ECLI:NL:RBAMS:2025:2711

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
13-332519-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk vervoeren van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne

De rechtbank Amsterdam heeft op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van 1.294 gram cocaïne. De verdachte, geboren in 1979 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 18 oktober 2024 aangehouden na een politieonderzoek naar ondermijnende criminaliteit. Tijdens de aanhouding werd in zijn rugzak cocaïne aangetroffen, evenals een sealapparaat en identiteitsdocumenten op zijn naam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van het opzettelijk vervoeren van de cocaïne, ondanks zijn ontkenning van wetenschap over de inhoud van de rugzak. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte niet aannemelijk en concludeerde dat hij wetenschap had van de cocaïne. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, zoals het verkopen en afleveren van cocaïne, omdat dit niet bewezen kon worden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de rugzak en de aangetroffen cocaïne verbeurd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-332519-24
Datum uitspraak: 25 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] in [land van herkomst] op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
opgegeven adres in [land 1] : [adres 1] ,
thans gedetineerd te: [penitentiaire inrichting] ,
hierna: verdachte.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Dankers en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.N. de Jonge, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 3672 gram (brutogewicht) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
De politie kreeg op 18 oktober 2024 een auto in de gaten die gesignaleerd stond in verband met 'ondermijnende criminaliteit'. De politie zag vervolgens dat de auto stopte en dat de twee inzittenden met een rolkoffer bezig waren. De politie kreeg het vermoeden dat zij bezig waren met iets illegaals. In de koffer is € 37.500,- aangetroffen. Op dat moment kwamen er nog twee mannen, [persoon 1] en [persoon 2] , aanlopen. Op vragen van de politie zeiden zij in het appartementencomplex op het [straatnaam] te verblijven. Dit bleek huisnummer [huisnummer] te zijn. Hierop is de politie met de twee mannen in de lift gestapt en zijn zij naar de betreffende verdieping gegaan. Van [persoon 1] is de telefoon bekeken. Uit een berichtje dat op dat moment op deze telefoon binnenkwam bleek van een 'friend' die eraan kwam. Dan verschijnt een man met rugzak op, naar later blijkt verdachte, die in de lift stapt op weg naar de verdieping waar de politie met de twee aangehouden mannen stond. In de rugzak van verdachte zijn drie blokken en een boterhamzakje met daarin drie zakjes met vermoedelijk cocaïne gevonden. In de woning is een tas met daarin een sealapparaat en doorzichtige tape aangetroffen alsook identiteitsdocumenten op naam van verdachte en een Rolex.
De vraag is of bewezen kan worden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het, al dan niet met anderen, opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben van cocaïne.
3.2
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie stelt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde ‘verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren’ van de cocaïne. Het ten laste gelegde ‘aanwezig hebben’ van de cocaïne kan wel wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte wist of had moeten weten wat er in de rugzak zat. De verklaring van verdachte, dat hij de rugzak kort ervoor van een vriend heeft gekregen om die te bewaren, is niet geloofwaardig.
3.3
Standpunt verdediging
De raadsvrouw stelt dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd of aanwezig heeft gehad omdat de wetenschap daarvan bij hem ontbrak. Verdachte ontkent dat hij wist dat de rugzak die hij bij zich had cocaïne bevatte. Indien de rechtbank wel opzet aanneemt, geldt dat niet blijkt dat het cocaïne betreft. Het laboratoriumrapport is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat het hier om cocaïne gaat en van twee blokken (goednummer 6568777) kan het SIN-nummer wat in het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI-rapport) staat vermeld niet worden gekoppeld aan de inbeslaggenomen blokken in de rugzak.
3.4
Oordeel rechtbank
Gedeeltelijke vrijspraak
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte het tenlastegelegde tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Daarnaast is onvoldoende gebleken dat verdachte cocaïne heeft verkocht, afgeleverd of verstrekt. De rechtbank spreekt verdachte daarom voor deze onderdelen van de tenlastelegging vrij.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of bewezen kan worden verklaard dat verdachte opzettelijk cocaïne heeft vervoerd of aanwezig gehad.
Opzet
Verdachte heeft ontkend dat hij wetenschap had van de inhoud van de rugzak. Verdachte heeft – samengevat – op zitting verklaard dat hij met zijn zoon een week in Amsterdam op vakantie was en dat zij samen in dit appartementencomplex verbleven. Hij zou toen vlak voor zijn aanhouding op het plein voor dit appartementencomplex een vriend hebben ontmoet, van wie hij de naam niet wil noemen. Deze vriend heeft verdachte gevraagd de rugzak een tijdje voor hem te bewaren. Verdachte zou de volgende ochtend om 07:00 uur weer terug naar [land 2] vliegen. Verdachte zegt dat hij die vriend niet heeft gevraagd wat er in de rugzak zat en zelf ook niet in de rugzak heeft gekeken.
De rechtbank stelt vast dat deze verklaring van verdachte pas op de zitting voor het eerst naar voren is gebracht, vaag en niet concreet is en daardoor geen aanknopingspunten biedt voor enige nadere verificatie. Zo wil verdachte de naam van zijn vriend niet noemen. Ook is het niet duidelijk waarom hij de rugzak moest bewaren voor iemand die hij slechts af en toe spreekt. Daarbij komt dat door verbalisant [verbalisant] , die voor het appartementencomplex stond, niet is waargenomen dat verdachte van iemand een rugzak heeft gekregen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dan ook niet aannemelijk.
Nu de verklaring van verdachte als niet aannemelijk terzijde wordt geschoven gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte wetenschap had van de inhoud van de rugzak en dus wist dat er cocaïne in zat. Dat verdachte dit wist wordt ondersteund door de schrikreactie van verdachte toen hij de politie zag, alsook het sealapparaat en doorzichtig tape die in een open tas in de keuken van de woning waar verdachte verbleef zijn aangetroffen, waarvan bekend is dat dit wordt gebruikt voor het verpakken/herverpakken van verdovende middelen. Nu verdachte de rugzak met cocaïne bij zich heeft gedragen en ermee rondliep, kan het opzettelijk vervoeren bewezen worden. Het verweer dat geen sprake is van vervoeren wordt dus verworpen.
Hoeveelheid cocaïne
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of vastgesteld kan worden dat de in de rugzak aangetroffen drie blokken en drie zakjes cocaïne bevatten en wat het gewicht hiervan is.
Uit het dossier blijkt dat één blok (goednummer 6568821) en de drie zakjes (goednummer 6568778) zijn gewogen en getest bij het Laboratorium Forensische Opsporing van de politie (hierna: LFO). Hieruit volgt dat deze respectievelijk 996 gram en 298 gram cocaïne bevatten. Deze hoeveelheden kunnen dan ook bewezen worden. Het verweer van de raadsvrouw dat het laboratoriumrapport onvoldoende is, wordt verworpen, aangezien er door het laboratoriumonderzoek kan worden vastgesteld dat een substantie een verdovend middel bevat.
Uit het dossier blijkt niet dat de andere twee blokken (goednummer 6568777) indicatief of door het LFO zijn getest. Het dossier bevat een NFI-rapport waaruit blijkt dat twee blokken zijn getest en dat deze twee blokken cocaïne bevatten, waaraan een SIN-nummer is gekoppeld, maar een proces-verbaal of kennisgeving van inbeslagname met een koppeling/ verwijzing naar dat SIN-nummer ontbreekt. De officier van justitie heeft nog aangevoerd dat het BVH nummer dat op het NFI-rapport staat vermeld overeenkomt met het BVH nummer van dit dossier. Het is alleen op basis hiervan echter niet vast te stellen of dit wel de twee blokken zijn die bij verdachte in beslag zijn genomen. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de twee blokken die bij verdachte in beslag zijn genomen hetzelfde zijn als het materiaal dat bij het NFI is getest. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van (het vervoeren en aanwezig hebben van) deze twee blokken cocaïne.
ConclusieKortom, de rechtbank acht bewezen dat verdachte opzettelijk cocaïne heeft vervoerd, met dien verstande dat een hoeveelheid van 1.294 gram cocaïne kan worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlageopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 18 oktober 2024 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd 1.294 gram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het aantal maanden dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de straf te matigen en om aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten zoals die zijn vastgesteld door het in de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Verder heeft zij verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, onder andere dat hij niet in zijn thuisland is en dat hij kostwinner is van zijn gezin.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van een aanzienlijke hoeveelheid (1.294 gram) cocaïne. Verdachte is hiermee een belangrijke schakel geweest in de handel hiervan. Harddrugs vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en de handel daarin draagt bij aan het ontstaan van verslaving en de instandhouding daarvan. Daarnaast gaat de handel in harddrugs dikwijls gepaard met het plegen van andere strafbare, de samenleving ondermijnende, feiten. Verdachte wilde kennelijk snel geld verdienen en heeft daarbij geen oog gehad voor de gevolgen voor gebruikers en de samenleving in het algemeen.
Gelet op de aard en ernst van het feit, zoals hiervoor uiteengezet, ligt de oplegging van een aanzienlijke gevangenisstraf in de rede. De oriëntatiepunten van het LOVS gaan voor, kort gezegd, het vervoeren van 1.000 tot 1.500 gram harddrugs uit van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden.. De rechtbank neemt die straf tot uitgangspunt. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden geen reden om hiervan af te wijken. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht daarom passend en geboden.

7.Beslag

Onder verdachte zijn een rugzak (goednummer 6568774) en de drie blokken en drie zakjes die in deze zwarte rugzak zaten (goednummers 6568777, 6568821 en 6568778) in beslag genomen.
Verbeurdverklaring
De rugzak wordt conform het verzoek van de officier van justitie verbeurd verklaard omdat dit een voorwerp betreft met behulp van welke het strafbare feit is begaan en deze aan verdachte toebehoort. De aangetroffen cocaïne is namelijk in deze rugzak vervoerd en verdachte had deze rugzak bij zich toen hij werd aangehouden.
Onttrekking aan het verkeer
De drie blokken en drie zakjes die in de zwarte rugzak zaten worden onttrokken aan het verkeer, omdat met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en deze goederen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Bewaren ten behoeve van de rechthebbendeDaarnaast is op 18 oktober 2024 op het [straatnaam] [huisnummer] een Rolex horloge (goednummer: 6568796) in beslag genomen, waarvan het openbaar ministerie zegt dat de eigenaar onbekend is. Ter zitting heeft verdachte aangegeven de eigenaar van dit horloge te zijn en heeft hij verzocht om dit horloge aan hem terug te geven. De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft verdachte een betalingsbewijs en een certificaat van een Rolex horloge overgelegd waarop een serienummer is te zien. De rechtbank kan echter niet verifiëren of dit het serienummer van het in beslag genomen Rolex horloge is. Omdat de rechtbank op dit moment niet kan vaststellen wie de rechtmatige eigenaar van het horloge is, zal het horloge worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar en verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
verklaart verbeurd:
- rugzak (goednummer 6568774).
onttrekt aan het verkeer:
  • 1 stuk verdovende middelen (goednummer 6568777);
  • 1 stuk verdovende middelen (goednummer 6568821);
  • 1 stuk verdovende middelen (goednummer 6568778).
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- het Rolex horloge (goednummer: 6568796).
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.B.W. Beekman, voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en N. Versteeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 april 2025.
[...]