ECLI:NL:RBAMS:2025:2865

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
1372904217
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen gewoontewitwassen en voorhanden hebben vuurwapen bewezen, overige vrijspraak

Op 8 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gewoontewitwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 25 november 2019 in Nederland betrokken was bij het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, in totaal ongeveer € 332.800, en het voorhanden hebben van een vuurwapen, patroonmagazijn en munitie. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, waaronder het gebruik van valse geschriften en oplichting van de gemeente Amsterdam, omdat niet bewezen kon worden dat hij wetenschap had van deze gedragingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 187 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft ook procesafspraken tussen het openbaar ministerie en de verdediging in acht genomen, waarbij de verdachte afstand deed van bepaalde verdedigingsrechten. De rechtbank heeft de strafoplegging gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de zaak zorgvuldig hebben beoordeeld en de verdachte in zijn recht heeft gesteld.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.729042.17
Datum uitspraak: 8 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende op het adres [adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 januari 2025 en 8 april 2025. Het onderzoek is op laatstgenoemde zittingsdag gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officieren van justitie mrs. A. Kerkhoff en A.M. Lobregt (hierna: de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. Rasterhoff, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de tussen het openbaar ministerie en de verdediging gesloten overeenkomst, waarin de door hen gemaakte procesafspraken zijn neergelegd. De eerste versie van die afspraken is van 23 december 2024. Na de behandeling ter zitting van 31 januari 2025 hebben partijen nog een gewijzigde overeenkomst aan de rechtbank gestuurd van 24 februari 2025.
Deze laatstgenoemde afspraken houden, kort gezegd, in dat de verdediging geen onderzoekswensen zal indienen en geen bewijs- en strafmaatverweren zal voeren. Het openbaar ministerie zal een gedeeltelijke bewezenverklaring van de feiten 1 en 4 en een gevangenisstraf van 187 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met aftrek en een taakstraf van 240 uur vorderen. Ook zal het openbaar ministerie afzien van het instellen van een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1: het in de periode van 1 januari 2010 tot en met 25 november 2019 in Amsterdam, Haarlem en/of Amstelveen, althans in Nederland, samen met een ander of anderen (gewoonte)witwassen van geldbedragen van in totaal ongeveer € 1.099.777. Dit is impliciet subsidiair ten laste gelegd als medeplegen schuldwitwassen;
2: het in de periode van 1 oktober 2015 tot en met 25 november 2019 in Amsterdam, Amstelveen en/of Baarn, althans in Nederland, samen met een ander of anderen opzettelijk gebruik maken van valse geschriften voor het aanvragen en verkrijgen van een omgevingsvergunning van de gemeente Amsterdam voor de ontwikkeling van project [projectnaam] ;
3: het in de periode van 1 januari 2011 tot en met 19 november 2021 in Amsterdam en/of Amstelveen, althans in Nederland, samen met een ander of anderen oplichten van de gemeente Amsterdam waardoor de gemeente is overgegaan tot het verstrekken van een omgevingsvergunning voor de ontwikkeling van project [projectnaam] ;
4: het op 25 november 2019 in Amsterdam samen met een ander voorhanden hebben van een pistool van categorie III, een patronenmagazijn van categorie III en munitie van categorie III.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Ontvankelijkheid openbaar ministerie

Het openbaar ministerie is niet-ontvankelijk ten aanzien van het impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen van € 359.595 (zaaksdossier 2) en € 378.382 (zaaksdossier 3), omdat deze feiten zijn verjaard.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Voor de zitting van 31 januari 2025 heeft de officier van justitie een standpunt/bewijsmiddelenoverzicht aan de rechtbank en verdediging gestuurd. Daarin heeft zij gesteld dat een bewezenverklaring diende te volgen voor het medeplegen van schuldwitwassen van € 250.000 en € 109.595 (zaaksdossier 2) en voor het medeplegen van gewoontewitwassen van € 332.800 en een Mercedes (zaaksdossier 6). Ook diende een bewezenverklaring te volgen voor het voorhanden hebben van een vuurwapen, patroonmagazijn en 9 patroonhulzen, met een partiële vrijspraak van het bestanddeel “medeplegen”. Verdachte moest worden vrijgesproken van de feiten 2 en 3 en van feit 1 voor zover dat zag op zaaksdossier 3.
Uiteindelijk heeft de officier van justitie via de gewijzigde procesafspraken een veroordeling gevorderd voor feit 1 voor het gewoontewitwassen van € 332.800 en een Mercedes (zaaksdossier 6) en voor het voorhanden hebben van een vuurwapen, patroonmagazijn en 9 patroonhulzen (feit 4). Voor het witwassen van zaaksdossier 2 geldt dat schuldwitwassen bewezen kan worden maar dat dit feit is verjaard. Dat geldt ook voor feit 1 zaaksdossier 3 voor zover het de culpoze variant betreft. Het openbaar ministerie is niet-ontvankelijk in de vervolging van die feiten.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – overeenkomstig de procesafspraken – geen bewijsverweren gevoerd en zich niet over het bewijs uitgelaten.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 2 en 3 is ten laste gelegd. Uit het dossier volgt niet dat verdachte wetenschap heeft gehad van de verweten gedragingen met betrekking tot project [projectnaam] . Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.2.
Bewezenverklaring
Feit 1
Uit het dossier volgt dat op de bankrekening van [verdachte] voor een bedrag van € 53.528 aan contant geld gestort is en op de bankrekening van de toenmalige partner van [verdachte] , mevrouw [ex partner verdachte] , een bedrag van € 102.560,90. Bij de doorzoeking van hun woning is € 85.000 contant aangetroffen in een wijndoos. Bij de doorzoeking zijn acceptgiro-strookjes aangetroffen voor in totaal € 91.712. Bij de woning werd een Mercedes met kenteken [kenteken] aangetroffen. Deze bleek contant betaald te zijn. Het geld en de auto kunnen niet uit de legale inkomsten van [verdachte] en [ex partner verdachte] verklaard worden. [verdachte] heeft alleen over het geld in de wijndoos verklaard dat hij meent dat het om een bedrag van ongeveer
€ 70.000 of € 80.000 ging en dat hij dat geld voor iemand moest bewaren. De rechtbank stelt vast dat er een gerechtvaardigd witwasvermoeden is, verdachte geen verklaring over een legale herkomst van het geld en de auto heeft afgelegd en stelt vast dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Zij zal gewoontewitwassen ten aanzien van deze bedragen bewezen verklaren. Verdachte heeft dit tezamen en in vereniging met [ex partner verdachte] gedaan.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde witwassen van € 359.595 (zaaksdossier 2) en € 378.382 (zaaksdossier 3).
Feit 4
Uit het dossier is gebleken dat bij de doorzoeking in de woning van verdachte een pistool, patroonmagazijn en 9 hulzen zijn aangetroffen. Dit zijn voorwerpen die in categorie III van de Wet wapens en munitie vallen. Verdachte heeft aangegeven dat hij het vuurwapen er heeft neergelegd. Hij denkt dat de hulzen ook van hem zijn. De rechtbank zal het voorhanden hebben hiervan bewezen verklaren.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 25 november 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij en zijn mededader (van) een of meerdere voorwerpen, te weten:
(zaaksdossier 6)
- een geldbedrag van in totaal ongeveer € 53.528 te weten contante stortingen op de bankrekening van verdachte met nummer [rekeningnummer 1] en
- een geldbedrag van in totaal ongeveer € 102.560, te weten de contante stortingen op de bankrekening van medeverdachte [ex partner verdachte] met nummer [rekeningnummer 2] en
- een geldbedrag van in totaal ongeveer € 85.000, aangetroffen in de woning van verdachte aan de [adres 2] en
- een geldbedrag van in totaal ongeveer € 91.712, te weten contante betalingen door middel van acceptgiro’s en
- een auto van het merk Mercedes, type E350 CDi met kenteken [kenteken]
de werkelijke aard of de herkomst verborgen en voornoemde voorwerpen verworven en voorhanden gehad, terwijl hij en/of zijn mededader wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
4.
op 25 november 2019 te Amsterdam
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet Wapens en Munitie van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie in de vorm van een pistool van het merk Taurus, model PT92, kaliber 9 mm Para en
- een patroonmagazijn in de zin van artikel 3 onder 1 en 3 van de Wet Wapens en Munitie van het merk Taurus, zijnde een hulpstuk dat specifiek bestemd is voor een (vuur)wapen en
- munitie in de zin van artikel 2, lid 2 van de Wet Wapens en Munitie, van categorie III, te weten 9 patroonhulzen van verschillende kalibers, te weten:
- 2 patroonhulzen .357 mag. OBC (bodemstempel)
- 2 patroonhulzen .44 rem mag OBC (bodemstempel)
- 2 patroonhulzen .45 auto OBC (bodemstempel)
- 3 patroonhulzen, vermoedelijk .22, niet voorzien van bodemstempel
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de inhoud van de bewijsmiddelen. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Die aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Procesafspraken

9.1.
Totstandkoming procesafspraken
Het openbaar ministerie en de raadsman hebben op 13 september 2024 de mogelijkheid besproken van het maken van procesafspraken met betrekking tot afdoening van de strafzaak. Op 23 december 2024 hebben partijen procesafspraken ondertekend. Na de behandeling ter zitting van 31 januari 2025 hebben partijen de procesafspraken nog gewijzigd. De gewijzigde overeenkomst is op 24 februari 2025 door partijen ondertekend.
Deze procesafspraken van 24 februari 2025 worden als
bijlage IIaan dit vonnis gehecht.
9.2.
Inhoud van de procesafspraken
In de procesafspraken staat onder meer vermeld dat het openbaar ministerie door het maken van de procesafspraken beoogt de behandeling van de strafzaak zo efficiënt mogelijk te maken en dat verdachte beoogt sneller duidelijkheid te krijgen over de afdoening van zijn zaak. In de aanloop naar onderstaande afspraken is nadrukkelijk acht geslagen op de eisen van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
In de procesafspraken zijn het openbaar ministerie en de verdediging op 24 februari 2025
– kort gezegd – het volgende overeengekomen.
Dat verdachte:
  • geen onderzoekswensen indient;
  • geen bewijsverweren voert tegen de onderdelen van de tenlastelegging ten aanzien waarvan is overeengekomen dat bewezenverklaring kan volgen;
  • al ingediende onderzoekswensen intrekt;
  • geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
  • afstand doet van de inbeslaggenomen goederen zoals vermeld in de bijlage, met uitzondering van de Rolex Daytona met goednummer 5842562;
  • zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken.
Het openbaar ministerie:
  • zal, gelet op het feit dat een aantal feiten verjaard bleken, de rechtbank vragen, anders dan is gerekwireerd op zitting, over te gaan tot een ontvankelijkheidsbeslissing, bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten zoals in deze procesafspraken weergegeven en een straf op te leggen van 187 dagen gevangenisstraf waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd dat verdacht in voorarrest heeft doorgebracht en daarnaast een taakstraf van 240 uur te vervangen door 120 dagen hechtenis;
  • zal afzien van het instellen van een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Verder zien beide partijen af van hoger beroep als de bewezenverklaring en strafoplegging door de rechtbank conform de overeenkomst plaatsvindt.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan alleen acht slaan op een door het openbaar ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 EVRM stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat in de regel mede van een afdoeningsvoorstel deel uitmaakt dat de verdachte afziet van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten. [1]
De rechtbank heeft op de zitting van 31 januari 2025 de procesafspraken besproken met verdachte, terwijl hij werd bijgestaan door zijn raadsman. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij begrijpt waar de procesafspraken uit bestaan. De rechtbank heeft de gevolgen van de procesafspraken besproken en de rechtspositie van verdachte concreet aan de orde gesteld. Verdachte heeft verteld dat de strafzak al veel te lang boven zijn hoofd hangt en dat hij graag van de zaak af wil. Er spelen momenteel andere zaken in zijn leven waar hij zich op wil richten. De rechtbank heeft begrepen dat hij zich vrij voelde om zelf te beslissen en zich niet onder druk gezet heeft gevoeld om de procesafspraken te maken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, die gedurende zijn proces steeds is bijgestaan door een advocaat, vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan de procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank heeft zich er bij de inhoudelijke behandeling van vergewist dat verdachte nog altijd achter de (oorspronkelijk) gemaakte afspraken en het afdoeningsvoorstel stond.
Naar aanleiding van vragen van de rechtbank zijn het openbaar ministerie en de verdediging na de zitting opnieuw in overleg getreden en zijn zij tot gewijzigde afspraken gekomen. Deze zijn in de overeenkomst van 24 februari 2025 vastgelegd, die zij nu als de uiteindelijke afspraken aan de rechtbank hebben voorgelegd. De rechtbank heeft weliswaar niet meer ter zitting met verdachte over deze gewijzigde afspraken gesproken maar zij meent dat met het eerdere gesprek dat zij met verdachte op zitting voerde kan worden volstaan. De gewijzigde afspraken hebben een gunstiger uitkomst voor verdachte dan de oorspronkelijke afspraken, zodat de rechtbank geen aanleiding heeft te veronderstellen dat verdachte niet achter die uiteindelijk gemaakte afspraken en het afdoeningsvoorstel staat.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zij acht kan slaan op de uiteindelijk tussen de verdediging en het openbaar ministerie gemaakte procesafspraken.

10.Motivering van de straffen

10.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in het op voorhand aan de rechtbank gestuurde standpunt van het openbaar ministerie conform de toen bestaande procesafspraken gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een taakstraf van 180 uur. In de uiteindelijke procesafspraken van 24 februari 2025 staat dat het openbaar ministerie de rechtbank vraagt een gevangenisstraf op te leggen van 187 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk en een taakstraf van 240 uur.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aangesloten bij de eis van de officier van justitie.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst feiten
Verdachte heeft over een periode van bijna tien jaar in totaal een geldbedrag van € 332.800 en een auto witgewassen. Ook heeft hij een vuurwapen, een patroonmagazijn en patronen voorhanden gehad.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 18 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder door de strafrechter veroordeeld is.
Verdachte heeft ter zitting verklaard over zijn persoonlijke omstandigheden.
Strafoplegging
Verdachte heeft zich jarenlang schuldig gemaakt aan witwassen en beschikte over een vuurwapen. In beginsel geldt dat voor deze feiten een gevangenisstraf op zijn plaats zou zijn. Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen van zijn vader had gekregen, het was niet schietklaar en de munitie was niet bijpassend. Als strafverminderende factor geldt dat er sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat er uiterlijk twee jaren nadat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit strafvervolging werd ingesteld, door de rechtbank eindvonnis wordt gewezen. In dit geval is deze termijn met ongeveer drie jaren overschreden en bovendien gaat het om oude feiten. Ook wordt verdachte van een groot deel van de tenlastegelegde feiten vrijgesproken en heeft de rechtbank gezien dat de zaak zwaar op hem gedrukt heeft. Ook vindt zij het op zijn plaats om rekening te houden met de persoonlijke situatie van verdachte op dit moment.
Tegen die achtergrond vindt de rechtbank de door de officier van justitie in de procesafspraken gevorderde gevangenisstraf van 187 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk en een taakstraf van 240 uur, in de gegeven omstandigheden passend en geboden. Gelet op de straf(proces)rechtelijke en maatschappelijke voordelen die behaald worden met een afdoening middels procesafspraken, zal de rechtbank deze conform de procesafspraken gevorderde strafeis volgen.
Verdachte is op 25 november 2019 in verzekering gesteld. Op 6 december 2019 is hij door de officier van justitie in vrijheid gesteld. Er is dus sprake van 12 dagen die bij de uitvoering van de straf in mindering dienen te worden gebracht. Zeven dagen zullen bij de deels voorwaardelijke gevangenisstraf in mindering worden gebracht. De overige 5 dagen dienen bij de uitvoering van de taakstraf in mindering te worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.

11.Beslag

De tas, het Breitling-horloge en de papieren behoren aan verdachte toe. Omdat deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder 1 bewezen geachte zijn verkregen en verdachte in de procesafspraken afstand van deze voorwerpen heeft gedaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Het andere horloge, de Rolex, dient aan verdachte te worden teruggegeven, omdat er geen relatie met de strafbare feiten is komen vast te staan.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het openbaar ministerie
niet-ontvankelijkin de vervolging van verdachte ter zake van het onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen van € 359.595 (zaaksdossier 2) en € 378.382 (zaaksdossier 3).
Verklaart het onder
2 en 3ten laste gelegde niet bewezen en
spreektverdachte
daarvan vrij.
Verklaart
bewezendat verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
gewoontewitwassen
Feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
187 (honderdzevenentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd, die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
180 (honderdtachtig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Verklaart verbeurd:
- goednummer 5842523, 1 horloge, Breitling Chron
- goednummer 5842527, 1 tas, Louis Vuitton
- goednummer G5910881, 2 stk papier
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- goednummer 5842562: 1 horloge, Rolex Daytona.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2025.
[...]

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR.2022:1252, NJ 2023/31.