ECLI:NL:RBAMS:2025:2776

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
1304285825
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering van een persoon aan Polen vanwege schending van grondrechten

Op 29 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft vastgesteld dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat indien de overlevering zou worden toegestaan. De rechtbank oordeelt dat er geen mogelijkheid is dat een wijziging in de omstandigheden het reële gevaar binnen een redelijke termijn zal wegnemen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat op 5 oktober 2023 door de Poolse autoriteiten is uitgevaardigd. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 15 april 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen met schorsing tot aan de uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de detentieomstandigheden in Polen, met name in het detentiecentrum in Kielce, onvoldoende garanties bieden voor de bescherming van de grondrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het recht op een eerlijk proces in Polen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon niet kan worden overgeleverd, omdat er een reëel gevaar bestaat dat zijn grondrechten zullen worden geschonden. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en de overleveringsprocedure beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/042858-25
Datum uitspraak: 29 april 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 18 februari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 oktober 2023 door de
Regional Court in Kielce, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van: s
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] (Polen),
feitelijk verblijfsadres:
[verblijfadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 april 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat in Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van
the Local Court in Kielcevan 5 januari 2023, met referentie II Kp 899/22.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
zware mishandeling.

5.Artikel 11 OLW; artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in Poolse remand prisons

Inleiding
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van
schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen
terechtkomen. Het kernpunt is dat in het
remand regimeslechts drie vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal drieëntwintig uren per dag op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een (extra) bijkomende verzwarende omstandigheid. De rechtbank verwijst in dit kader naar haar tussenuitspraken in soortgelijke zaken van 5 juni 2024 [6] en 6 juni 2024. [7]
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Ten aanzien van de vraag of het vastgestelde algemeen reëel gevaar ook betekent dat voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar bestaat dat zijn grondrechten bij overlevering worden geschonden, heeft de rechtbank kennisgenomen van de aanvullende informatie die op verzoek van het Openbaar Ministerie door de Poolse autoriteiten is verstrekt.
Op 11 maart 2025 heeft het Openbaar Ministerie in deze zaak (onder verwijzing naar de hiervoor genoemde tussenuitspraken) nadere vragen gesteld aan de uitvaardigde justitiële autoriteit vanwege het algemene gevaar dat is aangenomen:
“(…) Subsequently, on 17.07.2024 and 27.08.2024 in another Polish surrender procedure the Polish authorities provided us with answers to the aforementioned questions. Please find them attached to this e-mail (Annex II and Annex III). [8]
Subsequently, on 01.10.2024 the Court of Amsterdam ruled on the answers and considered the number of hours a detainee can spend outside of his cell each day to be insufficient (the answer to question 2). Furthermore, the Court ruled that it is unclear how long the procedure will take to obtain permission to use the telephone and to receive visitors (the answer the question 4), which the Court considers an additional aggravating factor.
Therefore, by judgment of 01.10.2024 (Annex IV), the Court of Amsterdam refused the surrender of this requested person to Poland.
II. Given the aforementioned, I would like to ask you to provide me with the following information.
A. In which remand prison will Mr [opgeëiste persoon] most likely be detained after his surrender?
B. Could you confirm that the information attached to this e-mail (Annex II and Annex III) with regard to the answers to abovementioned questions 1 and 3 is also applicable to Mr [opgeëiste persoon] ?
C. The Court understands from the CPT report that remand prisoners are provided with a minimum of 3 square meters of personal space (excluding sanitary facilities) in a multi-occupancy cell. In light of the judgment in Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, paragraphs 75-7
6), can it be guaranteed that the personal space available to Mr [opgeëiste persoon] in a multi-occupancy cell in the remand prison as meant in question A will be at least 4 square meters (excluding sanitary facilities)? Or will he only be provided with an amount of personal space between 3 and 4 square meters (excluding sanitary facilities) in a multi-occupancy cell?
D. If Mr [opgeëiste persoon] chooses to participates in all activities offered to him in the remand prison as meant in question A, how many hours per day would he at least spend outside his cell?(…)”
Op 26 maart 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende informatie verstrekt:
“(…)
II.A.
De eerste verblijfslocatie van [opgeëiste persoon] na zijn overbrenging naar Polen zal afhangen van het vervoermiddel waarmee hij vanuit het Koninkrijk der Nederlanden zal worden vervoerd. Als de gedetineerde in voorlopige hechtenis per vliegtuig zal worden vervoerd en op het vliegveld Warschau Okęcie aan Poolse zijde wordt overgedragen, zal hij eerst op het grondgebied van Warschau worden geplaatst, waarschijnlijk in het detentiecentrum Warschau- Białołęka. Van daaruit zal hij uiterlijk binnen een paar dagen worden geplaatst volgens de districtindeling van detentie. Aangezien de gedetineerde in voorlopige hechtenis ter beschikking staat van het districtsparket Kielce-Oost in Kielce (Prokuratura Rejonowa Kielce-Wschód w Kielcach), zal hij, volgens "Bevel nr. 50/2024 van de Regionale Directeur van het Gevangeniswezen in Kraków van 29 november 2024 over de gedetailleerde indeling van de detentie van tijdelijke gedetineerden" worden opgesloten in het Detentiecentrum in Kielce.
De informatie bij de vragen in de bijlagen II en III is niet nauw verbonden met de zaak van [opgeëiste persoon] , aangezien het om een andere persoon en een ander detentiecentrum gaat. De algemene regels voor het uitzitten van voorlopige hechtenis en gevangenisstraf in alle gesloten inrichtingen in Polen zijn identiek en staan in het "Uitvoerend Wetboek van Strafrecht".
II.0
De gedetineerde in voorlopige hechtenis in het detentiecentrum in Kielce krijgt een leefruimte van minstens 3 (drie) vierkante meter. Dit volgt uit artikel 110 paragraaf 2 van het "Uitvoerend Wetboek van Strafrecht". De cel moet voorzien zijn van adequate vertrekken in overeenstemming met de normen die zijn vastgelegd in de "Verordening van de Minister van Justitie van 19 december 2016 inzake de leefomstandigheden van gedetineerden in penitentiaire inrichtingen en detentiecentra", met een aparte slaapplaats, adequate hygiënische omstandigheden, voldoende luchttoevoer en een temperatuur die past bij het seizoen, evenals verlichting, in overeenstemming met de normen die zijn vastgelegd voor woonruimten. Aparte sanitaire hoeken maken geen deel uit van de woonruimte.
II.D.
Na de detentie van de verdachte [opgeëiste persoon] in het detentiecentrum in Kielce, zal hij de mogelijkheid hebben om deel te nemen aan culturele en educatieve activiteiten georganiseerd door de administratie van deze penitentiaire eenheid in de gemeenschappelijke ruimten gelegen in de woonafdelingen van de voorlopige hechtenis, waar zij gebruik kunnen maken van bordspellen, tafelvoetbal, kunnen schaken, boeken lenen en kranten lezen. Daarnaast worden er in het detentiecentrum in Kielce thematische wedstrijden georganiseerd, bijv. historische wedstrijden en sportwedstrijden, waaraan de tijdelijk gedetineerden kunnen deelnemen. De dagactiviteiten vinden plaats van 8.00 tot 16.00 uur op basis van een wekelijks rooster dat door de begeleiders van de individuele woonafdelingen is opgesteld en door de afdelingsdirecteur is goedgekeurd, en worden uitgevoerd met lunch- en dinerpauzes. Meestal is er een vaste dag per week voor een bepaalde wooncel, terwijl sport- en recreatieactiviteiten worden uitgevoerd tijdens dagelijkse wandelingen van een uur. De gedetineerden worden over het bovenstaande geïnformeerd door de huismeesters en afdelingsleiders van de betreffende wooneenheid.
Bovendien hebben gedetineerden in voorlopige hechtenis recht op minstens één uur wandelen per dag. Deze activiteit vindt onafhankelijk van de hierboven beschreven activiteiten plaats. Deelname aan de activiteiten is vrijwillig en de tijdelijk gedetineerde moet zijn/haar bereidheid om deel te nemen aan de georganiseerde dagactiviteiten kenbaar maken door de afdeling hiervan op de hoogte te stellen. Indien gedetineerden uit een wooncel besluiten niet deel te nemen aan genoemde activiteiten, kan de afdeling (buiten het rooster om) andere gedetineerden extra deelname aan deze vorm van activiteit aanbieden. De activiteiten warden op verschillende tijden georganiseerd en duren 60 minuten.
Een gedetineerde in voorlopige hechtenis mag buiten zijn wooncel verblijven op een zodanige manier dat zijn isolatie of de correcte toepassing van de preventieve maatregel niet wordt verstoord. [opgeëiste persoon] krijgt een wandeling van 1 uur per dag toegewezen, die niet verplicht is. Tijdens deze wandeling mag hij gebruik maken van sportuitrusting, zoals een tennistafel en een atlas voor fysieke conditietraining. Daarnaast kan hij beloond warden als hij zich onderscheidt in het naleven van de interne orde en de regels die in het organisatie-en ordereglement voor de uitvoering van de voorlopige hechtenis in het detentiecentrum zijn vastgelegd. Beloningen zijn onder andere een extra of langere wandeling, toestemming om deel te nemen aan culturele en educatieve activiteiten en aan fysieke cultuur en sport, en toestemming voor langere bezoeken.
Daarnaast mag [opgeëiste persoon] deelnemen aan andere activiteiten buiten de wooncel, zoals het bijwonen van missen, bezoeken, educatieve en psychologische gesprekken en het verlenen van medische diensten.
Het is niet mogelijk om eenduidig vast te stellen hoeveel uur een tijdelijk gedetineerde buiten de wooncel doorbrengt vanwege de verscheidenheid aan activiteiten.(…)”
Op 27 maart 2025 heeft het Openbaar Ministerie de volgende mail aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gestuurd:
“(…) The Court of Amsterdam has previously ruled with regard to Polish remand prisons, that detainees must be able to spend at least two hours a day outside their cells, otherwise the Court assumes there is an individual risk of violation of the fundamental rights of the requested person if the surrender were to be permitted.
1)
Could you please guarantee that, if the requested person chooses to participate in all activities offered to him in the remand prison in Kielce, he will be able to spend at least two hours a day outside of his cell?(…)”
Op 31 maart 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende informatie verstrekt:
“In antwoord op uw brief van 27 maart 2025 betreffende [opgeëiste persoon] wil ik u hierbij vriendelijk mededelen dat het Districtsparket voor Kielce -Oost in Kielce,
dat een strafzaak met kenmerk 4121-4.Ds.1145.2022 tegen de hier genoemde
persoon voert - geen enkele garantie kan geven dat [opgeëiste persoon] , nadat hij aan de autoriteiten van de Republiek Polen is overgedragen en in de hechtenis in
Kielce is opgesloten, ten minste twee uur per dag buiten zijn cel zal blijven. Er
zijn ook andere activiteiten voorzien voor de gedetineerden in deze
penitentiaire inrichting en de gedetineerde zelf kan zijn bereidheid om deel te nemen kenbaar maken.
Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens in haar mail van 7 april 2025 de uitvaardigende justitiële autoriteit nogmaals het volgende voorgehouden:
“(…)Please note that the Court of Amsterdam has previously ruled with regard to Polish remand prisons, that detainees must be able to spendat least two hours a dayoutside their cells, otherwise the Court assumes there is an individual risk of violation of the fundamental rights of the requested person if the surrender were to be permitted. The absence of such a guarantee may result in the surrender being refused.
Therefore, if it is impossible to guarantee that Mr [opgeëiste persoon] will be able to spend at least two hours per day outside of his cell in the remand prison in Kielce, might it be possible to detain him in a remand prison where this would be possible? For example, the Court of Amsterdam has allowed surrenders where the wanted persons would be placed in the remand prison of Łódź, Gliwice, Myslowice and Sieradz, because the detention guarantees for these remand prisons were deemed sufficient.(…)”
Ten slotte heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 11 april 2025 het volgende meegedeeld:
“In antwoord op de brief van 7 april 2025 met betrekking to [opgeëiste persoon] , wil ik u graag informeren dat in overeenstemming met “Beschikking nr. 50/2024 van de regionale Directeur van de Gevangeniswezen in Kraków van 29 november 2024 over de gedetailleerde districtering van de detentie van tijdelijk aangehouden personen”, bovengenoemde persoon na zijn mogelijke overplaatsing naar Polen zal worden opgesloten in de voorlopige hechtenis (Areszt Śledczy w Kielcach) in Kielce. Om deze reden is het niet mogelijk om hem naar een andere penitentiaire inrichting over te brengen.”
Standpunt van de raadsman
Primair heeft de raadsman de rechtbank verzocht geen gevolg te geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, omdat met de aanvullende informatie het algemeen reëel gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling in de detentie-instellingen voor voorlopig gedetineerden voor de opgeëiste persoon niet is weggenomen. Met name voor wat betreft het detentiecentrum in Kielce is de verstrekte informatie onvoldoende duidelijk. Zo is niet concreet aangegeven hoeveel uur de opgeëiste persoon per dag buiten zijn cel kan verblijven. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde nadere informatie bij de Poolse autoriteiten in te winnen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij gelet op het arrest ML van het Hof van Justitie van de Europese Unie uitsluitend de detentieomstandigheden dient te onderzoeken in de penitentiaire inrichting(en) waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis.
Uit de aanvullende informatie van 26 maart 2025 van de Poolse autoriteiten, leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk na zijn overlevering in het kader van zijn aankomst eerst korte tijd in het
remand regimein het detentiecentrum Warschau-Białołęka zal worden geplaatst alvorens hij naar het Detentiecentrum in Kielce zal worden overgeplaatst. Gelet hierop zal de rechtbank (ook) de detentieomstandigheden van de detentie-instelling van Warschau-Białołęka moeten onderzoeken.
De vraag die thans voorligt is of het reeds bij uitspraak van 5 juni 2024 aangenomen algemene gevaar op schending van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de EU is weggenomen door de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten.
De detentieomstandigheden in Warschau-Białołęka
De rechtbank is ambtshalve bekend dat overgeleverde personen (ook) in deze detentie-instelling de beschikking krijgen over ten minste 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair). Daarnaast gaat de rechtbank er, gelet op het vastgestelde algemene gevaar inhoudende dat gedetineerden tot 23 uur per dag op cel verblijven, en de ambtshalve kennis van de rechtbank uit andere zaken, vanuit dat de opgeëiste persoon de mogelijkheid heeft om ten minste één uur per dag te wandelen buiten de cel in de detentie-instelling Warschau-Białołęka. [9]
De rechtbank acht deze informatie voldoende om het eerder vastgestelde algemene gevaar weg te nemen. Hoewel de rechtbank in andere zaken heeft aangenomen dat een opgeëiste persoon minstens 2 uur per dag buiten de cel moet kunnen verblijven in het geval van persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel tussen de 3 en 4 m2 exclusief sanitair, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat de opgeëiste persoon mogelijk minder dan 2 uur (maar tenminste één uur) per dag buiten zijn cel kan verblijven in dit geval geen onmenselijke of vernederende behandeling oplevert. De rechtbank gaat er namelijk van uit dat het verblijf in deze instelling van zeer korte duur zal zijn omdat al bekend is naar welke detentie-instelling de opgeëiste persoon zal worden overgeplaatst. In die andere zaken ging het om de detentieomstandigheden in de detentie-instelling waarin de betrokkene, na een (zeer) kort verblijf in een andere detentie-instelling bij aankomst in Polen, volgens een concreet voornemen of hoogstwaarschijnlijk in voorlopige hechtenis zou worden gedetineerd. Anders dan in het onderhavige geval was in die andere zaken de duur van de voorlopige hechtenis en daarmee de periode gedurende welke de betrokkene maar een uur per dag buiten zijn cel kon verblijven in beginsel onbepaald.
De detentieomstandigheden in Kielce
Ten aanzien van de detentieomstandigheden in de instelling in Kielce komt de rechtbank tot een ander oordeel. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 26 maart 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon ten minste 3m2 persoonlijke celruimte (exclusief sanitair) zal krijgen. De rechtbank kan uit deze verstrekte aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten echter niet opmaken hoeveel uur de opgeëiste persoon ten minste per dag buiten zijn cel zou kunnen verblijven, omdat dit niet concreet wordt gemaakt. Voor de opgeëiste persoon is alleen gegarandeerd dat hij één uur per dag kan wandelen. Uit de daarop volgende aanvullende informatie van 31 maart 2025 blijkt dat de uitvaardigende justitiële autoriteit geen enkele garantie kan geven dat de opgeëiste persoon in het Detentiecentrum in Kielce ten minste twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven.
Deze stand van zaken leidt tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggenomen. Het kernpunt bij de vaststelling van het ‘algemeen reëel gevaar’ dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) is gegarandeerd voor de voorlopige gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren op zijn cel doorbrengt, is gelet op voornoemde immers ook aan de orde in de detentiesituatie van de opgeëiste persoon in het Detentiecentrum in Kielce. De rechtbank stelt vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
In beginsel geldt dat als de rechtbank een individueel reëel gevaar voor de opgeëiste persoon vaststelt, de beslissing over de overlevering moet worden uitgesteld. Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, dient een redelijke termijn gesteld te worden als er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten. Dit geldt echter niet indien evident is dat het gevaar niet binnen een redelijke termijn zal worden weggenomen als gevolg van een wijziging in de omstandigheden.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval evident dat er geen mogelijkheid meer bestaat dat een wijziging in de omstandigheden kan optreden die het reële gevaar binnen een redelijke termijn zal wegnemen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang. Het Openbaar Ministerie heeft drie keer aanvullende en specifieke informatie gevraagd aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden die voor de opgeëiste persoon zullen gelden in het
remand regimein Polen. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij duidelijk aangegeven dat eerdere – in andere zaken – verstrekte informatie door de rechtbank onvoldoende is bevonden en ertoe heeft geleid dat de rechtbank de overlevering niet heeft toegestaan. Desondanks heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 31 maart 2025 uitdrukkelijk aangegeven geen enkele garantie te kunnen geven dat de opgeëiste persoon
in het detentiecentrum in Kielce ten minste twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven.
Vervolgens heeft het Openbaar Ministerie de uitvaardigende justitiële autoriteit gevraagd of het mogelijk is de opgeëiste persoon in een andere detentie-instelling te plaatsen. In reactie daarop heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit medegedeeld dat plaatsing van de opgeëiste persoon in een andere penitentiaire inrichting dan het detentiecentrum in Kielce niet mogelijk is.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat evident is dat zich binnen een redelijke termijn geen wijziging van omstandigheden zal voordoen die het vastgestelde algemeen reëel gevaar ten aanzien van de opgeëiste persoon wegneemt.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank geen gevolg geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Hierdoor wordt de overleveringsprocedure beëindigd.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn grondrechten zullen worden geschonden en er geen mogelijkheid bestaat dat dit reële gevaar binnen een redelijke termijn alsnog kan worden uitgesloten (artikel 11, tweede lid, OLW), wordt op grond van artikel 11, vierde lid, OLW in samenhang met artikel 28, derde lid, OLW geen gevolg gegeven aan het EAB.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

9.Beslissing

GEEFT geen gevolg aan het EAB.
VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW.
HEFT OPde (geschorste) overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. B. van Galen en J.E. van Bruggen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.F.A. Reuvekamp, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 april 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).
6.Rb. Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
7.Rb. Amsterdam 6 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3365.
8.Deze brieven maken geen deel uit van het procesdossier in de zaak van deze opgeëiste persoon, maar de rechtbank is ambtshalve bekend met (de inhoud van) deze brieven.
9.Zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 6 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6876 en Rb. Amsterdam 25 februari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:1228.