ECLI:NL:RBAMS:2025:2645

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
13/025813-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke vervolging in Denemarken

Op 22 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Denemarken op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de Rechtbank Holbæk op 22 januari 2025, verzoekt om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Syrië is geboren en momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 8 april 2025 behandeld, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P.A. van Schaik.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon stateloos is en van Palestijnse komaf. De verdediging voerde aan dat de overlevering moet worden aangehouden vanwege een lopende asielaanvraag in Nederland, die mogelijk niet verder behandeld zal worden als de overlevering plaatsvindt. De officier van justitie betoogde echter dat een lopende asielaanvraag geen grond voor weigering van de overlevering is. De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet wordt gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een uitzettingsmaatregel en dat er geen reëel gevaar is voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon na overlevering.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank staat daarom de overlevering toe aan de Deense autoriteiten voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van acht maanden, opgelegd voor een strafbaar feit dat in Nederland ook als een lijstfeit wordt erkend. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/025813-25
Datum uitspraak: 22 april 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 20 februari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 januari 2025 door
Retten i Holbæk(Rechtbank Holbæk), Denemarken (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
gedetineerd in de [Penitentiaire Inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 april 2025, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal, en door een tolk in de Arabische taal (Syrisch-Libanees).
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn, dat hij stateloos is en dat hij van Palestijnse komaf is.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrest van 26 augustus 2022 van
Østre Landsret(het Gerechtshof voor Oost-Denemarken), parketnummer: 1200-73251-00074-20, rolnummer van de Rechtbank Holbæk: 60-2025/2021.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Denemarken een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Verweer ten aanzien van artikel 11 OLW

Standpunt van de raadsman
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van het EAB moet worden aangehouden. De opgeëiste persoon heeft in Nederland een asielaanvraag gedaan die goede kans van slagen heeft. Mogelijk wordt deze aanvraag niet verder behandeld als hij wordt overgeleverd. Verder blijkt uit het EAB dat in Denemarken in het arrest van 26 augustus 2022 ook besloten is tot uitzetting van de opgeëiste persoon uit Denemarken met een inreisverbod van zes jaar. Het risico bestaat dus dat hij na het uitzitten van zijn gevangenisstraf in Denemarken wordt uitgezet naar Syrië, terwijl het daar levensgevaarlijk is voor Palestijnse personen. Aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) moet gevraagd worden of de opgeëiste persoon na overlevering aan Denemarken, door Denemarken zal worden uitgezet naar Syrië en of de IND de asielaanvraag van de opgeëiste persoon in Nederland buiten behandeling zal stellen indien hij wordt overgeleverd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. Volgens vaste jurisprudentie is een lopende asielaanvraag geen grond voor weigering van de overlevering of aanhouding van de zaak. Een EAB wordt uitgevaardigd ten aanzien van strafvervolging of een reeds opgelegde vrijheidsbenemende straf. Een eventuele uitzettingsmaatregel valt niet onder het toetsingskader van de overleveringsprocedure. De eventuele vreemdelingrechtelijke consequenties van overlevering maken daarmee geen deel uit van de beoordeling die de rechtbank dient uit te voeren. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank in de zaak waarin recent de overlevering van de broer van de opgeëiste persoon aan Denemarken is toegestaan en waarin hetzelfde verweer is gevoerd en verworpen. [4]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, mede gelet op de vermelding in onderdeel c) van het EAB van de gevangenisstraf waarvoor overlevering wordt gezocht, van oordeel dat de overlevering niet wordt gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een uitzettingsmaatregel dan wel eventuele vreemdelingendetentie. De rechtbank hoeft en kan dan ook geen beslissing nemen over de overlevering ten behoeve daarvan. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van het verweer dat ziet op eventuele vreemdelingrechtelijke maatregelen die mogelijk aan de orde komen na het uitzitten van de gevangenisstraf in Denemarken. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de behandeling van het EAB aan te houden om nadere vragen te stellen aan de IND. Dat de opgeëiste persoon in Nederland asiel heeft aangevraagd, levert volgens vaste rechtspraak geen grond voor weigering van de overlevering op. [5]

6.Specialiteitsbeginsel

De raadsman heeft aangevoerd dat de broer van de opgeëiste persoon, die recent aan Denemarken is overgeleverd voor de executie van een straf van dezelfde instantie van dezelfde datum (opgelegd voor hetzelfde feit als het feit waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht), nu in Denemarken wordt vervolgd voor het feit dat hij zich niet zou hebben gemeld voor het uitzitten van zijn straf. Het is aannemelijk dat de opgeëiste persoon hetzelfde lot moet ondergaan als hij wordt overgeleverd. De raadsman heeft verzocht de Deense autoriteiten hierover te bevragen. De officier van justitie heeft betoogd dat onduidelijk is of bij deze vervolging sprake is van een strafbaar feit waarop een gevangenisstraf staat, mogelijk gaat het om een feit waar slechts een geldboete voor kan worden opgelegd.
De rechtbank vat het verweer van de raadsman op als een verweer dat het specialiteitsbeginsel niet wordt gewaarborgd. De rechtbank ziet in hetgeen daarover is aangevoerd echter geen aanleiding voor de veronderstelling dat de Deense autoriteiten het specialiteitsbeginsel niet zouden eerbiedigen en verwerpt het verweer.
De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding de zaak aan te houden om hierover vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
Retten i Holbæk(Rechtbank Holbæk)
,Denemarken, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 april 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.