3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het verzamelvonnis weliswaar een verzetgarantie is gegeven, maar dat de rechtbank na de vorige zitting niet voor niets vragen heeft gesteld. Hij heeft zich te dien aanzien gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de twee onderliggende vonnissen de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, maar dat van weigering van de overlevering kan worden afgezien. Met betrekking tot het verzamelvonnis geldt dat er een verzetgarantie is gegeven. Uit vaste jurisprudentie van de rechtbank volgt dat een dergelijke door de Roemeense uitvaardigende justitiële autoriteit afgegeven verzetgarantie niet als onvoorwaardelijk kan worden beschouwd, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. Uit het dossier blijkt niet dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure die tot het verzamelvonnis heeft geleid of dat hij in die procedure een adresinstructie heeft gehad. Er is daarom geen reden om af te zien van weigering, zodat de rechtbank de overlevering zou moeten weigeren.
Oordeel van de rechtbank
Het vonnis van 7 juni 2024 dat ten grondslag ligt aan het EAB, betreft een verzamelvonnis waaraan twee vonnissen ten grondslag liggen. Wanneer sprake is van een verzamelvonnis, brengt dat met zich dat zowel de beslissing(en) waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en waarbij hem op grond daarvan een vrijheidsstraf is opgelegd, als de beslissing waarbij de duur van die straf is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, dienen te worden getoetst aan
artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en aan artikel 12 OLW (Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017L:629 (
Zdziaszek)).
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of het verzamelvonnis van 7 juni 2024, onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt en overweegt hierover het volgende.
In een andere zaakheeft de rechtbank op basis van de in die zaak ontvangen aanvullende informatie vastgesteld dat dat de behandelend rechter die het verzamelvonnis had gewezen dat aan dat Roemeense EAB ten grondslag lag niet over een beoordelingsmarge beschikte bij het bepalen van de duur van de verzamelstraf. Echter, de rechtbank heeft in een nadien gewezen uitspraak geoordeeld dat het ondanks gestelde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit onduidelijk is gebleven of de rechter enige beoordelingsmarge had met betrekking tot de nieuw op te leggen straf in het verzamelvonnis. In die zaak heeft de rechtbank daarom zekerheidshalve het verzamelvonnis aan artikel 12 OLW getoetst.
In de onderhavige zaak is geen (aanvullende) informatie voorhanden over de vraag of de rechter die het verzamelvonnis heeft gewezen, over enige beoordelingsmarge beschikte met betrekking tot de nieuw op te leggen straf. In het licht van voornoemde uitspraken is de rechtbank van oordeel dat om die reden aanvullende vragen zouden moeten worden gesteld over deze kwestie. Nu de beslistermijn ex artikel 22 OLW op 13 april 2025 afloopt, ziet de rechtbank echter geen ruimte meer voor het stellen van nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Om deze reden zal de rechtbank ook in de onderhavige zaak zekerheidshalve het verzamelvonnis aan artikel 12 OLW toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat:
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in het EAB in onderdeel d):
“the person was not personally served with the decision, but
-
the decision will be handed to the person personally without delay after delivery; and
-
at the moment when the decision is handed to the person, they will be explicitly informed of their right to a retrial or an appeal, in which they have the right to be present and which allows for a reexamination of the factual situation of the case, including new evidence, and which may lead to the annulment of the initial decision.
and
-
the person will be informed about the time frame within which they must request a retrial or initiate an appeal, which is 3 days.”
De rechtbank is ambtshalve bekend met de inhoud van het tweede lid van artikel 466 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering. Daaruit volgt dat van een veroordeling bij verstek sprake is als - kort gezegd - de verdachte niet is gedagvaard en niet op een formele wijze van de terechtzitting op de hoogte is gebracht. In de aanvullende informatie van 21 februari 2025 en 28 maart 2025 van de Roemeense justitiële autoriteiten is echter vermeld dat de opgeëiste persoon is gedagvaard op zijn woonadres. Voor de rechtbank staat daarmee niet vast dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk in aanmerking komt voor een hernieuwde behandeling van zijn strafzaak. Daarom kan de rechtbank niet vaststellen of sprake is van een onvoorwaardelijk recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep zoals bedoeld in artikel 12, sub d, OLW.
Gelet op het bovenstaande kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren om de navolgende reden.
Op grond van de informatie die voorhanden is kan niet worden beoordeeld of de opgeëiste persoon, al dan niet stilzwijgend, afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Evenmin kan worden vastgesteld of hij al dan niet kennelijk onzorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de Roemeense justitiële autoriteiten. Gelet op het verstrijken van de beslistermijn op 13 april 2025, ziet de rechtbank geen mogelijkheid tot het (nogmaals) stellen van vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over deze punten, waardoor overlevering van de opgeëiste persoon mogelijk tot een schending van zijn verdedigingsrechten zou leiden.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank niet meer toekomt aan een beoordeling van de onderliggende vonnissen.