, door ander bewijs wordt ondersteund en daarom als bewijs kan worden gebruikt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte in de nacht van 30 op 31 december 2022 alle door aangeefster beschreven (seksuele) handelingen heeft verricht, zoals in de tenlastelegging omschreven.
3.4.3
Aanranding en poging tot verkrachting
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de (seksuele) handelingen van verdachte en de omstandigheden waaronder hij deze handelingen heeft gepleegd ook een poging tot verkrachting en een voltooide aanranding opleveren.
De rechtbank overweegt in dit kader allereerst dat uit de aangifte volgt dat aangeefster haar weigeringen al kenbaar maakte toen verdachte haar rond het begin van het incident voor het eerst wilde zoenen en hij aan haar zijn penis liet zien. Weliswaar is aangeefster, nadat verdachte haar op het bed had geduwd, op enig moment meegegaan in de avances van verdachte door flirterig te doen en zijn gezicht aan te raken, maar dit deed zij om de overhand te krijgen en een mes te pakken om verdachte bij zich weg te houden. Daarbij komt dat aangeefster, zowel voorafgaand als na afloop van haar kortstondige flirterige houding, meerdere malen heeft aangegeven dat zij niet van het gedrag van verdachte gediend was, zich daartegen heeft verzet en daarbij ook geweld heeft gebruikt. Het kan dan ook niet anders dan dat het voor verdachte duidelijk was dat zijn (seksuele) handelingen plaatsvonden buiten de wil van aangeefster om.
Door aangeefster meermalen op het bed te duwen en op de grond te duwen heeft verdachte aangeefster dan ook opzettelijk met geweld gedwongen tot het dulden van de ontuchtige handelingen die in de tenlastelegging zijn omschreven. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het gegeven dat verdachte de legging en onderbroek van aangeefster naar beneden heeft getrokken, nadat hij eerder zijn penis aan aangeefster had laten zien en “
I want your pussy” tegen haar had gezegd, naar uiterlijke verschijningsvormen niet anders kan worden geïnterpreteerd dan het begin van uitvoering van het misdrijf verkrachting. Hierdoor kan ook worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gepoogd aangeefster met geweld te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Gelet op dit alles worden ook de overige verweren van de raadsvrouw verworpen.
3.4.4
Conclusie
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot verkrachting en de onder feit 2 ten laste gelegde aanranding wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, zoals hierna in rubriek 4 wordt omschreven.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1:
in de periode van 30 december 2022 tot en met 31 december 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld [persoon 1] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon 1] ,
tegen die [persoon 1] heeft gezegd dat hij seks met haar wilde en heeft gezegd: "I want your pussy" en
zijn penis aan die [persoon 1] heeft laten zien en
die [persoon 1] heeft aangeraakt en gekust en gezoend en
die [persoon 1] meermalen op een bed heeft geduwd ten gevolge waarvan die [persoon 1] met haar hoofd tegen de verwarming sloeg en
het gezicht en de keel van die [persoon 1] heeft aangeraakt en betast en geaaid en gestreeld en
die [persoon 1] op de grond heeft geduwd en
de legging en onderbroek van die [persoon 1] naar beneden heeft getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
in de periode van 30 december 2022 tot en met 31 december 2022 te Amsterdam, door geweld, [persoon 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
tegen die [persoon 1] gezegd dat hij seks met haar wilde en gezegd: "I want your pussy" en
zijn penis aan die [persoon 1] laten zien en
die [persoon 1] aangeraakt en gekust en gezoend en
die [persoon 1] meermalen op een bed geduwd ten gevolge waarvan die [persoon 1] met haar hoofd tegen de verwarming sloeg en
het gezicht en de keel van die [persoon 1] heeft aangeraakt en betast en geaaid en gestreeld.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals door de reclassering is geadviseerd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om – in het geval van een bewezenverklaring – af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in plaats daarvan een voorwaardelijke straf op te leggen. Daarbij heeft de raadsvrouw gewezen op de redelijke termijn waarbinnen de zaak van verdachte moet worden afgedaan, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het advies van de reclassering.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting en aanranding van [persoon 1] . Terwijl [persoon 1] bij haar vriend op bezoek was en in de nacht van 30 op 31 december 2022 alleen in de woning van haar vriend achterbleef, is verdachte naar deze woning teruggegaan alwaar hij zich herhaaldelijk bij [persoon 1] heeft opgedrongen. Verdachte was uit op seks met [persoon 1] en heeft getracht haar daartoe te dwingen. Verdachte heeft zijn penis aan [persoon 1] laten zien, haar gekust en aangeraakt en haar legging en onderbroek naar beneden getrokken. Tijdens het plegen van de feiten heeft verdachte [persoon 1] meerdere malen geduwd en bij [persoon 1] letsel veroorzaakt. Dat dit feit een grote impact heeft gehad op [persoon 1] blijkt uit de toelichting op de vordering die zij als benadeelde partij in het strafproces heeft ingediend. Hierin staat vermeld dat [persoon 1] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte een tijd last heeft gehad van (verergering) van haar depressieve klachten, waardoor haar medicatie moest worden opgehoogd.
Verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [persoon 1] . Hij heeft niet stilgestaan bij de gevolgen van de feiten voor [persoon 1] en zijn eigen behoeften en verlangens boven haar belangen geplaatst.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het advies van reclasseringsinstantie Leger des Heils van 21 maart 2025. Hierin heeft de reclassering beschreven dat verdachte al vóór zijn zestiende levensjaar hard- en softdrugs gebruikte en te kampen heeft gehad met een gokverslaving. Door de verstandelijke beperking van verdachte, mogelijke cognitieve schade door het jarenlange middelengebruik en het lage leerrendement in een behandeling, zijn er weinig mogelijkheden om verdachte te behandelen voor de onderliggende problematiek. De reclassering schat het risico dat verdachte opnieuw een fout begaat als hoog in.
Omdat verdachte momenteel is opgenomen in de [naam kliniek] in het kader van een ISD-maatregel, ziet de reclassering voordelen in het verlengen van de plaatsing in deze kliniek om zo een gelijkmatigere overgang naar een andere woonplek mogelijk te maken. De reclassering heeft de rechtbank daarom geadviseerd om bij een bewezenverklaring aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering en opname in de [naam kliniek] . Daarbij heeft de reclassering nog opgemerkt dat een gevangenisstraf (de rechtbank begrijpt: onvoorwaardelijk opgelegd) het huidige traject van verdachte bij de [naam kliniek] zou kunnen beïnvloeden.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 3 maart 2025 en vastgesteld dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor verkrachting. Bij een voltooid delict is het uitgangspunt voor een verkrachting met geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Bij een poging is het gebruikelijk dat de straf met ongeveer een derde wordt verminderd.
Van schending van de redelijke termijn waarbinnen de zaak van verdachte moet worden afgedaan is, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Verdachte is na signalering pas op 13 februari 2024 voor de eerste maal door de politie als verdachte in deze zaak gehoord.
Alhoewel de rechtbank met de reclassering inziet dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het huidige behandeltraject van verdachte kan doorkruisen, is de rechtbank gelet op de ernst van het feit van oordeel dat vanuit het oogpunt van vergelding niet kan worden volstaan met een volledig voorwaardelijke straf. De rechtbank zal daarom aan verdachte, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf, ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en het gegeven dat verdachte in de tijd tussen het plegen van de bewezen geachte feiten en het uitspreken van dit vonnis is veroordeeld tot een ISD-maatregel, zal de rechtbank daarbij in het voordeel van verdachte wel sterk afwijken van het hiervoor aangehaalde LOVS oriëntatiepunt.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel van deze straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals door de reclassering is geadviseerd.

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De ingediende vordering
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
De standpunten van de partijen
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de vordering geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht de vordering af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht om de gevorderde immateriële schadevergoeding sterk te matigen, omdat de in de toelichting bij de vordering opgenomen uitspraken niet met de zaak tegen verdachte te vergelijken zijn.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat de benadeelde partij [persoon 1] door het onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Een aantasting in de persoon op andere wijze in de vorm van geestelijk letsel als grondslag voor de vordering is namelijk niet betwist. Ten aanzien van het bepalen van de omvang van de immateriële schade heeft de rechtbank gelet op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en de ernst en de aard daarvan, waarvan uit de strafmotivering in rubriek 7 is gebleken. Ook heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij uitspraken in soortgelijke zaken waarin immateriële schadevergoeding is toegekend.
Gelet op dit alles, is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000,-, bestaande uit immateriële schade. De toegewezen schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2022, zijnde de dag waarop het bewezen verklaarde handelen van verdachte heeft plaatsgevonden en waarop het ontstaan van de schade is aangevangen.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] .
Verdachte zal verder worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij wordt in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. Zij kan zich ten aanzien van dit deel van de vordering nog tot de burgerlijke rechter wenden.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 2.000,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 december 2022, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij. Voor het geval verdachte niet volledig betaalt en ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 30 dagen.
De rechtbank bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 56, 63, 242 (oud) en 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
de voortgezette handeling van:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
en
poging tot verkrachting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • De veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact opnemen met de veroordeelde voor de eerste afspraak;
  • De veroordeelde laat zich opnemen in de [naam kliniek] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar na aanvang van de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek, kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • Ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • Medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 2.000,- (zegge: tweeduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (30 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 2.000,- (zegge tweeduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (30 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Wiewel, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2025.
[...]
[...]