ECLI:NL:RBAMS:2025:2678

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
1320542524
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting en ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze jeugdstrafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 april 2025 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing. De feiten vonden plaats op 2 en 14 juni 2024 in Amsterdam, waarbij de verdachte met een geïmproviseerde explosieve constructie, bestaande uit een fles met benzine en zwaar vuurwerk, een explosie heeft veroorzaakt bij een woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, alleen of in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing heeft teweeggebracht, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden met zich meebracht. De verdachte is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 210 dagen, met verschillende voorwaarden, en de vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.205425.24
Parketnummer vordering tul: 13.046741.23
Datum uitspraak: 8 april 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 25 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.E. Berfelo, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [medewerker RvdK] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [medewerker JBRA] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), [medewerker IFA] , namens IFA, en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mr. M.C. van Megen, advocaat te Amsterdam, namens de benadeelde partijen, te weten [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] , naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd, zoals gewijzigd ter terechtzitting van 25 maart 2025, dat
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op/bij/ter hoogte van een woning, gelegen aan [adres 2] ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn/haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen, dan wel brand te stichten, waarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of in de nabijheid gelegen woningen/pand(en), en/of de in dat pand aanwezige goederen en/of de bovengelegen/naastgelegen/omringende woningen/panden en/of de in die
bovengelegen/naastgelegen/omringende woningen/panden aanwezige goederen en/of in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen die zich op het moment van de ontploffing, dan wel brandstichting in de nabijheid en/of de (naastgelegen) omgeving van de plek waar de ontploffing, dan wel brandstichting zou plaatsvinden bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing, dan wel brandstichting in de nabijheid en/of de plek waar de ontploffing, dan wel brandstichting zou plaatsvinden bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was,
- zich onder het balkon van die voornoemde woning heeft opgehouden met een (zelfgemaakte) geïmproviseerde explosieve constructie, te weten een of meerdere flessen, althans een fles met benzine of een andere brandbare stof daarin en/of
- de voornoemde (zelfgemaakte) geïmproviseerde explosieve constructie en/of de benzine of een andere brandbare stof heeft getracht aan te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 14 juni 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht op/bij/ter hoogte van een woning, gelegen aan/bij [adres 2]
immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een (zelfgemaakte) geïmproviseerde explosieve constructie, te weten een stuk zwaar vuurwerk (vermoedelijk een Cobra) en/of een fles met (brandbare) vloeistof (vermoedelijk benzine), aangestoken en op het balkon van voornoemde woning gegooid en/of tegen voornoemde woning gegooid en/of aangestoken en tot ontploffing gebracht,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of in de nabijheid gelegen pand(en) en/of auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en/of de (naastgelegen) omgeving van de plek waar de ontploffing zou plaatsvinden bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en/of de plek waar de ontploffing zou plaatsvinden bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 2 juni 2024 en/of 14 juni 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging althans alleen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een zwaar stuk vuurwerk (vermoedelijk merk Cobra) en/of een hoeveelheid/fles(sen) brandbare vloeistof (vermoedelijk benzine), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitieheeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde.
De raadsmanheeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankis van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem onder 1 ten laste gelegde poging tot het teweegbrengen van een ontploffing en het onder 2 ten laste gelegde teweegbrengen van een ontploffing, zoals hieronder in de bewezenverklaring is weergegeven. Om de ontploffingen teweeg te brengen, heeft hij explosieve constructies voorhanden gehad zodat ook feit 3 wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank is op basis van de volgende overwegingen tot dat oordeel gekomen.
Feiten en omstandigheden
Vast staat dat op 14 juni 2024, omstreeks 02:13 uur, een explosie heeft plaatsgevonden bij de woning van de familie [achternaam] . Het explosief werd op het balkon van de woning gegooid, waarna het tot ontploffing kwam. Op dat moment was de familie aanwezig in de woning. De rechtbank concludeert op grond van de bewijsmiddelen dat de explosie is veroorzaakt door het gebruik van een geïmproviseerd explosief bestaande uit een fles vermoedelijk benzine met daaraan een of meerdere cobra’s, bevestigd met ducttape. De explosie heeft ervoor gezorgd dat het glas uit de ramen aan de balkonzijde in woning is gesprongen en beroeting is achtergebleven op het kozijn. Aan de buitenzijde van de woning werden in een straal van 8 meter weggeslingerde voorwerpen aangetroffen zoals glas, maar ook onderdelen van het explosief en verbrijzelde elementen van voorwerpen die op het balkon aanwezig waren.
Enkele dagen eerder, namelijk op 2 juni 2024 omstreeks 02:45 uur, hoorde een zoon van de familie [achternaam] , die op dat moment in de woning aanwezig is, een geluid. Toen hij naar buiten keek, zag hij een man onder zijn balkon die met een aansteker bezig was een fles aan te steken. De zoon sprak hem aan en de man rende weg. Later werd een tas aangetroffen op de plek waar de man had gestaan met daarin hoogstwaarschijnlijk benzine. Ook in de omgeving en in de woning was een sterke benzine lucht te ruiken. De familie besloot na dit incident camera’s op te hangen en op die beelden werd op 5 juni 2025 nogmaals een persoon gezien die opviel.
De betrokkenheid van verdachte
Aan de – op 2 juni aangetroffen fles – werd onderzoek verricht. Bij dit onderzoek werd een aantal vingerafdrukken aangetroffen die van verdachte bleken te zijn. Van één van de dactysporen werd DNA veiliggesteld en dit bleek een mengprofiel te zijn, waarvan het hoofdprofiel hoort bij verdachte. Ook aan de binnen- en buitenzijde van de tas, die onder het balkon is aangetroffen en waarin de fles vervoerd werd, werd DNA van verdachte aangetroffen.
Op camerabeelden van 5 en 14 juni is twee maal vermoedelijk dezelfde persoon te zien voor de woning. Op 5 juni is vanaf 20:48 uur een persoon te zien die aan het bellen is. Op de telefoon van verdachte is op 5 juni een registratie te zien met starttijd 20:47 uur, met een duur van 190 seconden. De locaties van de start en eind van deze verbinding liggen in de directe omgeving van de woning van de familie [achternaam] . Op 14 juni 2024 zijn er geen registraties te zien op de telefoon van verdachte rondom het tijdstip van de explosie, maar wel voorafgaand daaraan. Verdachte heeft telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte] . Het DNA van [medeverdachte] is net als het DNA van verdachte aangetroffen op de tas die op 2 juni 2024 werd aangetroffen bij de woning. Verder blijkt uit nader onderzoek naar de telefoon van verdachte dat is gezocht naar de straat waar de explosie heeft plaatsgevonden. Die zoekopdracht is later verwijderd.
Voorts werd de telefoon van verdachte afgeluisterd nadat er in Opsporing Verzocht aandacht werd besteed aan de explosie op 14 juni 2024. Verdachte zei in een telefoongesprek over het item dat hij maar één handschoen droeg. Op camerabeelden is zichtbaar dat er door de dader maar één handschoen werd gedragen. In een ander gesprek wordt verdachte gevraagd of hij dat “serieus op die video” was, waarop verdachte zijn gesprekspartner erop aanspreekt niet te praten (“takke”) via de telefoon (“tellie”).
Verdachte geeft voor alle onderzoeksbevindingen geen verklaring, terwijl de bevindingen, met name de bevindingen betreffende de DNA- en dactyloscopische sporen, duiden op zijn betrokkenheid en om een verklaring schreeuwen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank – alle bewijsmiddelen in samenhang bezien –wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op 2 juni 2024 te Amsterdam, alleen bij van een woning, gelegen aan [adres 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, waarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en in de nabijheid gelegen woningen, en de in dat pand aanwezige goederen en de in die omringende woningen aanwezige goederen levensgevaar voor personen die zich op het moment van de brandstichting in de nabijheid en omgeving van de plek waar de brandstichting zou plaatsvinden, en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de brandstichting in de nabijheid en de plek waar de brandstichting zou plaatsvinden, te duchten was,
- zich onder het balkon van die voornoemde woning heeft opgehouden met meerdere flessen, althans een fles met benzine of een andere brandbare stof daarin en
- de voornoemde benzine of een andere brandbare stof heeft getracht aan te steken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 14 juni 2024 te Amsterdam, alleen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij een woning, gelegen aan [adres 2] immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een zelfgemaakte geïmproviseerde explosieve constructie, te weten een stuk zwaar vuurwerk vermoedelijk een Cobra en een fles met brandbare vloeistof, vermoedelijk benzine, aangestoken en op het balkon van voornoemde woning gegooid en aangestoken en tot ontploffing gebracht,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en in de nabijheid gelegen auto's, en levensgevaar voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en de naastgelegen omgeving van de plek waar de ontploffing heeft plaatsgevonden en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en de plek waar de ontploffing heeft plaatsgevonden, te duchten was;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
hij op 14 juni 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een zwaar stuk vuurwerk, vermoedelijk merk Cobra en een flessen brandbare vloeistof, vermoedelijk benzine, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 210 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 62 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad en JBRA. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De raadsman van verdachteheeft bepleit de hoogte van de jeugddetentie te matigen, gelet op de lange duur die verdachte al in voorarrest heeft gezeten. Verdachte heeft geen bezwaar tegen de voorwaarden die zijn geadviseerd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbankheeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige en gevaarlijke strafbare feiten. Verdachte heeft allereerst gepoogd om een fles met benzine, dan wel brandbare stof, bij een woning aan te steken. Enkele dagen later is het niet bij een poging gebleven en is er een werkelijke ontploffing geweest bij diezelfde woning. In die woning was op dat moment de familie [achternaam] aanwezig. Uit de verklaringen en vorderingen van de familie [achternaam] blijkt dat zij op het moment van de ontploffing in de nacht wakker werden van een harde knal en zagen dat al het glas uit de ramen aan de balkonzijde was gesprongen. Naast de schade, heeft de ontploffing en de poging daartoe ook grote impact gehad op de familie. Na de ontploffing was de familie bang om naar buiten te gaan en hadden zij last van psychische klachten. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Dat geldt temeer nu verdachte op geen enkele wijze openheid van zaken heeft willen geven. Hierdoor is de familie [achternaam] met onbeantwoorde vragen achter gebleven. Het teweegbrengen van ontploffingen is tegenwoordig aan de orde van de dag en inmiddels een ernstig maatschappelijk probleem. Dit soort feiten raken niet alleen de veiligheid van de bewoners, maar brengen ook gevoelens van angst en onveiligheid met zich mee in de samenleving. Onschuldige burgers schrikken in de nachtelijke uren wakker van enorme knallen of worden geconfronteerd met de schade die de daders hebben veroorzaakt. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Persoon en persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 september 2024 waaruit blijkt dat aan verdachte eerder een straf is opgelegd voor een diefstal en heling van een fiets en (nep)vuurwapen bezit.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • een evaluatie ten behoeve van de inhoudelijke zitting van JBRA van 13 maart 2025 en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting;
  • het meest recente rapport (strafadvies) van de Raad van 24 maart 2025 en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting;
  • het Psychologisch Pro Justitia rapport van 19 december 2024, opgemaakt door mw. drs. E.F. de Witt, GZ-psycholoog;
De psycholoogkomt tot de volgende conclusie. Bij verdachte is sprake van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Omdat verdachte zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht is geen inzicht gekregen in de eventuele gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Hierdoor kan er geen advies gegeven worden over de mate van toerekenen van de feiten. Ambulante behandeling is vanuit gedragsdeskundig oogpunt geïndiceerd. Het is van belang dat verdachte behandeld wordt voor zijn gedragsproblemen waarbij hij leert zijn leiderscapaciteiten op meer positieve wijze in te zetten, zijn frustratietolerantie en copingvaardigheden worden versterkt en hij meer verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag. Daarbij is een positief toekomstperspectief van belang. Er wordt geadviseerd moeder te betrekken bij de behandeling zodat er ook meer zicht komt op de ontwikkeling van verdachte en op het gezinssysteem en de invloed daarvan op het functioneren van verdachte.
De rechtbank neemt voornoemde conclusie over en maakt deze tot de hare.
JBRAheeft ter zitting naar voren gebracht dat verdachte zich positief ontwikkelt sinds zijn schorsing. Hij komt afspraken na, neemt initiatief op school en ten aanzien van zijn stage. JBRA maakt zich nog wel zorgen over de avondklok en enkelband. Uit de rapportage van
de Raadblijkt – samengevat – dat er nog zorgen op verschillende domeinen worden gezien. De afgelopen weken wordt echter een positieve ontwikkeling gezien. Het is belangrijk dat verdachte dit blijft vasthouden en hierbij ondersteund wordt door de hulpverlening. De Raad adviseert dan ook dat de huidige hulpverlening moet worden voortgezet en verdachte gemonitord blijft worden door de jeugdreclassering in het kader van een deels voorwaardelijke jeugddetentie. Voorts adviseert de Raad een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen als consequentie van het strafbare gedrag.
De IFA-coachheeft ter zitting toegelicht dat verdachte goed in contact is, hoewel het IFA-traject nog maar kort geleden is opgestart.
De rechtbankis van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, bij de straftoemeting moet worden afgeweken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank ziet met name in de ernst van de feiten aanleiding om aan de verdachte een jeugddetentie op te leggen. De rechtbank heeft geen zicht gekregen op de reden waarom verdachte zich heeft ingelaten met dit soort zware delicten. Op geen enkele wijze heeft hij openheid van zaken willen geven. Gelet op het feit dat de verdachte sinds zijn schorsing een prille positieve gedragsverandering laat zien, zal de rechtbank geen hogere onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen dan het door hem reeds uitgezeten voorarrest. Daarnaast legt de rechtbank een aantal weken jeugddetentie voorwaardelijk op. Die voorwaardelijke jeugddetentie moet de verdachte motiveren om zich niet opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten en om zich te houden aan voorwaarden. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat verdachte hulp krijgt bij zijn verdere ontwikkeling naar volwassenheid. De rechtbank zal daarom de bijzondere voorwaarden opleggen die door de Raad en JBRA zijn geadviseerd. Het is positief dat de verdachte open staat voor hulp.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meer personen. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

10.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1 FLS Fles
(Omschrijving: PL1300-2024138905-G6513863)
1 FLS Fles
(Omschrijving: PL1300-2024138905-G6519901)
1 FLS Fles
(Omschrijving: PL1300-2024138905-G6519902)
1 FLS Fles
(Omschrijving: PL1300-2024138905-G6519903)
1 STK Plakband
(Omschrijving: PL1300-2024138905-G6513861, zwart)
1 STK Plakband
(Omschrijving: PL1300-2024138905-G6519904, zwart)
1 STK Plakband
(Omschrijving: PL1300-2024138905-G6519905, zwart)
1 STK Plakband
(Omschrijving: PL1300-2024138905-G6519906, zwart)
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van al deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

11.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

11.1
Vorderingen benadeelde partijen
Vorderingen van [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 4] (geboortedatum: [geboortedatum 1] ), [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1]
De benadeelde partijen vorderen allen € 5.000,- per persoon aan vergoeding van immateriële schade. De door benadeelde partijen verzochte immateriële schadevergoeding ziet op aantasting van de persoon op andere wijze door het handelen van verdachte. De ontploffing en de poging daartoe heeft grote impact gehad op de familie, en daardoor zijn psychische klachten veroorzaakt bij verschillende gezinsleden zoals PTSS en slaapproblemen. De familie heeft lange tijd niet kunnen slapen en veel angst gehad in hun eigen woning. Daarnaast was de familie bang om naar buiten te gaan. Omdat de familie geen idee heeft van het motief van de dader en of het mogelijk nog een keer gaat gebeuren, is sprake van extra angstgevoelens. Het is genoegzaam komen vast te staan dat benadeelden geestelijk letsel hebben opgelopen. De benadeelde partijen hebben de rechtbank verzocht om toewijzing van hun vorderingen, en die te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Daarnaast is verzocht de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr aan verdachte op te leggen.
Vordering van [benadeelde partij 4] (geboortedatum: [geboortedatum 2] )
[benadeelde partij 4] heeft zich ook als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade. De door benadeelde partij verzochte immateriële schadevergoeding ziet op aantasting van de persoon op andere wijze door het handelen van verdachte. De benadeelde partij heeft de rechtbank verzocht om toewijzing van zijn vordering, en deze te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Daarnaast is verzocht de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr aan verdachte op te leggen.
11.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vorderingen van de benadeelde partijen voor toewijzing vatbaar zijn.
11.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de vorderingen van de benadeelde partijen onvoldoende onderbouwd zijn en daarom primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen. De raadsman heeft subsidiair verzocht de vorderingen te matigen.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 4] (geboortedatum: [geboortedatum 1] ), [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1]
Vaststaat dat aan de benadeelde partijen door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Uit de aard van het feit en hetgeen onderbouwd is gesteld kan geconcludeerd worden dat de benadeelde partijen psychische schade hebben ondervonden door de bewezenverklaarde feiten. De benadeelde partijen waren in de nacht van de explosie op 14 juni 2024 in de woning aanwezig. Voorstelbaar is dat dit, zoals zij hebben gesteld, grote impact heeft gehad en heeft geleid tot psychische klachten. De rechtbank zal dan ook een bedrag toewijzen. Nu echter niet is onderbouwd waar de psychische klachten steeds uit bestaan, en daarvoor ook steeds geen onderbouwing - zoals bijvoorbeeld een verklaring van een psycholoog - is overgelegd, kan de rechtbank niet vaststellen wat de omvang van de door elk van de familieleden geleden schade precies is. De rechtbank neemt daarin ook mee dat de ingediende toelichtingen op de vier vorderingen identiek aan elkaar zijn. De rechtbank mist de concrete onderbouwing voor elke persoon afzonderlijk. Gelet op het gebrek aan verdere concrete feitelijke onderbouwing van de vorderingen en het feit dat het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partijen om hun vorderingen nader te onderbouwen tot vertraging zou leiden van dit strafgeding, zal de rechtbank de vorderingen gedeeltelijk toewijzen en voor het overige niet ontvankelijk verklaren.
De rechtbank concludeert dat op basis van de ingediende onderbouwingen de vorderingen tot immateriële schadevergoeding telkens tot een bedrag van € 500,- kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 2 juni 2024. De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen het resterende deel van hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partijen voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 4] (geboortedatum: [geboortedatum 2] )
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Uit de aard van het feit en hetgeen onderbouwd is gesteld kan geconcludeerd worden dat de benadeelde partij psychische schade heeft ondervonden door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij was in de nacht van 2 juni 2024, toen gepoogd werd een brand te stichten, in de woning aanwezig. Voor de rechtbank is voorstelbaar dat de gebeurtenis impact heeft gehad en heeft geleid tot psychische klachten. De rechtbank zal dan ook een bedrag toewijzen. Nu echter niet is onderbouwd waar de psychische klachten uit bestaan, en daarvoor ook geen onderbouwing zoals bijvoorbeeld een verklaring van een psycholoog is overgelegd, kan de rechtbank niet vaststellen wat de omvang van de geleden schade precies is. Gelet op gebrek aan verdere concrete feitelijke onderbouwing en het feit dat het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de vordering verder te onderbouwen tot vertraging zou leiden van dit strafgeding, zal de rechtbank de vordering gedeeltelijk toewijzen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot immateriële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 250,- zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 2 juni 2024. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

12.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich een vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 2 december 2024, in de zaak met parketnummer 13.046741.23, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 25 april 2024 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 15 mei 2024 aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd niet aan de voor hem geldende voorwaarden heeft gehouden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om tenuitvoerlegging te gelasten van de hiervoor genoemde voorwaardelijk opgelegde straf.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapen en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

14.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 175 (honderdvijfenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
30 (dertig) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast wegens het niet nakomen van na te melden voorwaarden.
Stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jarenvast
onder de algemene voorwaardedat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich houdt aan zijn school/stage rooster;
  • zich houdt aan een avondklok tot 11 mei 2024:
o op maandag, woensdag, zaterdag en zondag vanaf 19:00 uur tot 07:00 uur in de ouderlijke woning aan de [adres 1]
o op dinsdag, donderdag en vrijdag vanaf 20:30 uur tot 07:00 uur in de ouderlijke woning aan de [adres 1] ;
  • meewerkt aan elektronische controle tot 11 mei 2024;
  • meewerkt en zich houdt aan het opgestelde weekschema;
  • meewerkt aan behandeling van de Waag of een soortgelijke instelling;
  • meewerkt aan IFA;
  • meewerkt aan het vinden en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding;
  • meewerkt aan alle hulpverlening die Jeugdbescherming Regio Amsterdam noodzakelijk acht;
  • zich moet houden aan het volgende locatieverbod: hij mag zich niet bevinden in [adres 2] te Amsterdam en de omringende straten, te weten: [straat 1] . [straat 2] . [straat 3] en de [straat 4] tussen [straat 5] en de [straat 3] . Zie binnen het vierkant van bijgevoegde kaart.
  • op geen enkele wijze (schriftelijk) contact zal (laten) opnemen of onderhouden met de familie [achternaam] , woonachtig op [adres 2] .
Van rechtswege gelden tevens de voorwaardendat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
1 FLS Fles
(Omschrijving: PL1300-2024138905-G6513863)
1 FLS Fles
(Omschrijving: PL1300-2024138905-G6519901)
1 FLS Fles
(Omschrijving: PL1300-2024138905-G6519902)
1 FLS Fles
(Omschrijving: PL1300-2024138905-G6519903)
1 STK Plakband
(Omschrijving: PL1300-2024138905-G6513861, zwart)
1 STK Plakband
(Omschrijving: PL1300-2024138905-G6519904, zwart)
1 STK Plakband
(Omschrijving: PL1300-2024138905-G6519905, zwart)
1 STK Plakband
(Omschrijving: PL1300-2024138905-G6519906, zwart)
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 2 juni 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , te betalen € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 2 juni 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] (geboortedatum: [geboortedatum 1] )
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] (geboortedatum: [geboortedatum 1] ) toe tot een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 2 juni 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 4] (geboortedatum: [geboortedatum 1] ) voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] (geboortedatum: [geboortedatum 1] ), te betalen € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 2 juni 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toe tot een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 2 juni 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] , te betalen € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 2 juni 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 2 juni 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , te betalen € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 2 juni 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] (geboortedatum: [geboortedatum 2] )
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] (geboortedatum: [geboortedatum 2] ) toe tot een bedrag van € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 2 juni 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 4] (geboortedatum: [geboortedatum 2] ) voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] (geboortedatum: [geboortedatum 2] ), te betalen € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 2 juni 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf,te weten een werkstraf voor de duur van 40 uren, bij niet vervullen te vervangen door 20 dagen vervangende jeugddetentie, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam d.d. 25 april 2024, gewezen onder parketnummer 13.046741.23.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. K.M. van Hassel en H.P.E. Has, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.A. Diederen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2025.