ECLI:NL:RBAMS:2025:2648

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
13/102946-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW met gelijktijdige bevel tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland

Op 22 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy W Zamościu II Wydział Karny in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van het niet naleven van een voorwaardelijke vrijheidsstraf. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 8 april 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de eerdere processen die hebben geleid tot zijn veroordeling. De officier van justitie heeft gesteld dat er geen weigeringsgrond van toepassing is, terwijl de verdediging geen verweer heeft gevoerd. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW, aangezien hij meer dan vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijft en zijn verblijfsrecht niet verliest door de opgelegde straf.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren, maar tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/102946-24
Datum uitspraak: 22 april 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 12 februari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 maart 2024 door
Sąd Okręgowy W Zamościu II Wydział Karny (District Court of Zamość, second Penal Division), Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 april 2025, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Sytema, advocaat te ’s-Gravenhage, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van de
Regional Court of Tomaszów Lubelskivan 3 december 2008 met kenmerk V K 436/08
.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 3 maanden en 27 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan de orde is. De opgeëiste persoon was zowel bij het proces dat tot de beslissing van de voorwaardelijke vrijheidsstraf heeft geleid, als bij het proces dat tot de veroordeling van het
triggerendefeit heeft geleid, in persoon aanwezig.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd aangaande deze weigeringsgrond.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van 8 december 2008 met referentie V K 436/08 heeft geleid.
De tenuitvoerlegging van de bij het vonnis met referentie V K 436/08 opgelegde vrijheidsstraf is, zo blijkt uit het EAB onder f, bij beslissing van 30 april 2010 (II KO 992/10) voorwaardelijk opgeschort met een proeftijd van 5 jaren. Bij beslissing van 10 juli 2012 met referentie II KO 1392/12 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen, omdat de opgeëiste persoon zich tijdens de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit waarvoor hij is veroordeeld.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 11 maart 2025 volgt dat dit een veroordeling betreft (voor een strafbaar feit, begaan op 12 oktober 2010) van 2 maart 2012 van
Sąd Rejonowy (District Court) in Tomaszów Lubelskimet referentie II K 46/12 en dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot die veroordeling heeft geleid.
Omdat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig is geweest bij de procedures die tot beide beslissingen hebben geleid, staat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg. De beslissing van 10 juli 2012 valt niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van goederen ontstaat, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een ambtenaar van de politie.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 5 maart 2025 volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet verliest als gevolg van de in het EAB omschreven strafrechtelijke feiten.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en familiale, banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Sąd Okręgowy W Zamościu II Wydział Karny (District Court of Zamość, second Penal Division), Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 april 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (