ECLI:NL:RBAMS:2025:2730

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
24/030288
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om kilometervergoeding in strafzaak met afwijzing van het verzochte bedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. R.I. Takens, vroeg om een vergoeding van in totaal € 4.301,62 voor kosten in verband met zijn strafzaak. De officier van justitie had eerder besloten de verzoeker niet verder te vervolgen en dit op 27 november 2024 meegedeeld. Het verzoekschrift werd op 9 december 2024 ingediend en op 17 april 2025 behandeld in openbare raadkamer. De verzoeker verscheen niet, maar zijn raadsman lichtte het verzoek toe. De rechtbank kende een vergoeding toe van € 5.013,70, maar wees het meer of anders verzochte af. De rechtbank oordeelde dat de verzochte kilometervergoeding van € 0,50 per kilometer niet kon worden toegewezen, maar dat een vergoeding van € 0,28 per kilometer billijk was. De rechtbank benadrukte dat parkeerkosten apart gedeclareerd moeten worden en niet in de kilometervergoeding kunnen worden verrekend. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13-241517-21
raadkamernummer : 24-030288
datum : 17 april 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam ( [adres] ),
hierna te noemen: de verzoeker.

Feiten

De officier van justitie heeft beslist de verzoeker niet verder te vervolgen en heeft dat bij brief van 27 november 2024 aan verzoeker meegedeeld.

Procedure

Het verzoekschrift is op 9 december 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 17 april 2025 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de verzoeker, mr. R.I. Takens en de officier van justitie op zitting gehoord.
De verzoeker is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Verzoek

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van in totaal € 4.301,62 wegens:
de kosten van een raadsman in de strafzaak met het hiervoor genoemde parketnummer;
  • reiskosten met het openbaar vervoer in verband met verhoor van verzoeker als verdachte in het kader van het (opsporings)onderzoek tot een bedrag van € 23,18;
  • tijdverzuim door de vervolging in de vorm van het bijwonen van verhoor tot een bedrag van € 10,22;
  • door de verzoeker zijn facturen van mr. R.I. Takens overgelegd tot een bedrag van € 4.298,62;
  • reiskosten met de auto tot een bedrag van € 3,00, bestaande uit 6 kilometer x € 0,50 per kilometer;
  • de kosten van een raadsman voor het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van dit verzoek tot een bedrag van € 680,00.
In raadkamer heeft de raadsman het verzoek, voor zover dit ziet op de verzochte reiskosten met de auto, verder toegelicht. De raadsman heeft verzocht het toe te wijzen bedrag niet te matigen naar € 0,28 per kilometer en daarbij verwezen naar verschillende beslissingen van de rechtbank Amsterdam waarbij een kilometervergoeding van € 0,50 of meer per kilometer is toegewezen. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat hij de met de auto gemaakte parkeerkosten verrekent in de verzochte kilometervergoeding, zodat hij deze kosten niet apart hoeft te declareren en daarbij opgemerkt dat de verrekening van de parkeerkosten onder de door hem verzochte kilometervergoeding niet afdoende is om de gemaakte parkeerkosten volledig te dekken.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich voor een deel tegen het toekennen van de gevraagde vergoeding, in zoverre dat de officier van justitie zich op het standpunt stelt dat aan de raadsman een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer (totaal 6 x € 0,28 = € 1,68) dient toe te komen in plaats van € 0,50. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar de beschikking met raadkamernummer 24/026605 van 30 januari 2025.
In raadkamer heeft de officier van justitie een gewijzigd standpunt ingenomen, in zoverre dat aan de raadsman wel een vergoeding van € 680,00 dient toe te komen voor de toelichting van het verzoek in raadkamer, ondanks dat het verschil waarin raadkamer over gediscussieerd wordt slechts € 1,32 betreft, gelet op het principiele karakter waar het geschil omtrent de toe te kennen kilometervergoeding op ziet. Voor het overige acht de officier van justitie het verzoek voor toewijzing vatbaar.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.
Aan de gewezen verdachte kan een vergoeding worden toegekend voor werkelijke schade als gevolg van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting. Ook kan een vergoeding worden toegekend voor de kosten van een raadsman, inclusief kosten voor bijstand tijdens de verzekering en de voorlopige hechtenis, behalve als de raadsman was toegevoegd.
Een vergoeding voor deze kosten kan ook worden toegekend als de zaak eindigt met oplegging van straf of maatregel op grond van een feit, waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten.
De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank acht die gronden aanwezig voor een deel van het verzochte.
De rechtbank zal een vergoeding toekennen voor:
  • reiskosten openbaar vervoer in verband met verhoor van verzoeker als verdachte in het kader van het (opsporings)onderzoek, € 23,18;
  • tijdverzuim door de vervolging in de vorm van het bijwonen van verhoor, € 10,22;
  • kosten rechtsbijstand, € 4.298,62;
  • reiskosten met de auto, € 1,68;
  • kosten opstellen, indienen en toelichten verzoek ex artikel 530, € 680,-
Totaal € 5.013,70
Voor toekenning van hetgeen overigens is verzocht acht de rechtbank geen gronden aanwezig.
Ten aanzien van de verzochte reiskostenvergoeding
Conform de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken [1] worden de declaraties van advocaten ten aanzien van reiskosten, reistijd en wachttijd gemaakt in het kader van de behandeling van strafzaken die zonder oplegging van straf of maatregel zijn geëindigd – tenzij deze onredelijk hoog voorkomen – integraal vergoed. Dit criterium wordt mede ingevuld door bestendige jurisprudentie van onder andere het Gerechtshof Leeuwarden (ECLI:NL:GHLEE:2010:BL8539) en het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NLGHAMS:2014:2466), waaruit blijkt dat van de declaraties van de betrokken rechtsbijstandverleners kan worden afgeweken indien deze, bijvoorbeeld wat betreft het aantal ingeschakelde rechtsbijstandverleners, de hoeveelheid in rekening gebrachte uren of de gehanteerde uurtarieven, alle omstandigheden en belangen in aanmerking genomen, ‘in het oog springend bovenmatig’ zijn. De beoordeling van een verzoek tot vergoeding van reiskosten van een advocaat vergt dan ook in zekere zin een marginale toetsing, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval.
In diverse strafrechtelijke en strafvorderlijke procedures is ten aanzien van reiskosten de Wet Tarieven in Strafzaken (WTSZ), in samenhang met het Besluit tarieven in strafzaken (Btis) van toepassing. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze wet- en regelgeving niet specifiek van toepassing is op de vergoeding van kosten van een advocaat ex art. 530, tweede lid, maar wel op veel andere strafrechtelijke en strafvorderlijke procedures, zoals de reiskosten van de gewezen verdachte op grond van art. 530, eerste lid Sv. Volgens het Besluit wordt voor verschillende personen en beroepsgroepen (zoals getuigen en curatoren) als reiskostenvergoeding een maximumtarief gehanteerd van € 0,28 per kilometer. Nu deze wet- en regelgeving niet specifiek van toepassing is op advocaten in deze procedure, gaat het om niet meer dan een uitgangspunt, waarvan kan worden afgeweken.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van reiskosten een onderscheid kan worden gemaakt tussen variabele kosten (de kosten voor het gebruik van een auto) en vaste kosten (de kosten voor het bezit van een auto). Volgens het Nibud en ANWB lopen de variabele kosten uiteen van € 0,22 (voor een miniklasse auto) tot € 0,30 (voor een middenklasse auto) per kilometer. De totale autokosten, vast én variabel, lopen uiteen van € 0,50 (voor een miniklasse auto) tot € 0,74 (voor een middenklasse auto) per kilometer. [2] De rechtbank is van oordeel dat in elk geval de variabele reiskosten binnen de hiervoor genoemde bandbreedte voor vergoeding in aanmerking komen, nu deze niet in het oog springend bovenmatig moeten worden geacht. Een hogere (variabele) reiskostenvergoeding is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel in het oog springend bovenmatig. De kosten voor het bezit van een auto komen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn namelijk niet aan te merken als reiskosten, maar als kantoorkosten, dan wel worden deze geacht te zijn inbegrepen in het door de advocaat gehanteerde uurtarief. Vaste reiskosten zijn dan ook in beginsel in het oog springend bovenmatig.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank acht het billijk een vergoeding van € 1,68 (6 kilometer x € 0,28 per kilometer) toe te kennen voor de reiskosten die door de raadsman van de verzoeker zijn gemaakt met de auto. Hoewel het verschil met de door de raadsman verzochte toe te kennen reiskosten slechts € 1,32 betreft, en daardoor niet geoordeeld kan worden dat het totaal door verzoeker verzochte bedrag in het oog springend bovenmatig is, zoals door de raadsman is gesteld, betreft het geschil omtrent de toe te kennen vergoeding voor reiskosten een principieel karakter waarvan de rechtbank onderkent dat binnen de rechtspraak een éénduidige lijn wordt verlangd.
Tot slot merkt de rechtbank op dat parkeerkosten apart gedeclareerd en onderbouwd dienen te worden en aldus niet, zoals door de raadsman in onderhavige zaak is betoogd, kunnen worden verrekend onder de te verzoeken kilometervergoeding.
De rechtbank zal het gebruikelijke bedrag van € 680,- toekennen voor de kosten van indiening en behandeling van dit verzoek en het verzoek ex artikel 533 Sv.

Beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 5.013,70
Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. C.M. Degenaar, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Zoetelief, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen daarna en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van: € 5.013,70 (zegge: vijfduizend dertien euro en zeventig eurocent), ten gunste van verzoeker, door overmaking van voornoemd bedrag op rekeningnummer NL 66 ABNA 0550 137 491 t.n.v. Stichting Derdengelden Takens Admiraal Advocaten te Amsterdam, onder vermelding van D109358.
Aldus gedaan op 17 april 2025,
door mr. C.M. Degenaar, rechter.

Voetnoten

2.Bron: Nibud, december 2024, gecorrigeerd voor een onderzoek van de ANWB uit juni 2024: