ECLI:NL:RBAMS:2025:2669

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
13-040064-25 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse verdachte

Op 24 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de Ostrołęka Regional Court op 3 januari 2025, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 10 april 2025 voortgezet, nadat deze eerder was aangehouden omdat de opgeëiste persoon niet was verschenen. Tijdens de zitting was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op 5 september 2023 in persoon is gedagvaard, en dat de enkele ontkenning van de opgeëiste persoon dat hij de dagvaarding heeft ontvangen, onvoldoende is om aan de juistheid van de informatie in het EAB te twijfelen. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) en dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, onder de Nederlandse wetgeving als strafbaar zijn gekwalificeerd.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde zijn aangetoond die een reëel gevaar voor een eerlijk proces zouden impliceren. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast, waaronder artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5 en 7 van de OLW. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-040064-25 (EAB I)
Datum uitspraak: 24 april 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 7 februari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 januari 2025 door
the Ostrołęka Regional Court, Second Criminal Division,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in het [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft – nadat de behandeling eerder op 2 april 2025 was aangehouden omdat de opgeëiste persoon niet was aangevoerd – plaatsgevonden op de zitting van 10 april 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
final judgement by the Ostrołęka District Court, Second Criminal Division, van 29 september 2023 met referentie II K 700/22.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog zeven maanden en negenentwintig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard. Uit ervaring is bekend dat in Polen “in persoon uitgereikt” niet betekent dat de oproep ook daadwerkelijk in persoon aan de opgeëiste persoon is uitgereikt. Bovendien is de opgeëiste persoon wel gehoord in deze zaak en heeft hij een adresinstructie gekregen, maar is er geen concrete aanklacht tegen hem, bijvoorbeeld in de vorm van een voorlopige tenlastelegging, aan hem bekend gemaakt. Artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vereist dat wel. De raadsman heeft daarom primair verzocht de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om de Poolse autoriteiten te vragen aan wie de dagvaarding op 5 september 2023 in persoon is uitgereikt.
Standpunt van de officier van justitie
Uit het EAB blijkt dat de dagvaarding voor de zitting aan de opgeëiste persoon in persoon is betekend op 5 september 2023. Gelet op het vertrouwensbeginsel dient van de juistheid van deze informatie uit te gaan. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon dat hij de dagvaarding daadwerkelijk heeft ontvangen is daartoe onvoldoende. De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van wat in onderdeel d) van het EAB is vermeld, stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op 5 september 2023 in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gesteld van tijd en plaats van de zitting en is geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen indien hij niet verschijnt. Gelet op het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van deze informatie. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon is niet voldoende om hieraan te twijfelen, mede gezien de vermelding in het EAB van de specifieke datum waarop de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard. De opgeëiste persoon heeft niet met stukken onderbouwd dat de informatie in het EAB onjuist is en daarnaast heeft de opgeëiste persoon bevestigd dat hij op het moment dat de oproep aan hem zou zijn betekend nog in Polen woonde.
De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en ziet geen aanleiding om de behandeling aan te houden teneinde hierover nadere vragen te stellen.

4.Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
6. Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Ostrołęka Regional Court, Second Criminal Division,Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en D. Kloos, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 april 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (