In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanwezig hebben van MDMA en 2C-B, evenals het voorhanden hebben van een vals rijbewijs. De verdachte, geboren in 2000 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was op het moment van de zitting gedetineerd. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een onderzoek ter terechtzitting op 13 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. V. de Jong, en de raadsman, mr. T.S. Finken, aanwezig waren.
De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en het voorhanden hebben van een vals rijbewijs. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een vormverzuim, omdat de doorzoeking van de hotelkamer van de verdachte onrechtmatig zou zijn geweest. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel er geen schriftelijke machtiging was, er wel telefonisch toestemming was gegeven door de rechter-commissaris, waardoor het vormverzuim niet leidde tot bewijsuitsluiting.
De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk MDMA en 2C-B aanwezig had, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten, zoals het verwaarlozen van een hond en het dragen van een dolk. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes weken op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezen feiten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten bij de strafoplegging.